‘Ik ben om het even wie, maar adem mijn eigen aarde’
Beeld van van Wilderode (Hedwig de Guchteneire) bij zijn huis in Moerbeke-Waas.
100 jaar geleden werd Anton van Wilderode geboren. Een belangrijk Vlaams dichter, maar ook een toonaangevend Flamingant en priester.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVandaag is het honderd jaar geleden dat priester en dichter Cyriel Coupé, beter gekend onder het pseudoniem Anton van Wilderode, te Moerbeke-waas werd geboren. Twee weken geleden, om precies te zijn op 15 juni, was het twintig jaar geleden dat hij, net geen tachtig geworden, overleed in Sint-Niklaas.
Die twee data zullen in zijn geboortedorp niet onopgemerkt voorbijgaan. Onder het motto 100 & 20. Herdenkingsjaar Anton van Wilderode 2018 wordt zaterdag a. s., 30 juni, door het Anton van Wilderodegenootschap de schijnwerper gericht op het rijk gevulde leven van deze opmerkelijke persoonlijkheid. Op 1 juni ll. werd op het stadhuis van St.-Niklaas een selectie van honderd gedichten uit het omvangrijke werk van de dichter voorgesteld. Samensteller van deze bundel met als titel: Weemoed mijn wereld is classicus Patrick Lateur, het sobere maar zeer verzorgde werk werd uitgegeven bij de Leuvense uitgeverij P. Beide initiatieven vormen het duidelijke bewijs dat twintig jaar na zijn overlijden van Wilderode en zijn werk zeker nog niet zijn weggedeemsterd in de nevelen van de literatuurgeschiedenis van de Lage Landen.
Bij leven heeft van Wilderode een oeuvre bij elkaar geschreven dat anno 2018 nog staat als een huis: zijn vertalingen van Vergilius en Horatius, zijn meesterlijke Vlinderboom over de laatste levensmaanden van Karel V, zijn bevlogen Apostel na de Twaalf waarin hij in de voetsporen treedt van Paulus van Tarsus, zijn weemoedige maar o zo raak verwoorde terugblik op vervlogen, gelukkige jeugdjaren in Dorp zonder ouders.
‘Gelegenheidswerk’
Ongetwijfeld zal gedurende de komende dagen op dit omvangrijke werk worden teruggeblikt door mensen die daarover met meer kennis van zaken kunnen spreken dan ondergetekende. In deze bijdrage willen we het toch even hebben op wat gemeenzaam zijn ‘gelegenheidswerk’ wordt genoemd en meer bepaald het ‘gelegenheidswerk’ dat te maken heeft met zijn engagement in en voor de Vlaamse Beweging. Een engagement dat vele mensen kennen via de teksten die hij voor de IJzerbedevaart heeft geschreven vanaf 1950 tot en met 1984, op één onderbreking van twee jaar na in het begin van de jaren ’70.
Over dat engagement zegt de dichter zelf: ‘Ik ben een duidelijk geëngageerd man. Trouwens, door wat je schrijft, ben je het al.’ En over de betekenis en het doel van de Vlaamse Beweging: ‘De Vlaamse Beweging was geen gevaar zolang ze alleen cultureel was; ze werd iets gevaarlijker toen ze een sociale inslag kreeg; maar ze wordt erg gevaarlijk als ze politiek wordt, al zat dat er van het begin af in. Ik ben helemaal niet gerust in wat er ons te wachten staat. In dit land moet je nog altijd horen bevestigen: ik ben Vlaamsgezind. Dat hoor je niet in andere landen. Niemand zegt in Frankrijk: ik ben Fransgezind en niemand zegt in Engeland: ik ben Engelsgezind. Zolang wij dat zo duidelijk moet affirmeren, schort er iets bij ons. Ik denk dan met ontroering toch aan de vele flaminganten, aan de vele onbekenden en aan de verslagenen die het beste van zichzelf hebben gegeven en er soms het eigen geluk voor over hebben gehad om van hun land een normaal vaderland te maken, waar onze mensen thuis zijn met al de rechten die men in het eigen huis vanzelfsprekend bezit.’
