Back to the future 2
Paul De Grauwe in 1991 vooruitziend, vandaag actueel (deel 2)
Prof. Paul De Grauwe lokte hevige reacties uit toen hij een paar maanden geleden verklaarde dat Vlaanderen economisch niet beter geworden was door de staatshervormingen. Herman Deweerdt vindt dat De Grauwe totaal irrelevante argumenten gebruikte, maar, tegen de achtergrond van wat de professor in 1991 schreef over de regionalisering van de staatsschuld begrijpt hij de uitspraak van De Grauwe zeer goed. Vandaag deel 2.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDit is een tweede deel, lees zeker ook deel 1.
Deze studie is meer dan 20 jaar oud, was bedoeld voor de dringende en dwingende problemen van de jaren negentig, maar leest alsof ze voor vandaag en morgen bedoeld is. In dit tweede deel willen we besluiten trekken. We wagen het niet om af te wijken van de woorden die Prof. P. De Grauwe zelf heeft gebruikt.
‘Het probleem van de Belgische overheidsfinanciën is nu in grote mate een probleem van de rentelasten op de overheidsschuld geworden. Zonder deze rentelasten zou België een overschot hebben op het overheidsbudget. Dit blijkt uit het feit dat het primair saldo op het nationale overheidsbudget in 1990 ongeveer 4,5 % van het bnp bedraagt. Dit primair saldo wordt echter uitsluitend gerealiseerd door Vlaanderen en Brussel. Wallonië blijft al jaren langs de zijlijn. M.a.w. Vlaanderen en Brussel dragen de volledige last van het terugdringen van de rentesneeuwbal, door meer belastingen en minder uitgaven. Wallonië is erin geslaagd geen frank bij te dragen.
De sanering van de overheidsfinanciën in België zal in de toekomst met vernieuwde verbetenheid moeten doorgezet worden. Immers, zonder een vermindering van de overheidsschuld, ziet het er naar uit dat de andere Europese landen die een muntunie willen aangaan, hun veto zullen stellen op de Belgische participatie.
Een verdere daling van de overheidsschuld in België is dus onvermijdelijk. Tegelijk maken de communautaire tegenstellingen deze sanering in de huidige institutionele context bijzonder moeilijk. Immers, Vlaanderen heeft er te weinig belang bij om nog verder te saneren wanneer het gros van de last door haar zal moeten gedragen worden. Tegelijk komt deze situatie goed uit voor Wallonië, zodat van die regio ook weinig budgettaire inspanningen kunnen verwacht worden. Het gevolg is dat geen van beide regio’s budgettaire initiatieven wil nemen. En dit terwijl een verdere daling van de schuldratio dringend noodzakelijk is.
We kwamen tot de bevinding dat in elk van deze regionaliseringsscenario’s de druk op Wallonië om een onmiddellijke en drastische budgettaire sanering door te voeren, overweldigend zal zijn. Immers, zonder budgettaire sanering, zou deze regio snel een overheidsschuld kennen die de vergelijking kan doorstaan van deze die in ontwikkelingslanden werd geobserveerd en die tot het bankroet van sommige landen heeft geleid. M.a.w. indien een regionalisering van de overheidsschuld vandaag zou doorgevoerd worden, zou Wallonië gedwongen worden om haar deel in de last van de Belgische overheidsschuld te dragen. Het voordeel dat Vlaanderen van een regionalisering van de overheidsschuld zou hebben, is evident. De inspanningen die Vlaanderen nu reeds levert op het nationale vlak, zouden een heel zichtbaar effect hebben op de schuldratio van de Vlaamse overheid (tenminste indien dezelfde inspanning wordt doorgezet die nu wordt geleverd). Vlaanderen zou op een snel tempo deze schuldratio kunnen doen dalen. Ze zou waarschijnlijk ook een scherpere stimulans hebben om dit te doen, omdat de vruchten van een dergelijke inspanning in Vlaanderen zouden blijven.
Een regionalisering van de overheidsschuld zou elke regio dus confronteren met de harde wet van de budgettaire verantwoordelijkheid. Dit zou de druk om te saneren opdrijven. Deze druk is vandaag onvoldoende aanwezig omdat de last van deze sanering niet gelijkmatig wordt gedragen door Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Anders uitgedrukt, het ‘free riding’-probleem maakt het vandaag zeer moeilijk om tot een verdere inkrimping van de overheidsschuld over te gaan.
De simulaties in deze studie suggereren ook dat het niet nodig is om de overheidsschuld volledig te regionaliseren om de deelgebieden te confronteren met hun budgettaire verantwoordelijkheden. Een gedeeltelijke regionalisering van, bijvoorbeeld 50 %, zou voldoende stimulansen geven aan de regio’ s om aan de afbouw van deze schuld een prioriteit te geven.
