Satan woont overal
Dagboekaantekeningen (104)
Gabriele Munter: portret van Jawlensky.
foto © Dacs 2024
Waarin de auteur, inmiddels terug in Engeland, zowel de buurvrouw als de expressionisten in het Tate Modern bewondert.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMaandag (vijf uur in de toekomst)
Nick heeft op de honden gepast, die bij onze thuiskomst verrukt piepend op hun rug rollen. Verse bloemen in een vaas op de keukentafel. Een stapeltje post. Alles is goed verlopen, zegt Nicks briefje. ‘Die fles stond bij de voordeur.’
Fles? Nu zie ik de fles oude graanjenever, naast de vaas, met een blaadje erbij dat uit een notitieboekje is gescheurd – zwarte inkt, sierlijk handschrift: ‘Een trouwe fan uit Nederland brengt u een groet en een fles. Dank voor al uw mooie boeken! Schrijf door. Mat Meijs.’
Een onbekende bewonderaar, iemand die een cadeautje brengt en geen adres of telefoonnummer achterlaat, een onbedankbaar iemand… van dat soort lezers dromen schrijvers.
Ik roep vanachter mijn schrijftafel: ‘Dank je, lezer!’
Hoe verbaasd zou ik niet zijn geweest als ik de fles zelf bij de voordeur had aangetroffen. Een eenzame fles, op het bakstenen paadje, misschien half in het bezemkruiskruid weggezakt. Een fles op zoek naar een schrijver. O fles! Ik zet je in de koelkast.
Dinsdag
Poppy is doorgereisd naar Brussel. Ik ben nu alleen met mijn fles. Ik omhels mijn koude fles.
Donderdag 11 juli
Al mijn aantekeningen spelen zich op dezelfde datum af, 18 december 2016. Ik schrijf een koortsachtig dagboek over één dag.
Vandaag wordt ze zesentwintig. Christopher schrijft zijn vader in Brede en zijn moeder in Brussel en zijn tante in Utrecht: ‘Soms betrap ik mezelf op een naar schuldgevoel, dat ik me Anna, de levende, dagelijkse Anna, eigenlijk niet zo goed meer kan herinneren. Ik voel me schuldig dat de tijd zo meedogeloos verdergaat, en daarmee ook mijn geheugen… Maar dan vind ik ook troost, want het fysieke maakt plaats voor het metafysische – via kaarsen, en Onzevaders, en gedichten.’
Zaterdag
Tuinfeest bij Carrie en Richard. Ze wonen samen met hun miljoenen in een reusachtig huis in Stubb Lane, waarvan het oudste deel uit 1500 stamt; van hun gronden zou je een middelgroot graafschap kunnen maken.
Ik sta met Judy te praten, drink voor het eerst in lange tijd te veel wijn, gluur uit een ooghoek naar de boerin van Hare Farm… Haar norse echtgenoot heeft zich aan de rode wijn begeven en zie eens aan, we hebben een ontspannen boer, wiens kop – gewoonlijk een kwaad parallelogram – bezig is op te lossen in een vriendelijke roze vlek. Dit biedt mogelijkheden.
Ik verontschuldig me tegenover Judy, ga naar het toilet, was mijn gezicht, haal een hand door mijn hersens, volg mijn glimlach het terras op en knoop een voorzichtig gesprek met de boer aan, die me herkent, al was het maar van de keren dat hij zich tot in het tachycardische opwond over de honden in de nabijheid van zijn schapen, en die zoals ik wel verwachtte veel erger bezopen is dan ik en nu de zachtaardigheid van een overrijpe aardbei heeft; maar het gaat me natuurlijk om zijn vrouw.
Zijn vrouw is inderdaad zo mooi als ik meende. Een stadsmeisje – dat weet ik van Mary, die hun buurvrouw is – uit Manchester; Onze-Lieve-Heer mag weten waar hij haar gevonden heeft en welke plattelandsromantiek heeft gemaakt dat ze ooit op zijn avances is ingegaan. Terwijl we een onschuldig en hoffelijk gesprekje voeren, naast de zwijmelende echtgenoot, neem ik haar in me op: een zwartharige, ongewoon mooie, heel licht naar het expressionistische tenderende manifestatie van het eeuwig vrouwelijke.
Dat is alles. Er is geen onkuisheid mee gemoeid, maak u geen zorgen. Mijn verlangen was esthetisch, niet erotisch. Ik heb haar nooit eerder van nabij gezien. Ik wilde haar van nabij zien, zoals je een schilderij bekijkt, maar je moet zoveel valkuilen ontwijken, aan zoveel sociale conventies voldoen…
Zondag
Engeland verliest de finale met 1-2 van Spanje. Eerst de Armada en nu dit weer. De nederlaag heeft ook een allegorische kant: de Keltische landen hebben hun eigen nationale elftal, terwijl de Basken en Catalanen onderhorig zijn aan de Castiliaanse voetbalbond… Het minst democratische land heeft dus gewonnen.
Woensdag 17 juli
Ik neem de 12:14 in Robertsbridge – en een uur later mondt de provincie uit in de glanzende globale wereld van station London Bridge, dat in mijn kindertijd nog van gietijzer en roet gemaakt was. Maar de taxi, gemoderniseerd onder zijn motorkap, is bol en zwart en komt aangereden uit de jaren zestig; nu word ik tot ‘sir’ geslagen, ik noem mijn bestemming en strek mijn benen, en de rijdende salon vult zich met een nostalgisch burgerlijk welbehagen. Niet zo suf, ouwe man, kijk om je heen!
