JavaScript is required for this website to work.
post

Ziehier Amerika

Dagboekaantekeningen (103)

ColumnBenno Barnard14/8/2024Leestijd 8 minuten
4 juli: vuurwerk boven Washington D.C.

4 juli: vuurwerk boven Washington D.C.

foto © Unsplash

Waarin de auteur herenigd is met het gezin in Amerika om er een verjaardag en de nationale feestdag te vieren.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Woensdag 26 juni
We landen laat in Washington en nemen een Best Western, een hotel of een motel, of liever een parkeerterrein met drie gebouwen eromheen. Op de gaanderij boven onze kamer staat een zwart silhouet, uit een helverlicht raam geknipt, in de warme avondlucht te schreeuwen tegen een man verderop, wiens zweterige witte bovenlijf ik helaas duidelijk kan zien: ‘Het gaat niet over je kloteras!’ schreeuwt Silhouet. Maar Bovenlijf schreeuwt terug: ‘Natuurlijk wel, jij kloteracist!’ De stank van zweet drijft door de schemering, daalt en dringt mijn neusholte binnen. Ik sluit de deur.
Later glipt de stem van Silhouet, vervormd door het buizensysteem van de ventilator, de badkamer in – het is alsof ik mijn tanden poets met klotepasta.

Donderdag
Het geratel van een takelwagen wekt ons; ik schiet een broek aan en stap naar buiten, waar Silhouet net op het balkon verschijnt. Hij is corpulent en heeft een badhanddoek onhandig om zijn lendenen geknoopt – nee, uit deze pop is geen vlinder te voorschijn gekomen. Hij overschouwt de wereld beneden, waar de takelwagen een oude Ford in zijn nekvel heeft gegrepen. ‘Blijf met je klotetakel van mijn auto af!’ schreeuwt Badhanddoek, voorheen Silhouet. Takelwagen zegt dat de receptie hem meer dan eens heeft proberen te bereiken en dat er zelfs op zijn deur is geklopt. Badhanddoek blijft schreeuwen. Poppy en ik zeggen goeiemorgen tegen Takelwagen en draaien ons om en zeggen goeiemorgen tegen Badhanddoek. Boven ons hoofd schommelen de genitaliën van Badhanddoek.

Ontbijten dan maar.
Amerikanen hebben geen idee hoe ze een publieke ruimte huiselijk moeten maken (en in veel gevallen ook niet hoe ze een huiskamer huiselijk moeten maken). De telefoon van de receptie rinkelt. Het ontbijt smaakt naar diabetes. Op alle televisies wordt reclame gemaakt voor gemotoriseerde luchtbedden voor het zwembad. Het bestek is van plastic, zo dun dat mijn vork breekt; de muziek is uit vergelijkbaar materiaal vervaardigd. Aan het tafeltje naast ons wipt een vrouw met haar grote blote voet.

De telefoon rinkelt onbarmhartig. Op de televisies, die repeterende kwadratuur van mijn blik, wordt reclame gemaakt voor pindakaas – in een rood balkje onder het beeld staat ‘LGBTQ+ owned business’. De telefoon rinkelt. Het bestek breekt. Alom suikerziekte. Velen dragen nauwelijks schoenen.
Ziehier Amerika.
Christopher bevrijdt ons. Ik leg onderweg mijn hand op zijn schouder. Thuis geef ik hem zijn verjaardagscadeau, een geannoteerde editie van Kierkegaards verzamelde dagboeken, het beste denken van de jaren 1834-1855: ‘Zo goed dat je er spijt van zult hebben als je het niet leest.’
‘Maar ook als ik het wel lees,’ zegt hij. ‘Ik heb er al fragmenten van gelezen. Het is even schitterend als verwarrend.’
Dan komt Hayley thuis en omhelzen we het Vogeltje. Ze vertelt over haar eerste zes weken in een kinderziekenhuis als co-assistente, werk in overeenstemming met haar zachte karakter, maar ook in strijd ermee. Het Vogeltje botst dagelijks op twee vormen van hardheid: de hardheid van de arts die haar begeleidt (‘begeleidende artsen moeten je weerbaar maken en vernederen je elke dag’) en de nog veel hardere hardheid van lijdende kinderen.

