Andalusisch dagboek (deel 2)
Dagboekaantekeningen (81)
Alhama de Granada.
foto © Photolanda - Flickr
Tussen dreigende Andalusische bergen, waar het katholicisme de Moren verdreef en het nu postuum voortleeft, en waar avocado olijfbomen vervangt.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMaandag
Kleine groene papegaaien met rond de stengel van een palm gekromde pootjes. De Spaanse juventud dorada houdt op vergelijkbare wijze haar telefoon vast. Onze wegen splitsen zich, Joy gaat winkelen en ik ga zitten op mijn vaste terrasje, onder de luifel die bij café Císter Catorce hoort. De kelner is een opgewekte, behaard Spaans sprekende Marokkaanse jongen, die zijn inwendige programma na twee bezoeken volmaakt op mijn idiosyncrasieën heeft afgestemd: op ‘Hola, señor’ dient extra-sterke koffie met warme melk te volgen, daarna laat je me een halfuur met mijn boek alleen, vervolgens breng je me een tweede koffie en laat me met rust tot mijn vrouw verschijnt, die graag een compliment in ontvangst neemt (‘hermoso vestido, señora’).
Dit zijn bevredigende dagen, lezen bij voorzomerweer in januari, van koffie met warme melk slurpen, ‘s avonds bij Alberto eten. Joy heeft een kardinaalrode jurk gekocht, die de nodige verliefdheid opwekt. Ook de neoklassieke Catedral de la Encarnación is mooi, zoals het begrip waarnaar zij heet mooi is. Erotiek van de rijpere dame! Voor het godshuis staan palmen, die hun kruin scheefhouden als honden, daarvoor wandelen sinaasappelbomen rond, daarvoor dobberen tafeltjes, daarvoor danst een schotel met gebakken inktvis, daarvoor vergezelt een voor de derde maal geledigd wijnglas mijn bord, daarvoor manipuleren mijn handen mes en vork, daarvoor zweeft mijn gelukzalige gemoed… Helaas kunnen de Spanjaarden niet koken.
Dinsdag
Laat in slaap gevallen. Dit luidruchtige volk zit tot na middernacht voor de televisie, waarvan de klank moeiteloos de muren penetreert. Maar we hebben al vroeg met onze oude vriend Stefan Brijs afgesproken.
We treffen hem in het weelderige landschap van de markt aan, tussen bergen olijven en bossen van allerlei groente; elders hangen gevierendeelde zoogdieren en kijken vissen verwijtend naar de mens. Stefan, geen dag ouder, pet, grijns, hartelijkste man op aarde. We zijn gelijktijdig uit België vertrokken, wij naar het westen en hij naar het zuiden, en na al die jaren sluiten we elkaar nu in de armen; ook Joy is erg gesteld op deze joviale Kempenaar.
We rijden een uur door dreigende bergen en donkergroene dalen waar duizenden olijfbomen zijn geveld voor de lucratievere avocadoteelt. ‘Die zuipen driehonderd liter water per kilo,’ zegt Stefan. ‘Ecologisch rampzalig in deze droge streek.’ Hij wijst op een drinkwaterreservoir, dat nog voor vijftien procent is gevuld; de laatste regenval was in november.
Zijn witte villa — dertig jaar oud maar in traditionele stijl — staat op een heuveltop, die met wilde kronkelingen in alle richtingen naar de omringende valleien afdaalt, die door bergen worden omkranst. Ik hou niet van bergen, maar deze zijn ver genoeg weg om me niet te verontrusten. Stefan wijst om zich heen: dit product van de Kempen, de verbasterde campania, omarmt met een zwaai van zeventig graden ‘de campo’ — zo schept de etymologie een thuis. Hij heeft een jonge hond, onder de tuinmuur woont een steenmarter, af en toe zwemt een slang in het zwembad; achter de villa staat zijn casita, het schrijfhok, binnen het pastoraat van een zes eeuwen oude olijfboom. En dan komt Melanie uit de schaduw van het huis te voorschijn, omhelst, onthaalt, verwent ons met koffie en zoetigheid op het terras. Opgewekt gebabbel. O oude vriendschappen.
