Wittgenstein achterna
Randverschijnselen
Ludwig Wittgenstein
foto © Wikimedia Commons
Nu het culturele leven plat ligt, is lezen de enige reddingsboei voor de cultuurminnaar. Maar overdaad is gevaarlijk.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementNu het culturele leven plat ligt, is het moeilijk een onderwerp te vinden om over te schrijven. Er is de enorme voorraad boeken waaruit de cultuurmens kan putten om de leegstand weg te moffelen, maar meer dan acht uur per dag lezen is gevaarlijk. Je wordt er gek van. Mooi voorbeeld van krankzinnigheid door een overdaad aan lezen is professor Peter Kien, het hoofdpersonage uit de debuutroman van Elias Canetti, Het Martyrium.
Uit de hand gelopen conflict
In het laatste hoofdstuk, De rode haan, sluit Kien zich op in zijn bibliotheek na een flink uit de hand gelopen conflict met zijn huishoudster. Ook een ruzie met zijn broer, die hem wil bestelen, doen bij Kien de stoppen doorslaan. ‘… het is hen allemaal om testamenten te doen, ieder wacht op de dood van zijn naaste… ‘ schrijft Canetti in de laatste alinea. Waarop hij proppen papier in brand steekt en het gevolg laat zich raden.
Zijn verzameling boeken gaat in vlammen op, en de professor, staande op de zesde sport van zijn bibliotheekladder kijkt toe. De laatste zin wil ik de lezer niet ontzeggen: ‘Als eindelijk de vlammen hem bereiken lacht hij luid, luider dan hij in zijn hele leven ooit gelachen heeft.’
De toestand waarin Kien terechtkwam, staat ook mij te wachten. De cultuurdrukte mis ik. Dat ik nog niet de boel in de fik heb gestoken, komt omdat ik drie bovenburen heb. We kennen elkaar slechts zijdelings, meer dan een groet in de gang zit er niet in. Het is echter geen reden hen mee te nemen in een vlammenzee. De wanhoop die bij me opstijgt ligt niet enkel aan de gevangenis waarin ik het gevoel heb beland te zijn. De evolutie van het merendeel van de romans en historische boeken sleurt de lezer de diepte in. Als onderwerp zijn wanhoop, verraad, liefde die in haat omslaat, talrijker aanwezig dan hun tegenpolen.
Mooiste misdaadroman
Een paar dagen geleden heb ik Misdaad en straf van Fjodor Dostojewski, na een zoveelste herlezing, weer in de kast gezet. Dit boek is de mooiste misdaadroman ooit geschreven. Maar wat een keten aan ellendes! Gewroet in het gemoed van het hoofdpersonage Raskolnikov. Hij sleurt alle andere personages met zich mee de poel van ellende in. De lezer, met heel wat volvette gevoelens in de ziel, dreigt er gek van te worden. Eenmaal zover is het slechts een kleine stap tot een misdaad.
En wat te denken van Leo Tolstoj? Die weet ook uit te pakken met ellende. Zijn novelle De dood van Ivan Iljitsj is zelfs door de trage lezer in een halve dag geconsumeerd, maar geen pagina waarin niet dood, ziekte, tegenslag, valse vriendschap aan bod komen. Op de eerste pagina wordt de dood aangekondigd van het hoofdpersonage. ‘Hij was al een paar weken ziek en er werd gezegd dat zijn ziekte ongeneeslijk was’, schrijft de auteur en gaat als volgt verder: ‘Zijn functie was voor hem aangehouden, maar er was al over gespeculeerd dat in geval van zijn overlijden Alexejev in zijn plaats zou kunnen worden aangesteld, en Vinnikov of Schtabel in de plaats van Alexejev.’ Ik hoef er geen duiding bij te geven dat zwart sterker aanwezig is dan grijs en het weinige grijs de overhand heeft op wit.
Variaties op gewoontes
Een overdaad aan lezen kan dus blijvende schade aanrichten. Met de dood tot gevolg. Maar wat is het alternatief? Naar televisieprogramma’s kijken is een combinatie van verveling en triestheid kweken, en langer dan een uur een terrasje doen zit er voor mij niet in. Bij gebrek aan gossip ben ik snel uitgepraat en het staren naar passanten is ook al niet verrijkend. Elke mens heeft een tic en afwijking, helaas zijn het slechts variaties op gewoontes. Een ochtendwandeling langs de vloedlijn met de voeten tot boven de enkels in het water verfrist zelfs het hoofd.
Het strand op zich kan me niet bekoren. Nog maar een strand zien en de openingszinnen van Het tankschip van Willem Elsschot verschijnen in beeld: ‘Het eeuwige gezeur van die zee werd drukkend, onuitsprekelijk. Zes weken lang had mijn vrouw het in een strandstoel ondergaan, starend naar de zware lucht, van de lucht naar het rusteloze water en van het water maar weer naar het zwijgende zand.’
Het is helder als het water van Lake Tahoe dat niet de zee schuldig is aan het gevoel van nutteloosheid, maar het strand. Het strand is de zandbak voor cultuurbarbaren.