Vrijdag
Ik kijk naar Poppy, die haar vormen preuts heeft uitgestald op een ligstoel bij het zwembad, dat deel uitmaakt van het condominium, een niet ongezellige blokkendoos van gepotdekselde kubussen, die Le Corbusier en Loos als onverdraaglijke concessies aan de burgerlijke smaak zouden hebben beschouwd (net zoals de rondingen van Poppy’s lichaam en de krommingen van mijn proza).
Poppy leest een halve pagina, gaat zwemmen, smeert zich in met zonnebrandolie en krijgt haar boek nooit uit. Ik vlucht voor de hitte weer naar binnen. Het is 95 graden in Arlington (Fahrenheit, dat wel). Warmer nog is de schoot van ons verbrokkelde gezin, hier weer aaneengeplakt…

’s Avonds

Ik zal u het fenomeen van de ‘house church’ verklaren. Veel leden van Amerikaanse kerken organiseren groepjes, min of meer spontaan geleid door vriendschappen, die om de zoveel tijd in iemands woonkamer bijeenkomen, samen eten, soms een perikoop uit de grote duistere Bibliotheek bespreken, maar het vooral gezellig maken, alsof ze zo de onherbergzaamheid van de publieke ruimtes binnenstebuiten keren. Ook in Amerika is de verdwijning van het christendom gaande, maar tegen de achtergrond van de zinloze verbreiding ervan (iedereen was op een bepaald moment christen) kan dat geen kwaad, want het zal zichzelf weer herstellen; ja, het christendom is prima onkruid.
De huiskerk van Christopher en Hayley: Poppy en ik worden met vanzelfsprekende gastvrijheid in de kring opgenomen. We eten. We praten wat over een stukje uit Marcus. Iemand heeft het Grieks erbij gehaald en zegt verstandige dingen. Het Vogeltje vertelt over haar ervaringen aan de universiteit en het door sommige medestudenten als aanstootgevend ervaren karakter van het christendom. ‘Het is bedoeld om aanstoot te geven,’ zegt Christopher. ‘Het halve heeft precies het omgekeerde effect van het hele, volgens Kierkegaard. Het christendom is als een laxeermiddel dat in afgezwakte vorm juist constipatie veroorzaakt.’

Hahaha! Dank je wel, verjaardagscadeautje van me, dat ontwikkelde Amerikaanse christenen aan het lachen maakt!
Kippenpootje. Biertje. Gezelligheid. Intussen werpen ook deze mensen zich verbazingwekkend genoeg voor het altaar van de therapie ter aarde. Onze gastheer en gastvrouw volgen huwelijkstherapie, hoewel ze stralen van huwelijksgeluk.
‘Juist daarom,’ zegt de gastheer stralend.
‘Je moet toch een beetje een open geest bewaren,’ zegt de gastvrouw stralend.
Een open geest? Maar daar stopt zo’n kwakzalver allemaal bijgeloof in!

Zaterdag  
De vrouwen dragen tot op hoge leeftijd shorts, sandalen en een petje, de mannen idem dito. Je ziet overal in de openbare ruimte bloot als van gevogelte bij de poelier: geen decolleté waarin een andere dimensie begint, geen gebruinde armen, maar wriemelende tenen, dikke spataderen, maanbodems van cellulitis, bovenarmen met dof naar de vloer starende kwabben…

Zondag
Naar de slotwedstrijd van Christophers competitie. We zijn anderhalf uur voor de aanvang ergens in een voorstad van Baltimore; hij verdwijnt in de kleedkamer onder de tribune en zijn ouders rijden anderhalve mijl naar een winkelcentrum, die onzalige uitvinding waar de Amerikaanse mens met depressies experimenteert, maar volgens Poppy’s telefoon de enige drenkplaats in de wijde omgeving. Armzalige winkels rond een parkeerterrein met brokkelig, plakkerig asfalt; moedeloze zwarte en bruine gezichten, het drama van buiken en ledematen, in het soort tot haveloosheid bestemde kleding die nog veel armere mensen hebben genaaid en gestikt.
Een paar flessen water en een zak nootjes in een Seven Eleven – je wandelt een koelkast binnen, je passeert een frisdrankenautomaat die in een plas roze limonade staat, je rekent af met een eigenaar die een dochtertje van een jaar of tien gebruikt om te communiceren met de middenklasse: alles duikt voor je weg achter een onbepaald lidwoord en je staat te huiveren in de airconditioning van een antikapitalistische installatie, je bent zelf bedacht door een activistische kunstenaar.
De wedstrijd is zeven minuten bezig als het aan de horizon begint te bliksemen, de zwarte hemel is vol paarse barsten, het begint te stortregenen; na anderhalf uur wachten wordt de wedstrijd geherprogrammeerd voor woensdagavond, een uur na onze terugkomst uit Indiana, maar waarom gingen we ook alweer naar Indiana, ik wil helemaal niet naar Indiana…