Ik kijk om me heen: victoriaanse gebouwen, winkelpuien, modernistische architectuur aan de overkant van de Theems, en het panta rei van mensen uit de hele wereld, dat me herinnert aan Naipauls observatie in The Enigma of Arrival over het Londen van kort na de oorlog, toen het Britse Rijk begonnen was aan zijn inkrimping tot deze wereldstad.
Mocht u gehecht zijn aan een blanke meerderheid, dan kan ik u de Tate Modern aanbevelen, waar de enige donkere mensen tassen controleren of op een stoel in een hoek zitten. Met andere etnische Europeanen – maar hé, daar is een Japans stel, dat ijverig fotografeert met een duur toestel – schuifel ik rond tussen de geëxalteerde kleuren en revolutionaire vlakken van de in München aangespoelde groep kunstenaars die, naar tentoonstellingen in 1911 en 1912 en een almanak van Wassily Kandinsky en Franz Marc, Der Blaue Reiter wordt genoemd.
Waarom ook altijd Parijs? Wlamidir Burljuk, Elisabeth Epstein, Kandinsky zelf, velen van hen waren Rusland ontvlucht, de helft was Joods, Duitsland was nog een grote cultuur en in München huurde je goedkoop een atelier, vond je geestverwanten en het type doorrookte cafébaas die jou als discussiërende avantgardist graag nog eens volschonk…
Ze ouwehoerden met vuur over primaire symboliek en de paden van abstractie en realisme, maar ze konden erom lachen en maakten van hun zelfspot zelfs kunst: op een schilderij van Gabriele Münter uit 1908 is Alexej Jawlensky als een karikatuur afgebeeld, die met stomverbaasde kraalogen zit te luisteren naar een debat tussen Paul Klee en Kandinsky, net buiten de lijst.
Ik zou er een vingertop voor over hebben – voortaan gehandicapt modernistische verzen tikkend op een Remington – om er een etmaal bij te zijn, de opwinding, de experimenten, het kosmopolitisme, het geloof dat je een nieuwe wereld kunt helpen scheppen, met verf, atonale muziek, krankjorume verzen! Ze bespotten de burgerij waaruit ze zelf afkomstig waren (er zaten zelfs Russische aristocraten bij), maar ik zou me onder hen wel hebben thuisgevoeld, meer dan tussen de oversekste leden van de Bloomsbury’s, die bekrompen bevrijders van morele waarden. Zes leden van de school hadden goed functionerende huwelijken, terwijl de leden van Bloomsbury elkaar voornamelijk ongelukkig neukten… O korte jaren voor Duitsland de burgerij op een heel andere manier aanviel!
Ik verafschuw de rotzooi van Tracy Emin, Damien Hurst of Jesse Darling (de recentste winnaar van de geregeld aan krankzinnigen toegekende Turner Prize), wier kunst mijn wenkbrauwen zo gepijnigd doet fronsen, dat ik ze nauwelijks meer in hun normale positie krijg. Maar van deze expressionistische schilderijen zou ik ongeveer de helft bij mij thuis willen ophangen, een kleinburgerlijk maar onfeilbaar criterium.
Maandag
Joe Biden ziet af van de poging om als structureel overwerkte tachtiger in november nog eens voor vier jaar president te worden. Deze vergeetachtige bejaarde man heeft tot op zekere hoogte mijn sympathie, al geloof ik niet in de waarschijnlijkheid van een moreel onkreukbaar staatshoofd.
Velen schijnen te denken dat verkiezingen over ethiek gaan, maar je moet enkel kijken naar de uitkomst, de waarschijnlijke economische, militaire, sociale, educatieve en culturele resultaten. Degenen die het kapitalisme en liberalisme als immoreel verwerpen en de zuivere mens aan de macht willen hebben, hunkeren naar een dictatuur. Het kapitalisme &c. &c. zijn neutrale, amorele systemen, korenvelden die je louter op hun gouden (of verrotte) oogst moet beoordelen.
Donderdag
Een Nederlandse journalist brengt me met een brede glimlach een schitterend fotoboek, Poyln van Alter Kacyzne, ondertitel Jewish Life in the Old Country. Kacyzne kreeg van een Jiddische krant in New York de opdracht het leven in het moederland van zoveel Amerikaanse Joden te documenteren. (Kort voor de oorlog zou Roman Vishniac soortgelijke foto’s verzamelen in het beroemde A Vanished World.)
Vlekkerig mengelingen van zilver, duisternis en giftige nostalgie – scènes en portretten van de dood in wording. Baarden, hoofddoeken, modderwegen, paarden, stalletjes, krotten… en een hakenkruis. Verdomd, een hakenkruis. Op pagina 13 heeft de duivel met balpen een groot, slordig hakenkruis getekend. Het boek ziet er verder nieuw uit, de rug is niet geknakt, de pagina’s zijn niet vergeeld.
‘Ik, eh… ik heb het online bij een antiquariaat gevonden,’ zegt de journalist, nu dodelijk verlegen.
Doet er niet toe, jongen. Antiquariaat, kerk, gaskamer, hij woont overal.
Zaterdag
Zon en huwelijksgeluk. Erg verliefd op Poppy.
Ja, zon en geluk zijn mooi, maar ze dragen bij aan de illusie dat de pik belangrijker is dan de pen.
Woensdag 31 juli
Derde huwelijksverjaardag van Christopher en Hayley.
De dagen razen voorbij alsof ze ergens naartoe moeten, de winter waarschijnlijk.
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.