Het tweede deel van zijn antwoord gaat over een gegeven dat in vele van zijn teksten terug te vinden is: de stelling dat de Beweging en al hetgeen de Vlaamse Beweging heeft bewerkstelligd het werk van velen is, eveneens van de generaties voor ons. Naast een grote gedrevenheid en een sterke inzet voor de Vlaamse zaak is zijn IJzerbedevaartpoëzie doortrokken van een grote dankbaarheid en een erkenning voor de inzet, het werk van velen, van vele eenvoudige, naamloze flaminganten die voor de ontvoogding van Vlaanderen het beste van zichzelf hebben gegeven.
Betrokken
Deze visie verklaart meteen het feit dat Anton van Wilderode zich steeds zo benaderbaar en bereikbaar opstelde. Hij was een academicus en een intellectueel maar hij leefde zeer zeker niet veilig afgeschermd in een ivoren toren boven het gewoel. Het mooiste bewijs daarvan vindt men terug in de grote betrokkenheid bij tal van initiatieven, belangrijke scharniermomenten in het politiek-maatschappelijk gebeuren van toen.
Voor de vuist weg enkele voorbeelden uit een lange rij:
- in de periode na de meimaand van 1966, toen de Belgische bisschoppen hun mandement tegen een eventuele vervlaamsing van de Leuvense universiteit hadden bekendgemaakt, aarzelde van Wilderode geen moment om zich achter het verzet daartegen te scharen.
- Op het college te St.-Niklaas waar hij les gaf, propageerde hij bij de leerkrachten het tekenen van een petitie tegen dat bewuste mandement. Op 25 mei 1976 ondertekende van Wilderode te Brussel samen met zeven collega’s uit de Vlaamse literaire wereld (Louis Paul Boon, André Demedts, Marnix Gysen, Hubert Lampo, Maria Rosseels, Gerad Walschap en Albert Westerlinck) een opmerkelijke oproep waarin bevestigd werd dat Brussel een Vlaamse stad is en uitdrukkelijk gesteld wordt dat de taalgrens moet gerespecteerd worden.
- Aan de vooravond van het pausbezoek aan ons land (1985) hadden 2600 Vlaamse geestelijken een dringende oproep voor amnestie ondertekend. Samen met prelaat Koenraad Stappers van de Norbertijnerabdij te Averbode en met de Leuvense theoloog Herman Emiel Mertens was van Wilderode een van de drijvende krachten achter dit initiatief.
- Einde van de jaren ’80 en begin van de jaren ’90, tijdens volle Voercrisis trok van Wilderode naar het cultureel centrum het Veltmanshuis in St.-Martens-Voeren om daar op een 11 juliviering een toespraak te houden en zo de Vlaamsgezinde Voerenaars een stevig hart onder de riem te steken.
Vlaams en sociaal
Het Vlaams-nationalisme van priester en dichter Anton van Wilderode is ten allen tijde een Vlaams én sociaal engagement geweest, volledig in de lijn van de oude slagzin: ‘Vlaamse Beweging, Sociale Beweging’. Door zijn teksten, door zijn houding en opstelling heeft van Wilderode in de tweede helft van vorige eeuw de Vlaamse ontvoogding voluit ondersteund en gestimuleerd.
Des te verwonderlijker is het dat in het weekblad Tertio van 23 mei 2018 bij het verschijnen van de bundel Weemoed mijn wereld er in een artikel schijnbaar wordt afgerekend met en neerbuigend wordt gesproken over de Vlaamse overtuiging van de dichter. Even een korte bloemlezing van enkele citaten: ‘Hij was de melancholicus in persoon die droomde van een terugkeer naar een wereld die niet bestaan heeft. Zijn voorstelling van kerk en dorp, en ook zijn Vlaams-nationalisme. Welk Vlaanderen is dat? Ik herken het niet. Het was een geromantiseerde kijk.’ En ‘Er zit een soort zwelgen in de weemoed in. Dat heeft die nationalistische kant ook: zwelgen in een verleden dat niet bestaan heeft.’ Deze uitlatingen raken kant nog wal.
