JavaScript is required for this website to work.
post

Back to the future 1

Paul De Grauwe in 1991 vooruitziend, vandaag actueel

Herman Deweerdt10/3/2014Leestijd 6 minuten

Prof. Paul De Grauwe lokte hevige reacties uit toen hij een paar maanden geleden verklaarde dat Vlaanderen economisch niet beter geworden was door de staatshervormingen. Herman Deweerdt vindt dat De Grauwe totaal irrelevante argumenten gebruikte, maar, tegen de achtergrond van wat de professor in 1991 schreef over de regionalisering van de staatsschuld begrijpt hij de uitspraak van De Grauwe zeer goed.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Opgevat als een vrije wetenschappelijke tribune en onder het motto ‘inzichtsverhelderende en beleidsoriënterende economische standpunten te brengen’ heeft het departement Economie van de KU Leuven met de reeks ‘Leuvense Economische Standpunten’ vanaf 1976 een zeer verdienstelijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het toepassingsgericht economisch denken in Vlaanderen. In deze reeks heeft Prof. Paul De Grauwe in 1991, toen hij nog meer wetenschapper was dan politicus, een studie gepubliceerd over: ‘Denkoefeningen over de regionalisering van de Belgische overheidsschuld’ (Leuvense economische standpunten 1991/60).

Hierin onderzoekt hij voor de periode 1991 – 2000 wat het effect zou zijn indien de overheidsschuld geheel of gedeeltelijk zou gesplitst worden. Zijn denkoefeningen moeten gezien worden als antwoord op twee problemen die toen in elkaars verlengde lagen: de schuldgraad op recordniveau (130 % van het bnp – bruto nationaal product) en de noodzaak om deze drastisch te verminderen tot 60 % om toegelaten te worden tot de Europese muntunie.

In de inleiding staat al: ‘In deze studie analyseren we de communautaire aspecten van dit saneringsbeleid, en argumenteren we dat een van de oorzaken van het onvermogen om verder te saneren een communautaire is. Hiermee is de toon gezet.

Met deze gedachtegang sluit hij ook aan bij het werk van Prof. Paul Van Rompuy en Valentijn Bilsen over de periode 1975 – 1985: ‘10 Jaar financiële stromen tussen de Gewesten in België’, Leuvense Economische Standpunten, juli 1988. Uit hun onderzoek bleek dat in die periode Vlaanderen altijd een positief primair saldo had, dat steeds groter werd en dat vanaf 1977 groter tot veel groter was dan dit van het Rijk. Dat ook Brussel altijd een positief primair saldo had (in verhouding tot Vlaanderen zelfs relatief groot). Dat Wallonië altijd een negatief primair saldo had. (N.B. Primair saldo is het verschil tussen alle ontvangsten en alle uitgaven met uitzondering van de rentelasten.) 

Commentaar van Prof. P. De Grauwe: ‘Uit de cijfers blijkt dat het grootste deel van het primair saldo van de nationale overheid gerealiseerd wordt door Vlaanderen. Brussel draagt ook zijn steentje bij. Beide regio’s genereren een overschot van belastinginkomsten over de uitgaven voor de nationale overheid. Wallonië daarentegen heeft over de hele periode een negatief primair saldo. Dit impliceert dat dit gewest niet alleen ervoor zorgt dat intrestlasten met nieuwe leningen moeten gefinancierd worden, maar dat het bovendien nog extra overheidsschuld genereert. Anders uitgedrukt, de hele last van de overheidsschuld werd gedurende 1975-85 door Vlaanderen en Brussel gedragen. Wallonië droeg geen frank bij in de last van deze schuld’.(p 3 van ‘Denkoefeningen over de regionalisering van de Belgische overheidsschuld’ (Leuvense economische standpunten 1991/60))

Hij gaat verder: ‘Deze regionale verdeling van de budgettaire inspanningen stelt een politiek probleem dat tot nadenken dwingt. Tevens leidt ze onvermijdelijk tot de vraag of er geen formules bestaan die de lasten van de nationale overheidsschuld op een meer billijke manier verdelen. De noodzaak om dit te onderzoeken is des te groter daar in de huidige situatie, waar de centrale overheid het geheel van de overheidsschuld beheert, sterke stimulansen bestaan voor een regio, in casu Wallonië, om een grondige sanering van het nationale budget te blokkeren. Immers, Wallonië kan zich weI verzoenen met een situatie waarin Vlaanderen en Brussel het geheel van de last van de overheidsschuld dragen’.(p 4)