Later die dag rijden we door een landschap vol steeneiken; na drie kwartier verheffen de witte toppen van de Sierra Nevada zich en bereiken we Alhama de Granada: ‘Dit is Alhama de Granada, bekend om zijn natuurlijke warmwaterbronnen, die de plaats zijn Arabische naam gaven. Verrezen op de rand van een diepe kloof…’
Dat van die kloof mag je wel zeggen, Stefan (hij zegt het in zijn lezenswaardige Andalusisch Logboek), een diepe, een waanzinnige kloof, waar bij een aardbeving in 1884 complete huizen in stortten en de aarde een nieuwe warmwaterbron baarde; er vielen 463 doden. Die kloof is tientallen meters diep. ‘De troepen van de Reyes Católicos smeten de laatste Moren hier naar beneden,’ zegt Stefan, die katholiek is opgevoed. Ik heb hoogtevrees en weiger de afdaling die Stefan voorstelt. Bent u ooit uitgelachen door uw vrouw en echode die lach in een kloof?
We brengen de middag in het stadje door. De seismische onbetrouwbaarheid van de bodem maakt dat het dak van de mooiste kerk — volgens Stefan propvol kunstschatten — bezig is naar beneden te komen. Maar een andere kerk is wel open, die van de Angustias, waar je dwars doorheen kijkt, het schip is uitgebrand in 1931, met de groeten van de Republiek… Hoor eens hier, Republikeinen, ik wil er desnoods begrip voor opbrengen dat je met de darmen van de laatste priester de laatste royalist wurgt, maar die primitieve vernielzucht kunnen jullie niet rechtvaardigen.
We laven ons op een terras. Stefan dwaalt van de Republikeinen naar de Moren en van de Moren naar de Catalanen. ‘Ze reageerden hier erg agressief op de Catalaanse onafhankelijkheidsverklaring,’ zegt Melanie. ‘Overal Spaanse vlaggen en woedende reacties in de kranten.’
‘Smijt de Catalanen in de zee en steek hun parlement in de fik,’ zegt Stefan. ‘Dat was zo’n beetje de strekking.’
Passerende Alhamanen kijken naar ons met ogen als gebrande amandels.
Dwaas geliefd Europa.
Op de terugweg stoppen we voor foto’s van beide echtparen onder de vroege roze bloesem van een amandelboom langs de weg. Thuis richt Stefan met de ingrediënten van de markt en zoete Andalusische wijnen een bacchanaal aan.
We blijven slapen.
Woensdag
Net als ik denk dat het christendom dood is, alleen nog niet begraven, stromen er honderd mensen de kathedraal van Málaga in voor de vesper. Gerimpelde besjes in het zwart, volgens u, maar kijk, ouders gaan met hun kinderen boven op uw vooroordeel zitten — die taaie ouwe katholieke traditie leeft dus postuum gewoon nog een beetje door. Joy wijst op de mooie donkere moeder met haar dochtertje van tien, die elkaars hand vasthouden en naar elkaar glimlachen: de glimlach gaat heen en weer, maakt zich dan van hen los en fladdert naar het altaar, waar hij zich op de weemoedige mond van de bejaarde priester vlijt, die eruitziet alsof Picasso in zijn blauwe periode een prelaat van Velázquez heeft overgeschilderd.
De liturgie bestaat uit de vertrouwde teksten, het gevulgariseerde Latijn is goed te volgen, maar mijn Spaans begint te haperen bij de preek (die me sowieso zou vervelen). Ik kijk om me heen, naar al die jonge mensen, en vervolgens dwaalt mijn blik af naar de schilderijen die links en rechts aan zuilen hangen, grote doeken die ongetwijfeld druk en barok zijn in hun contrareformatorische gelijk, maar in de schemering in de zijbeuken willen ze niet echt figuratief worden.
Nu neemt de eucharistie een aanvang. De oude heer zingt de voorgeschreven formules. ‘Die melodie…’, fluister ik in het roze oortje van Joy. Hij zingt. De priester zingt. La, la, la, ti… nee, sol… hoe dan ook, het is… God sta ons bij… het is Blowin’ in the Wind…
Donderdag
Córdoba. Opnieuw een uitstapje van een dag. Meer indrukken.