Nooit meer oorlog
In plaats van een steriele discussie aan te gaan, laten we via drie IJzerbedevaartgedichten van Wilderode zelf antwoorden. Het Vlaams-nationalisme van Anton van Wilderode wordt voluit gedragen door de nooit meer oorlog– gedachte, die één van de pijlers is van Diksmuide. Zijn poëzie hierover ademt een koortsachtig zoeken en pleiten naar en voor vrede uit en verwoorden een stil maar daarom niet minder echt verdriet omwille van het blijvende verlies van hen die door meedogenloos oorlogsgeweld werden weggerukt uit de warmte en de genegenheid van hun gezin, van hun (Vlaamse) gemeenschap.
De zoon (IJzerbedevaart 1983)
Hij heeft geen eigen naam meer.
Draagt véél namen
van hen die gingen en niet wederkwamen
naar waar hun jeugd maar schier begonnen was.
Hij ligt alleen of ligt met velen samen
in zijn vergeten graf onder het gras.
Wie denkt aan hem die verder leven
die met hun droom en toekomst overbleven
en rechtdoor liepen op hun eerste weg?
Hij werd niet méér dan een herinnering, even,
een foto bij zijn brieven neergelegd.
De ouders zijn mét hun verdriet gestorven
de broers en zusters in hun kleine dorpen
teruggetrokken met zorg en gezin,
de vrienden, weergekeerd of weggezworven,
dreven de maalstroom van het leven in.
Soms, op zijn zerksteen, maakt de zomerregen
de bijna uitgewiste lettertekens een ogenblik weer leesbaar,-en de wind
legt er bewegelijk een bloemtak tegen.
De hemel is de aarde goedgezind.
Sociaal bewogen
Dat van Wilderode een scherp observator was van wat er op bepaalde cruciale momenten politiek-maatschappelijk leefde en omging bij de mensen in Vlaanderen en zeker binnen de Vlaamse Beweging (‘een huis met vele kamers’ zoals hijzelf de Beweging omschreef) bewijzen zijn teksten telkens opnieuw. Geen lege hersenspinsels, geen goedkoop populisme. Integendeel, hij hield de vinger aan de pols en was zo woordvoerder en pleitbezorger op momenten van verdriet, opstandigheid en inzet. Kortom van Wilderode stond oprecht Vlaamsvoelend én sociaal bewogen met beide voeten stevig in het politiek-maatschappelijk gebeuren van zijn tijd.
De drie papavers (IJzerbedevaart 1970)
Zij kwamen recht uit hun oprechte dorpen
nog kinderen haast nog nauwelijks van school,
de ransels met hun schriften afgeworpen,
soldatenransels om- en, als symbool,
de rode kollebloem, een zachte veer,
gestoken in de loop van hun geweer.
Zo gaan zij lachend in een stalen regen
de dagen van hun laatste zomer tegen.
Hun jeugd wordt schielijk ouder onder het vuur,
het rood verschrompelt in één langzaam uur:
de rode kollebloem gelijk een veer
gestoken in de loop van een geweer.
Laat hen nog lachen en met kinderhanden
papavers plukken aan de akkerranden
waar die in benden en in lichterlaaie
uitbundig op hun stelen staan te draaien
in Boezinge langsheen de Ieperlee,
de vriendelijke poppies van Mc Crae!
In Limburg staan de hekkens dichtgetrokken
de bussen rijden leeg tot voor de mijn.
De monden dun van een langdurig wrokken
lopen de stakers die geen stakers zijn
en binden om de schacht van het houweel
het somber rouwdundoek op giftig geel.
Zo gaan zij grimmig door de winterregen
de boze weken van ontbering tegen
en worden zonder meelij uitgeteld
want tijd is hongersnood want tijd is geld.
En om de koele schacht van het houweel
verwelkt de donkere rouwbloem officieel,
als op commando naar de infernale
gewelven weer de delvers nederdalen.
Vergis u niet: al bloeit de klaproos schriel
op elke puinberg en op elk terril,
nog laait met kleine Vlaamen in de dag
de zwarte kolenbloem van Winterslag!
