Notities van een boomer
Dagboekaantekeningen (105)
Pottery Lane bij de Brede-vallei in East Sussex.
foto © Geography.org.uk / Creative Commons
Kalme zomerweken in ruraal Engeland, terwijl in het urbane Engeland gemeenschapsverlies en doctrinaire winden tot grote rellen en verwarring leiden.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDonderdag 1 augustus
In The Red Lion staan een onbekende en ik naast elkaar te pissen. Ik staar vroom naar mijn scrotum. Zijn water klettert tegen het porselein, terwijl de zwaartekracht het mijne behulpzaam naar de afvoer begeleidt. Dan is hij klaar en wast zijn handen. Ik kijk naar die zonverbrande dertiger met zijn zandkleurige haar en zeg: ‘Niet veel mannen van uw leeftijd schijnen hun handen te wassen’, een compliment dat ook een beschuldiging is. Hij draait de kraan dicht en zegt met een Australisch accent, vet als reuzel: ‘Een Engelsman vroeg eens aan een vriend van me waarom hij zijn handen niet waste. ‘‘We don’t piss on our hands, mate’’, zei hij.’
‘Goeie reactie.’
‘Vond ik ook.’
‘Nog iets… Bent u eventueel bereid uw prostaat te verkopen?’
Zaterdag 3 augustus
De voorbije dagen vinden er rellen plaats in het soort monsterlijke Engelse steden waar wij, met ons antiek en onze bibliotheek, niet hoeven te wonen. In dat urbane Engeland demonstreren de fatsoenlijke elementen omdat ze voelen dat reusachtige middelpuntvliedende krachten hun wereld uit elkaar trekken. Maar zelfs stenen naar de politie gooien in naam van het vaderland is een wanhopige poging tot herstel van de gemeenschap, tot kerkvorming haast… Het individu staat boven de gemeenschap die boven het individu staat: die Escher valt niet te tekenen.
Het onbehagen tast ook de hoger opgeleiden aan: de universitaire wereld is als een dorp bevolkt door gekken die sektarische opvattingen aanhangen; we worden heen en weer geslingerd door de golven en ons denken is blootgesteld aan allerlei doctrinaire winden, om de apostel Paulus maar te variëren.
Zondag 4 augustus
Nietzsche zit achter mij in de kerk in de persoon van Peter De Graeve, die mij samen met zijn vrouw Marianne is komen opzoeken, en ik zit als Kierkegaard in de bank voor hem, samen met Regine – het belangrijkste verschil tussen Kierkegaard en mij is dat ik niet zo dom ben geweest mijn verloving te verbreken.
Peter heeft mij een interessant boek van zijn hand geschonken, ‘Friedrich Nietzsche: chaos en (ver)wording’, uit 2003, dat mij bij het openslaan gisteravond niet op slag in een boerenpummel veranderde, maar in een wijze die hij in zijn boek citeert over het effect dat filosofische boeken gewoonlijk op mij hebben, namelijk dat ze me op slag in een boerenpummel veranderen.
Theetijd
We praten over het werk van Marianne, die kunsthistorica is en jam op haar scone zit te smeren. ‘Ik hou van de oppervlakte’, zegt ze, en meteen begint die uitspraak zich te verhouden tot de beeldende kunst als de aardbeienjam tot haar scone. We zitten in de tuin. Een troep mussen ruziet over onze kruimels.
‘Marianne doceert over kunst in Brusselse musea’, zegt Peter. ‘Wacht, ik zal een filmpje ervan laten zien.’
‘Bedoel je met oppervlakte de vorm?’ vraag ik.
‘Niet precies. De vorm leidt je naar de esthetica en wat die wil zeggen. Het is ingewikkeld.’
Maar het is ook eenvoudig. Veel kunsttheorie leidt je af van veel kunst. De bekvechtende mussen lijken op kunsthistorici.