Bij de stadspoort staat een naamloos bronzen beeld in Romeinse stijl, maar de inhoud van die toga moet Seneca zijn, tijdgenoot van Christus, hier geboren, evenals Maimonides, die een veel indrukwekkender standbeeld heeft gekregen, ongetwijfeld omdat de katholieken zich schuldig voelen over de verdrijving van de Joden. Maar dat was in 1492. De familie van Maimonides vluchtte in 1148 (hij was tien) voor de Almohaden, een moslimdynastie die de stad op de toenmalige islamitische heersers veroverde en eiste dat de Joden zich bekeerden.
De oude stadswijk achter de poort heet de Judería en was tot 1492 de wijk waar de Joden woonden, die daar meemaakten wat Joden altijd weer meemaken: perioden van betrekkelijke tolerantie afgewisseld door vervolging en moord. Kronkelende straten met witte huizen. We slenteren rond. Het is hier veel kouder dan in Málaga. We proberen ons voor te stellen dat dit duizend jaar geleden de grootste stad ter wereld was, met de grootste bibliotheek ter wereld. Nu is het een en al erfgoed van de UNESCO: knus in plaats van groots, mild in plaats van wreed, banaal in plaats van filosofisch. Maar koud in plaats van behaaglijk.
We steken de Puente de Miraflores over; de rivier onder ons heet de Guadalquivir: het grimmige genoegen om met verkleumde vingers dat soort namen te noteren. Op een muur aan de overkant staat VIVA FRANCO en eronder PSOE CORRUPTO. We steken verderop de Puente Romano over en wandelen de oude stad weer in.
De Mezquita — de kathedraal gebouwd in een moskee ter grootte van twee voetbalvelden — is schitterend, dat wil zeggen het Moorse gedeelte. Op internet vindt u alle gewenste details en foto’s. Als reisschrijver hoef je helemaal niet meer op reis om een overtuigende gids in elkaar te knutselen. Ja, die kathedraal is subliem. Maar de wc’s in Spanje zijn verschrikkelijk. In de wc van het koffiehuis gaat halverwege de liturgie het licht uit: met mijn broek rond mijn enkels ben ik ondergedompeld in een wereld van vage omtrekken… Het licht floept weer aan en onthult dat er geen papier is. Uit mijn broekzak trek ik papieren zakdoekjes te voorschijn — opluchting. Een lichtdoorlatende schel zeep. Uit het handdroogapparaat komt een kille tochtvlaag.
Vrijdag 20 januari
Weer thuis. Tijdens onze reis is dag en nacht een intolerante regen gevallen, maar vandaag is Sussex koud en zonnig. De honden zijn gelukkig. Joël De Ceulaer interviewt me per videoverbinding drie uur lang voor De Morgen.
Zaterdag
Een Italiaanse fotografe uit Londen portretteert de schrijver, voor zijn boeken, aan zijn bureau, naast zijn open haard, met zijn kale hoofd onder zijn kale christusdoorn, in de tuin van zijn vrienden Gary en Duncan, met uitzicht op de vallei, waar ons riviertje na de zondvloed zo breed is als de Theems… De fotografe heet Carlotta Cardana en schept uit licht de schrijver, die mij onbekend voorkomt.
Donderdag 26 januari
Verjaardag van Zeppora: ze wordt vierentwintig. Er is een ondenkbaar geworden tijd geweest dat ik haar niet kende, dat ze niets voor me betekende. Nu is ze mijn schoondochter — de prefix van deze dochter valt samen met mijn zoon. Hun huwelijk is de toekomst, het sacrament dat Anna’s dood heeft overwonnen…
Vader, ik heb gezondigd en mijn ochtendbrood met pathos belegd.
Zaterdag 28 januari
Morgen vertrek ik voor een verblijf van twee weken in de door snelwegen verkavelde zompen der Lage Landen. Mijn boek wordt straks boven de doopvont gehouden. Nobelprijs, glim!…
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
De reislust voert uw schrijver naar de Maas en Brussel, waar hij onthaald wordt door een villa, kunstschilders en een schaamteloos jonge fotograaf.
Net voor Kerstmis verwent de redactie van Doorbraak u met een nieuw Doorbraak Magazine, dat ligt vanaf vandaag in de (betere) krantenwinkel.