Voor zijn onderzoek ontwikkelt hij verschillende scenario’s op basis van de volgende keuzes:

  1. Gehele of gedeeltelijke splitsing van de overheidsschuld: A1: de volledige schuld wordt gesplitst; A2: de helft van de schuld wordt gesplitst.
  2. Sleutels om de schuld te verdelen bij de start (1991): B1: in verhouding tot de bevolking; B2: in verhouding tot het regionaal bnp (regionaal bruto nationaal product); B3: in verhouding tot het veroorzaken van de schuld in het verleden.
  3. Primair saldo per Gewest: hetzelfde als in het verleden (in % van hun regionaal product). Voor Wallonië wordt i.p.v. een negatief saldo, het saldo op nul gesteld. (“Deze hypothese kleurt dus de resultaten ten voordele van Wallonië.” P De Grauwe p 6)
  4. In alle scenario’s bedraagt de nominale groei 5,5 % en de intrestvoet 8,5 %.

We geven de belangrijkste resultaten. Alle cijfers drukken de netto-overheidsschuld van ieder Gewest uit als een % van het regionaal bnp. We beperken ons tot het eerste en het laatste jaar. Alle tussenliggende resultaten tonen een regelmatig verloop: ieder jaar gelijkmatig dalend als het bedrag van laatste jaar onder dit van het eerste jaar ligt en ieder jaar gelijkmatig stijgend als het bedrag van laatste jaar boven dit van het eerste jaar ligt. 

Scenario A1 / B1: de volledige schuld wordt gesplitst / de schuldverdeling per Gewest gebeurt in verhouding tot de bevolking

Jaar

VG

WG

BHG

België

1991

110

138

74

112

2000

77

178

53

101

 Prof. P. De Grauwe: ‘In dit scenario (van een volledige regionalisatie van de overheidsschuld wordt België in feite volledig opgesplitst. In de logica van dit scenario wordt ook het geheel van de budgettaire bevoegdheid naar de regio’ s overgeheveld. Dit scenario is er een van volledige boedelscheiding’. (p 4)

‘Het meest opvallende in deze tabel is het grote verschil in de toekomstige evolutie van de overheidsschuld in Vlaanderen en Wallonië. In Vlaanderen daalt deze snel en komt in het jaar 2000 beneden 80% te liggen, in Wallonië stijgt deze schuld tot bijna 180% van het Waalse regionale product.

Deze resultaten hebben de volgende interpretatie. Indien vandaag een boedelscheiding zou doorgevoerd worden, en indien Vlaanderen en Wallonië dezelfde budgettaire inspanning blijven leveren die ze in het onmiddellijke verleden hebben gedaan, dan kan Vlaanderen tamelijk snel zijn schuldpositie afbouwen. Wallonië daarentegen wordt gegrepen door het sneeuwbaleffect en ziet zijn schuldpositie oplopen tot een onhoudbaar niveau. Dit moet leiden tot het bankroet van Wallonië’.

‘In deze tabel hebben we ook de schuldratio van België weergegeven (laatste kolom) in de veronderstelling dat de regionalisatie van de overheidsschuld niet wordt doorgevoerd (m.a.w. indien de huidige situatie gehandhaafd blijft). We zien dat de schuldratio slechts zeer langzaam daalt naar 100% in het jaar 2000. Deze resultaten illustreren het probleem van de status-quo. Immers, in de status-quo blijft Vlaanderen grote budgettaire inspanningen leveren (een primair saldo van het regionale bnp van 6,3 %). Dit heeft echter slechts pijnlijk trage effecten op de schuldratio van België omdat Wallonië geen bijdrage levert. Deze situatie draagt ertoe bij dat de stimulansen om te saneren zwak zijn zolang het beheer van de overheidsschuld centraal blijft. Vlaanderen voelt er weinig voor om de inspanning verder op te drijven als de andere partner geen evenredige bijdrage levert. De andere partner heeft evenmin een stimulans om te saneren omdat hij geniet van de inspanningen van de andere. Een dergelijke situatie maakt verdere sanering bijzonder moeilijk. Deze situatie draagt ertoe bij dat de stimulansen om te saneren zwak zijn zolang het beheer van de overheidsschuld centraal blijft. Vlaanderen voelt er weinig voor om de inspanning verder op te drijven als de andere partner geen evenredige bijdrage levert. De andere partner heeft evenmin een stimulans om te saneren omdat hij geniet van de inspanningen van de andere. Een dergelijke situatie maakt verdere sanering bijzonder moeilijk’. (p 9) 