Peter heeft het filmpje gevonden. We kijken. Marianne praat over hedendaagse, conceptuele kunstwerken. Haar toelichting is helder. Maar ik vind haar meisjesachtigheid, haar lachje en haar lange bruine haar aantrekkelijker dan de geëxegetiseerde kunstwerken, wat misschien betekent dat ik nog meer aan oppervlakte ben gehecht dan zij…
‘Ik kijk naar Poppy als naar een kunstwerk’, zeg ik tegen Peter als we even alleen zijn. ‘Maar haar schoonheid is een sleutelgat: zo bespied ik een vrouw in haar boudoir, haar binnenkant, bedoel ik.’
‘Ze zal er toch ook weleens slecht uitzien?’
‘Ja, maar ik kan haar schoonheid alleen vergeten als die zichtbaar is.’
De mens is interessanter dan de menswetenschappen, ook de uit zijn nek kletsende mens.
Dinsdag 6 augustus
Ik ben weer alleen. Poppy werkt met kosmopolitische mensen in Brussel en ik leid mijn gezapige dorpsleven, waarvan ik de genoeglijke monotonie met behulp van mijn en andermans geschriften ritmisch onderbreek. Soms droom ik van een opwindende ontmoeting in een Europees café, een brandende uitwisseling van ideeën, die zich in plaats daarvan in mijn hoofd of mijn correspondentie afspeelt.
De rest is mijn eredienst voor Poppy, die steeds jonger wordt. De pijl van de tijd vliegt niet even snel voor ons: onze liefde is het onmeetbaar korte moment waarop haar pijl en de mijne parallel door de eeuwigheid suizen. Ik bewonder haar intelligentie en emancipatie, maar ik houd van haar vrouwelijkheid, haar schoonheid, rondingen…
Wat zegt u, ik ben een boomer? Volstrekt niet, juffrouw, ik ben een patriarch uit een verblekend tijdvak, die u uw jas en uw hoedje aanreikt tijdens het infinitesimaal korte moment waarop uw pijl en de mijne naast elkaar door de oneindigheid suizen.
Woensdag 7 augustus
Hier zit ik dan met mijn honden – Sammie bedelt om aandacht: haar neus past precies in mijn handpalm; Roffel slaapt, dat nog door een stoffig vel bijeengehouden geraamte slaapt maar…
Donderdag 8 augustus
Citaat uit de krant: ‘Met het risico als een boomer te klinken: de online wereld zit vol boobytraps voor jongeren. Zo ken ik helaas genoeg verhalen van jongens en meisjes die hun outingsproces bemoeilijkt zagen door negatieve online datingervaringen. Of omdat ze gebodyshamed zijn door iemand die ze dachten te kunnen vertrouwen.’
In het Nederlands zeg je dat zo: ‘Met het risico als een ouwe zak te klinken: de digitale wereld zit vol valkuilen voor jongeren. Zo ken ik helaas genoeg verhalen van jongens en meisjes die het door negatieve ervaringen met digitale afspraakjes moeilijk vonden om hun seksuele identiteit bekend te maken. Of omdat ze dik of lelijk werden genoemd door iemand die ze dachten te kunnen vertrouwen.’
Vrijdag 9 augustus
Iemand schrijft me dat ik ‘benijdenswaardig goed Engels’ ken, een misverstand als een gezellig kopje thee, dat ik traag opslurp bij tante Betje. Ze houdt de pot warm onder haar rokken.
Mijn probleem met het Engels is dit: ik ken te veel woorden met veel lettergrepen en te weinig woorden met weinig lettergrepen.
Maandag 12 augustus
Iemand anders bedankt me voor de redactie van zijn boek. Maar omgekeerd heeft hij mij gestimuleerd met zijn ontleding van mijn geschriften. Hij mag dan wel het gevoel hebben dat hij zijn aria’s heeft gekwinkeleerd met mij in het souffleurshokje, omgekeerd prikkelt zijn commentaar op mijn werk mij weer, wat me dan weer stimuleert om hem nog eens aan te moedigen, als u deze tol nog met het blote oog kunt volgen.