De jeugd staat op de bres in honderd steden
zij revolteert ontzaggelijk en fel.
Zij wil een zuivere toekomst zien van vrede,
de steigers van een onbelast bestel.
Zij geeft een witte bloem, een helder woord
van wereldvriendschap door de rangen voort.
Onrustig heimwee drijft haar uitgelaten
over het krachtveld der geschrokken straten.
Soms staat een knaap in een oneindig uur
verpulverd in een hoge zuil van vuur
en geeft lichamelijk een brandend woord
van wereldvriendschap door de rijen voort.
Een ander legt zijn onbezwaarde handen
en schreeuwt om vrijheid met gesloten mond;
zijn zwijgen rent de wereld rond.
Op ons geweten smeult verschrikkelijk traag
de witte vuurpapaver voort van Praag!
Twist en tweedracht
Anton van Wilderode kende als geen ander de Vlaamse Beweging door en door. Dat betekende dus eveneens de kleine en mindere kanten van die Beweging zoals de eeuwige twist en tweedracht, de jarenlange ruzies en verdachtmakingen. En toch bleef hij in de kracht en de invloed van de Vlaamse Beweging geloven, stond hij steeds klaar om raad en steun te geven, was hij én tolk én stem. Hij stond letterlijk tussen en bij de mensen, het voetvolk van de Vlaamse beweging. Als geen ander voelde hij de hartenklop en verwoordde hij die raak en scherp.
Wij zijn een volk! (IJzerbedevaart 1983)
Wij zijn een volk!
Zo werd gezegd, gezongen
in uren van almachtig samenzijn
met ongeledigd hart en luide tongen,
Terwijl de leeuwen
met hun lang verleden
te vierklauw weerbaar rechtstaan in de wind
op zoveel vlaggen op dit veld van vrede.
Maar altijd, bij het nuchter overwegen
wanneer de roes voorbij is van het woord,
klinkt ons de echo van de twijfel tegen.
Zijn wij een volk?
Wij zijn een volk van braven
en bedelaars die wachten bij de poort
op slechts een part der erfelijke have.
Wij zijn een volk
van vriendelijke zwijgers
die zich beroezen aan hun lang geduld,
– maar géén onrustigen, géén ras van dreigers.
Wij blijven ons verdelen
uitentreuren in Vlamingen van velerhande soort,
een bonte “regenboog uit andere kleuren”.
Zijn wij een volk?
Vandaag én hier!
Maar morgen in Brussel
aan de tafels van de macht verzonken
in zéér dagelijkse zorgen?
Wij zijn een volk!
Wij zullen blijven zingen
maar léven naar de letter van dat lied
totdat het waarheid wordt, en minder niet!
Volledig werk
Tot slot. Wanneer men over het werk van priester en dichter Anton van Wilderode spreekt, spreekt men over het volledige werk, dus ook over de ‘gelegenheidspoëzie’ of ‘gebruikspoëzie’. Die maakt onmiskenbaar deel uit van wie hij was en van wat hij schreef en hoe hij dacht. Of zoals hij het zelf ooit uitdrukte: ‘Mijn geluk is trouw te mogen en willen zijn aan wat Reinier Van Genderen-Stort in twee verzen heeft samengebald: “Ik min de Veluwe, ik min de Heiland. En derven waarlijk kan ik geen van beiden.” Zet Vlaanderen in de plaats van de Veluwe en je hebt mijn credo.’
Of om het met twee versregels uit zijn eigen poëtisch werk te zeggen: Ik ben om het even wie maar ik adem mijn eigen aarde. Vandaag n. a. v. zijn honderdste geboortedag is het niet meer dan vanzelfsprekend dat wij, het huidige Vlaamse voetvolk hem dankbaar groeten en herdenken. Immers, via zijn teksten en gedichten blijft hij inspireren en stimuleren. Anton van Wilderode is niet dood, hij leeft verder in wat hij schreef!
Guido Moons is voormalig woordvoerder vanTAK en voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging.
Karianne Boer: ‘De lockdowns hebben bijgedragen aan bijna 200 maal meer kindermisbruikmateriaal.’
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.