Scenario A1 / B2 : de volledige schuld wordt gesplitst / de schuldverdeling per Gewest              gebeurt in verhouding tot hun regionaal BNP

jaar

VG

WG

BHG

1991

110

116

112

2000

77

150

103

Prof. P. De Grauwe: ‘De resultaten van de simulaties worden voor Vlaanderen niet wezenlijk gewijzigd indien we het regionale bnp hanteren om de Belgische overheidsschuld te verdelen over de regio’ s. De dynamiek is echter gelijklopend met die uit vorig scenario. Wallonië ziet zijn overheidsschuld op een dramatische wijze toenemen, en Brussel bouwt deze schuld af’. (p 9) 

Scenario A1 /B3 : de volledige schuld wordt gesplitst / de schuldverdeling per Gewest gebeurt in verhouding tot het veroorzaken van de schuld in het verleden

jaar

VG

WG

BHG

1991

54

259

74

2000

5

333

53

Prof. P. De Grauwe: ‘In het reeds genoemde werk van P. Van Rompuy werd berekend hoeveel de regio’s cumulatief hebben bijgedragen tot de Belgische overheidsschuld anno 1985 (vertrekkende van 1975). Van Rompuy kwam tot de bevinding dat Vlaanderen voor 30% had bijgedragen, Wallonië voor 60%, en Brussel voor 10%. We passen hier deze verdeelsleutel toe’. (N.B. met bijdragen tot de schuld wordt hier bedoeld: veroorzaken van de schuld – HDW)

‘De resultaten zijn verbijsterend. Wallonië wordt geconfronteerd met een onhoudbare situatie. De schuldratio klimt onmiddellijk naar meer dan 250% van het Waalse regionale product, en stijgt dan uit boven de 330% op het einde van het decennium. Het is duidelijk dat een dergelijke verdeling van de overheidsschuld onmiddellijk tot het bankroet van de Waalse overheid zou leiden. Vlaanderen daarentegen zit in dit scenario op rozen.’ (p 11)

‘Deze simulaties worden hier getoond niet om te pleiten voor een dergelijke regionale verdeling van de overheidsschuld, weI om het belang van de cumulatieve budgettaire inspanning te illustreren die door Vlaanderen (en in mindere mate door Brussel) in het verleden werd gepresteerd. M.a.w. indien de boedelscheiding in 1975 was gebeurd, dan zat Vlaanderen vandaag op rozen (in de veronderstelling dat deze boedelscheiding tot dezelfde budgettaire inspanning had geleid)’. (p 12)

Voor de scenario’s onder A2, waar slechts de helft van de overheidsschuld naar de regio’s wordt overgedragen, kunnen we de cijfers achterwege laten. Ze zijn gelijk aan de helft van de bovenstaande.

Prof. P De Grauwe: ‘We veronderstellen dat de overheidsschuld voor de helft wordt geregionaliseerd, en dat tegelijk de bevoegdheid over de helft van de overheidsuitgaven en- -ontvangsten naar de regio’s wordt overgedragen. We voeren dan dezelfde simulaties uit als in de vorige sectie, waarbij we ook hier drie verdeelsleutels onderscheiden. De resultaten zijn vergelijkbaar met deze van de vorige sectie. Vlaanderen bouwt zijn schuldratio af, terwijl in Wallonië deze schuldratio snel toeneemt. De niveaus zijn uiteraard lager vermits slechts de helft van de overheidsschuld wordt geregionaliseerd. Toch zal er in deze beperkte regionalisering een sterke stimulans bestaan in Wallonië om ook tot drastische sanering over te gaan, zo niet wordt de Waalse schuldratio in de kortste keren onhoudbaar. In het derde regionaliseringsscenario waar de verdeling van de overheidsschuld gebeurt op basis van de bijdrage tot die schuld in het verleden, wordt de schuldratio van Wallonië onhoudbaar.’ (p 13)

Dit is het eerste deel van Herman Deweerdt. Morgen volgt deel twee. 

Foto: © Reporters 

Commentaren en reacties