Iets heel anders. Vannacht tussen drie en vier uur regent het sterren, dan verbranden de kometen van de Perseïden in de dampkring, wat helemaal nergens toe dient, maar een vergeefs streven is om het heelal enige smaak bij te brengen.
Goethe heeft het tegenover Eckermann over het beperkte verstand van het heelal. Maar ik zou zeggen dat die vallende sterren een esthetische bijdrage aan de armetierige belevingswereld van de melkweg vormen.
Woensdag 14 augustus
Ziet u dat warm gloeiende vierkant, dat uit de witte schemering op de Nevakade is gesneden? Het is ons Russische кафе, waar wij in gezelschap van Anastasiya en Ronald, bij het gouden schijnsel van de olielamp, die met de knoop van haar drie kettingen aan een haak in het lage balkenplafond hangt, aan tafel zitten en augurken in honing dopen en thee uit de samowar schenken, terwijl een herdersjongen een weemoedig liedje op zijn fluitje van wilgenhout blaast, tot ze hem morgen naar het front sturen… Maar de serveerster onderbreekt Anastasiya’s verhalen over Petersburg, waar haar ouders wonen en Gogol wonderbaarlijke dingen beleeft, en vraagt wat we willen drinken: haar stem met het van de televisie overgenomen accent vernietigt de Russische fantasie en doordringt de materie, die ons haar Engelse dubbelgangers voorschotelt, de nootjes, het bier, de eentonige popmuziek…
‘Wist je dat sommige Oekraïners die Russisch als moedertaal hebben bewust met een Oekraïens accent Russisch spreken?’ zegt Ronald. ‘Het is altijd weer de taal die de schuld krijgt van de politiek.’
In het evenwijdig aan de pub bestaande кафе slurpen we van onze borsjtsj; buiten slaat de damp van de paarden en rinkelt hun tuig op de A28.
Donderdag 15 augustus
Vandaag wordt mijn vader 104, ergens buiten de natuurkundige grootheid tijd of op het oudkatholieke kerkhof in Utrecht, of allebei tegelijk, afhankelijk van mijn humeur en het bijbehorende gezichtspunt. Terwijl ik ongerichte gedachten aan hem wijd, komt een Anna van zeven of acht binnen. We zijn in de kamer die haar kamer in België is: ze glimlacht haar glimlach, die geen mond ooit kan nabootsen, en zegt met een zoet stemmetje ‘Baba’; het klinkt flemend en spottend tegelijk. (Het is wel degelijk haar kamer, daar staat haar bureautje, hier haar onopgemaakte bed, achter de deur van de bergruimte onder de daksparren zal ik de naar urine stinkende lakens ontdekken die ze verstopt heeft, mijn dochtertje, in wier frontale kwab haar ouders de onkraakbare culturele code van de schaamte hebben geprint… – ja, dit is haar kamer, de kamer waarin ze ontheemd is geweest.)
Waarom noemde ze me die ene keer baba? Het is het enige Hindi dat ik ooit uit haar mond heb horen komen, omhooggestuwd door God weet welke antiperistaltische kracht in haar onderbewustzijn: papa. Ik heb altijd gedacht dat het papa betekende. Maar nu zoek ik het voor het eerst op. En het blijkt opa te betekenen.
Een koosnaampje? Een plagerijtje? ‘Ouwe lul’? Associeerde ze mij met haar Indiase grootvader? Was het een manier om onze relatie te beschrijven, niet helemaal papa, te oud ook, haar Indiase vader zal jonger zijn geweest dan ik, maar toch familie? Maar het is ook een eretitel, gebruikt voor een honorabele wijze. Misschien betuigt ze me nu nog steeds haar liefdevolle respect en steekt tegelijk de draak met me, o Schrödinger…
Een hevige emotie overweldigt me, samengesteld uit mijn partikel van het universele verdriet en het gevoel dat ze dichterbij is dan ooit nu ze verder weg is dan ooit.
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.