Maandag
We hebben een bezoek aan Poppy’s ouders beloofd en dus nemen we een vliegtuig naar Chicago en een tweede vliegtuig naar South Bend, waar Jim ons afhaalt. Hij is nu negentig en zoals Jim wil ik ook wel negentig worden, maar een uur later ruikt hun bungalow – een ruime doodskist op het terrein van een verzorgingstehuis met allerhande faciliteiten, heldhaftige verpleegsters en stervend rondschuifelende stokoude mensen – naar pepermuntjes en fysiek verval. De dood heeft zijn knokige handen op de schouders van de arme Betsy gelegd: ook zij is negentig, maar doof, half verlamd, met aubergine voeten die  uit haar ligstoel steken, een halve meter boven terra firma, waarop zij zonder een arm en een looprek niet overeind blijft.

Dinsdag
In de logeerkamer vind ik een kinderfoto van mijn vrouw, een jaar of acht, rossig blond, sproetig, geen bijzonder mooi kind, maar wel is het sexy spleetje tussen haar tanden al zichtbaar – en haar lachje over een halve eeuw heen naar mij, haar uitverkorene…
Jim rijdt ons naar Anna’s school. Er is een nieuwe afdeling voor kleuters gebouwd, die uitkijkt op een nieuw voetbalveld. Anna droomde ervan hier kleuterjuf te worden en voetbalcoach voor de oudere kinderen. Jim heeft voor een groot deel de kosten op zich genomen en wij hebben naar vermogen bijgedragen; de rest is door andere sponsors betaald. We worden rondgeleid. Het gebouw zal naar Anna heten. Daar staan we en kijken door een groot raam naar een speelterrein, waarachter de witte rechthoek van een nieuw doel een stuk zomerlucht encadreert – o dat nu haar glimlach begon te stralen, maar het is de zon, de onbarmhartige zon.

’s Middags
Intussen is het Europees voetbalkampioenschap bezig: hoe laat speelt Nederland ook alweer tegen Roemenië? Vanavond pas. Thee dan maar. Ik ga naast Betsy zitten en we slagen erin een kort gesprek te voeren, dat vooral over Christopher en Zippora gaat; mijn nadrukkelijk gearticuleerde woorden dringen tot haar door en lokken gestotterde antwoorden uit; ons korte, mijn schoonmoeder uitputtende gesprek is een succes; dan valt ze in slaap. De dood kijkt met zijn lege oogkassen naar haar aubergine voeten en grijnst.
’s Avonds blijkt Nederland vijf uur eerder met 3-0 te hebben gewonnen. Kepler! Je planeten tollen voort in hun verschrikkelijke ellipsen en we zijn nergens zonder een rechthoek van toen, nu en straks om ons aan vast te houden…

Woensdag
Een uber vanaf Ronald Reagan naar het stadion: we betalen $30 en gaan zitten, of liever gezegd blijven staan wanneer het volkslied wordt gespeeld. Vanaf de eerste minuten domineert Christopher het middenveld; na een kwartier scoort hij en zijn aangeboren stereometrische blik geeft hem een steekpass in die de spits maar hoeft binnen te tikken.
Zo eindigen ze derde in hun competitie; alleen de kampioen speelt nationaal voor een miljoen dollar; bij winst promoveer je naar de derde professionele afdeling.
‘Ik vind het wel goed zo,’ zegt hij, zijn haar nog nat, zijn gezicht rood. ‘Ik heb geen tijd voor al die vliegreizen. Ik moet Kierkegaard nog lezen.’