Er zijn vele mogelijke regionale verdeelsleutels van de nationale overheidsschuld. We hebben er slechts enkele besproken. Indien het zover zou komen dat de overheidsschuld geregionaliseerd wordt, gaat onze voorkeur naar eenvoudige en objectiveerbare verdeelsleutels, zoals de bevolking of het regionaal product. Men zou natuurlijk kunnen pleiten voor verdeelsleutels die rekening houden met de inspanningen die Vlaanderen en Brussel in het verleden gepresteerd hebben. Dergelijke verdeelsleutels zouden echter tot eindeloze en politiek onoplosbare problemen leiden. Bovendien bestaat het gevaar dat de toepassing van dergelijke verdeelsleutels tot een diepe financiële crisis leidt in Wallonië, met negatieve repercussies voor Vlaanderen. In elk geval zou een verdeling van de overheidsschuld in functie van, bij voorbeeld, de bevolking veel voordeliger uitvallen voor Vlaanderen dan de status-quo.
De simulaties die we in deze studie hebben uitgevoerd, moeten beschouwd worden als denkoefeningen. Ze leggen een aantal budgettaire knelpunten bloot, en suggereren hoe een regionalisering van de overheidsschuld kan bijdragen tot een betere verdeling van de last van deze schuld.
Er zijn ook vele problemen verbonden aan het regionaliseren van de overheidsschuld. Het belangrijkste is wel de grote onzekerheid die zal bestaan omtrent de marktwaarde van het Waalse overheidspapier, dat op het tijdstip van de regionalisering het Belgische overheidspapier zal vervangen. Het is niet uitgesloten dat de prijs van dit Waals overheidspapier sterk daalt, met het gevolg dat de houders ervan grote verliezen leiden. De financiële implicaties hiervan zijn nauwelijks te overzien.
Het feit dat zo een regionalisering kan (maar niet hoeft te) leiden tot een financiële crisis mag er ons echter niet van weerhouden om na te denken over het ondenkbare. Immers, de huidige scheefgetrokken regionale verdeling van de last van de overheidsschuld leidt tot een onhoudbare situatie. Deze zal vroeg of laat op het politieke toneel uitbarsten, en tot een oplossing dwingen.’ (p 19)
Naschrift
Iedere toevoeging dreigt afbreuk te doen aan het inzichtverhelderend en beleidsoriënterend standpunt van Prof. De Grauwe. Dit is zeker niet de bedoeling.
We vragen ons wel af wat de politici in Vlaanderen en in België gedaan hebben met deze klare en overtuigende stelling over de noodzakelijk te nemen maatregelen? In de jaren negentig? Vandaag? En morgen? Bij welke Vlaamse politieke partijen staat de hele of gedeeltelijke splitsing van de overheidsschuld in hun programma? Of zijn cannabis, naamsveranderingen en tientallen andere prullaria veel belangrijker?
We begrijpen nu in ieder geval veel beter waarom Prof. P. De Grauwe een paar maanden geleden verklaarde dat Vlaanderen economisch niet beter geworden is door de staatshervormingen. Alle staatshervormingen sedert 1980 stellen inderdaad niets voor, vergeleken met wat hij zelf minimaal noodzakelijk acht. De staatshervorming die nu op stapel staat zal hier ook niets aan veranderen. Over de splitsing van de staatsschuld met Gewestelijke verantwoordelijkheden over de omvang, de rentelasten en de aflossing, wordt met geen half woord gesproken. Dat hij voor zijn uitspraak totaal irrelevante argumenten gebruikte, begrijpen we nog altijd niet.
De basisgedachte van Prof. De Grauwe is vanzelfsprekend ook van toepassing voor Europa, de eurozone in het bijzonder. Zoals de Belgische muntunie niet kon (en niet kan) werken met regio’s die gedurende tientallen jaren ver uiteenlopende uitgaven en bijdragen leveren, zonder hiervoor verantwoordelijk gesteld te worden, zo kan de Europese muntunie ook niet werken. Begrotingscontroles met sancties en verantwoordelijkheid voor de zelf gemaakte schulden zijn elementaire principes voor een gezond en duurzaam beleid. Transferunies, onder de morele dwang van slecht begrepen solidariteit, zijn de oplossing van zachte heelmeesters die stinkende wonden maken.