Gevaar om de hoek
Nee, het enige wat me werkelijk kan bekoren in deze droevige tijd, is mijn bibliotheek. En met de jaren heb ik me gewapend om een half etmaal per dag te lezen zonder gek te worden, of tekenen ervan te vertonen. Al loert er gevaar om de hoek. Ik kocht onlangs Wittgensteins minnares van David Markson. Nadat het in 1988 verscheen, nadat 54 verschillende uitgevers het hadden afgewezen, groeide het algauw uit tot een cultboek en bereikte een hoge oplage. Ruim dertig jaar later is het in een vertaling van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes in het Nederlands verschenen.
Haast driehonderd bladzijden gezeur. Ik was nochtans gewaarschuwd. Het in de boekhandel inkijkend zag ik dat na het verhaal – als je het een verhaal kan noemen – een nawoord volgt. Een teken dat de lezer bij het handje wordt genomen. Aan het handje lopen, een gruwel. En dan de slotzin van de roman: ‘Er woont iemand op het strand.’ Die had me toch een kost kunnen laten voorkomen! Nee, ik kocht het boek! En ben het gaan lezen. Geen begin, geen midden en geen slot. Een ellenlange lamentatie. ‘Hypnotiserend’ staat er op de achterkant van de kaft. ‘Slaapverwekkend’ was beter geweest, maar ja, daar verkoop je geen boek mee.
Precies mogelijke formulering
‘De ene gedachte vloeit voort uit de vorige en net als Wittgenstein herneemt Kate [het hoofdpersonage, gl] zich voortdurend om tot een zo precies mogelijke formulering te komen.’ staat er in het nawoord. De zo precies mogelijke formulering over de toestand van een vrouw, Kate, die beweert de laatste mens op aarde te zijn en alle musea voor zich alleen heeft. Ze woont nu eens in dit cultuurpaleis en dan weer in een ander, zonder echter ooit haar plek te vinden, ondanks haar passie voor en kennis van de beeldende kunst.
Vanaf de eerste pagina is het duidelijk dat de auteur de stijlvorm van Wittgensteins’ Tractatus Logico–Philosophicus heeft aangegrepen voor de gedachtestroom. In het hoofd van de filosoof is gekropen. Wittgenstein achterna.
Het mag dan een cultboek geworden zijn, wat mij betreft is Wittgensteins minnares een pretentieus boek. Een overdaad aan ‘Nou ja,…’, soms twee op één blad. Voegwoorden in overvloed zijn ‘trouwens’ en ‘misschien’. Ze wekken eerder irritatie op dan aandacht. Met veel meer genoegen heb ik Ulysses van James Joyce gelezen. Zelfs de stream of consciousness van het laatste hoofdstuk van Ulysses, een hoofdstuk zonder leestekens, heeft me veeleer geboeid dan de roman van David Markson. Het derde hoofdstuk van Ulysses, by the way, is literair gezien van een goddelijk niveau. De enige strandwandeling die ik ooit ga doen, als mij het geluk beschoren is nog een keer naar Ierland, naar Dublin te gaan? In het spoor lopen van Stephen Dedalus, het literaire alter ego van James Joyce!
En toch, en toch heb ik Wittgenstein achterna uitgelezen. Nou ja, de echte lezer, tot welke klasse ik, zonder schaamrood op de wangen te krijgen, behoor, kan blijkbaar gegrepen worden door een sterk zowel als door een zwak boek. Misschien door zijn verbondenheid met literatuur als kunstvorm.
Een fragment
Mocht u vinden dat ik overdrijf, welnu, hier, een fragment, geplukt op blz. 192. Oordeel zelf.
‘Misschien heb ik nog niet eerder vermeld dat ik de achterkant van platenhoezen lees.
Maar dat soort dingen doe je.
Nou ja, deed je, in elk geval, aangezien er nu wel redelijk definitief vaststaat dat het eigenlijk evenveel jaren geleden is dat ik een achterkant van een platenhoes heb gelezen als dat ik een boek heb gelezen.
In feite zijn er in dit huis geen platen.
Nou ja, er is ook geen platenspeler, wat dat aangaat.
Eigenlijk vond ik dat misschien vreemd toen ik voor het eerst in het huis kwam, hoewel het niet iets is waar ik nog geen gedachte aan heb gewijd, sinds ik er voor het eerst een gedachte aan wijdde.
Nou ja, zoals ik ook al heb gezegd…’ Einde citaat.
Straks een nieuw boek uit de kast gehaald. En driemaal per dag ontsnappen, de straat op, want uiteindelijk is daar het echte leven te vinden. En onderwerpen liggen daar voor het rapen. Nou ja, je moet wel zien wat je opraapt. Niet alles is de moeite van het vertellen waard.
Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.
Milo Rau vertrekt bij het NT Gent. Hij zag zijn benoeming enkel zag als een tussenstap op de weg naar zonniger bestemmingen.
Professor Dirk Rochtus leidt zoals elk jaar een reis naar Duitsland. Deze kaar naar het onbekende Silezië.