Donderdag
We vieren de Nationale feestdag op het dak van het Kennedy Center, dat gelukkig plat is, en enorm, vele voetbalvelden groot. Er zijn een paar duizend mensen, allemaal, net als Christopher, uitgenodigd door een of ander lid van het Congres. Ze hebben allemaal honger en dorst, en daarop was men voorbereid: het is alsof de Hoorn des Overvloed zijn inhoud heeft uitgestort op de lange tafels, die beladen zijn met zeebanket, vleespasteien, kippenpootjes, brood en een heel weiland aan salades; de bar schenkt het beste van wat ze in Californië uit hun wijngaarden hebben geperst… En iedereen lacht, naar elkaar, naar de camera; dit is het aardige, argeloze Amerika, het naïeve Amerika, dertig meter boven de machtige hoofdstad van dit reusachtige land (ik heb het niet over vierkante kilometers).
Dan schiet aan een elektrische horizon het vuurwerk omhoog en regent omlaag – die kinderlijke Amerikanen maken geweldig veel lawaai om te vieren dat ze niet langer Brits zijn. Maar Christopher houdt van Amerika; hij houdt van Amerika zoals ik van Engeland houd, met een liefde die een achttien karaats fundament heeft: een gouden kindertijd namelijk… (Dat is een gelukkige kindertijd die je verdriet heeft leren hebben.)

Zaterdag
Labour verslaat de Tories met 411-121 en Keir Starmer trekt in 10 Downing Street. Is dat een verbetering? vraagt u misschien.
Verwacht u van Labour geen volksverheffing, laat staan een herstel van het Britse Rijk of een terugkeer naar het jaar 1857… die socialisten zijn gewoon wat je van de Conservatieven overhoudt als je hun poeha afstroopt: dorre, fantasieloze bureaucraten, nooit eens verdiept in een hoogstaand boek, met een mooi olieverfschilderij boven hun hoofd. Maar je krijgt tenminste eens andere poppen in de poppenkast te zien.

Zondag 7 juli
Vanavond vertrekken we, maar eerst rijden we nog op voorstel van Christopher naar Annapolis, een koloniaal kuststadje, waar we garnalen eten en de neoclassicistische gebouwen bewonderen. Hier is ook het State House van Maryland, waar generaal George Washington in 1783 zijn militaire autoriteit overdroeg aan de civiele autoriteiten (als direct gevolg daarvan is de Amerikaanse president oppercommandant van de strijdkrachten).
Het handschrift van de redevoering, die hij, ontroerd en met trillende handen, toen uitsprak, hangt in een vitrine. De openingswoorden luiden: ‘The great events on which my resignation depended, having at length taken place, I have

now the honor of offering my sincere congratulations to Congress (…) pleased

with the opportunity afforded the United States, of becoming a respectable Nation.’

Mijn eindredacteursblik blijft aan dat ‘honor’ haken.
‘Vraag je telefoon ’s wanneer de Amerikaanse spelling is uitgevonden?’ zeg ik tegen Christopher.
Tien seconden later lees ik dat Webster zijn gezaghebbende spelgids uitgerekend in 1783 publiceerde, maar de toespraak werd op 23 december gehouden, dus de Amerikaanse orthografie berust niet op een vorm van dyslexie van George Washington.

Maar nu moeten we weg, onze vlucht naar Londen vertrekt over drie uur. ‘Nu al?’ zegt Zippora.
Ik tik op mijn horloge: ‘Kijk maar. Het is al kwart over vier.’
Ze kijkt naar mijn kloppende pols, ze tuurt op de kleine kosmische schijf op mijn kloppende pols, waarin de plafondlampen weerkaatsen. ‘Wacht even,’ zegt ze.
Mijn pols, aan het gezicht onttrokken door haar voorovervallende, lange blonde verlegenheid…
‘Ik heb moeite met zo’n analoge wijzerplaat,’ zegt ze zacht. ‘Ik ben van Gen Z… kijk, ik lees nu 16:17 op mijn telefoon…’
We lachen en ze lacht mee.
We bereiken Dulles Airport, omhelzen, kussen, wuiven. En we keren terug naar onze achterhaalde analoge wereld, waar analogie de kern van het schrijverschap is, want alles heeft een dubbelganger in de verbeelding.

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.

Meer van Benno Barnard

Waarin de auteur, inmiddels terug in Engeland, zowel de buurvrouw als de expressionisten in het Tate Modern bewondert.

Commentaren en reacties