Ten slotte nog een korte wetenschappelijke vingerwijzing in de richting van Prof. De Grauwe. Hij is in de val getrapt van de primaire saldi. Hij is niet de enige. Het begrip primair saldo (P.S.) is internationaal gedefinieerd en wordt algemeen gebruikt. Het primair saldo is het verschil tussen alle ontvangsten en alle uitgaven behalve de interestlasten. Hierdoor ontstaat de indruk dat het P.S. bestemd is voor de betaling van de interestlasten en als het niet groot genoeg is, dat er dan om die reden moet geleend worden. (A fortiori als het P.S. negatief is.) Dit is een kunstmatige constructie. Alle inkomsten en alle uitgaven bestaan uit euro’s van dezelfde soort, kleurloos, reukloos, smaakloos. Voor hetzelfde geld kan men op het lijstje van de uitgaven de interestlasten bovenaan schrijven en voor hetzelfde bedrag één of meerdere andere uitgaven onderaan. Bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen of de wedden voor het onderwijzend personeel of wat dan ook. De machine die plussen en minnen optelt zal het niet merken en tot hetzelfde begrotingsresultaat komen voor het land en ook voor de Gewesten bij splitsing van het land. De cijfers over de schulden bij de scenario’s onder A1 (volledige boedelscheiding) blijven onveranderd. De commentaar zou wel op een aantal plaatsen helemaal anders zijn. Bijvoorbeeld dat Wallonië wel geld heeft voor zijn interestlasten maar niet om de wedden van zijn onderwijzend personeel te betalen. Die uitspraak zou evenzeer het gevolg zijn van een kunstmatige constructie. In werkelijkheid draagt Wallonië even goed bij tot de financiering van de interestlasten als tot deze van de lopende uitgaven. Weliswaar onvoldoende maar toch in dezelfde mate. Het dekkingspercentage van de interesten ligt veel dichter bij honderd dan bij nul.
Bij de scenario’s onder A2 (de helft van de schuld wordt gesplitst) zou de professor zijn berekeningen flink moeten verbeteren. Als de ontvangsten en de uitgaven voor de helft federaal blijven, dan blijven ook de transfers voor de helft doorstromen. Dit zou het tekort in Wallonië gevoelig verminderen en dus ook de schuldevolutie en de interestlasten milderen t.o.v. de gemaakte berekeningen.
Denken in begrotingsresultaten (na transfers in de scenario’s onder A2) zou Prof. P. De Grauwe behoed hebben voor de scheve en foutieve redeneringen en voor de foutieve commentaar op heel wat plaatsen.
In wezen is het allemaal veel eenvoudiger. Een persoon, een gezin, een vereniging, een bedrijf, een gemeenschap, een land, die/dat jaren aan een stuk meer geld uitgeeft dan hij/zij/het verdient, leeft boven zijn/haar stand. Er moet geleend worden, interesten betaald, de schulden lopen op tot ze onbetaalbaar zijn. Dit helse mechanisme eindigt fataal met het failliet. Omgekeerd werkt het mechanisme even ‘fataal’. Wie jaren aan een stuk minder geld uitgeeft dan wat er binnen komt, kan een deel van de schuld aflossen, en ieder volgend jaar nog meer, tot de schuld volledig afgelost is en er vanaf dan spaargeld kan opgebouwd worden, ieder jaar nog meer. Indien prof. De Grauwe in 2001 een nacalculatie had gemaakt en er een nieuwe prognose tot 2010 had aan toegevoegd, dan had hij bij dezelfde scenario’s, (allemaal gerekend vanaf 1991!) in 2011 een artikel kunnen schrijven met nog veel meer drama’s en rozen. Dat is het fatale rekenspel. Het lijkt een duivels of hemels sprookje, maar dat is het niet.
De praktijk is, even noodgedwongen, anders. Prof. De Grauwe wijst er terecht op. Lang vóór Wallonië failliet zou zijn, zou het van de financiële instellingen geen geld meer gekregen hebben en zou het verplicht geweest zijn om te zaaien naar de zak of te zorgen voor meer zaad. Anderzijds hadden de Vlamingen een groot deel van de vrijkomende financiële middelen (naargelang het scenario gaat het om veel tientallen miljarden) kunnen gebruiken voor het versterken van onze concurrentiekracht (lastenverlaging, innovatie), infrastructuur, sociale uitgaven, milieuherstel, voorzieningen voor de vergrijzing. Kortom een grote veelkleurige bloementuil met gele strik. Dan had prof. De Grauwe over de gevolgen van een staatshervorming op economisch en sociale gebied in Vlaanderen, iets totaal anders gezegd. Of hij zou er dan in ieder geval wetenschappelijke argumenten voor gehad hebben.
Foto: © Reporters
Tags |
---|
Personen |
---|
Wat kan Vlaanderen doen met de 10 miljard die het nu elk jaar weggeeft aan Wallonië? Een pak extra investeringen én minder belastingen…
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.