Bij het overlijden van Walter de Buck (1934-2014)
De zingende beeldhouwer van Karel Waeri (1842-1898)
Jean-Pierre Rondas neemt afscheid van Walter De Buck, de zanger van, zoals hij hem kende, de liedjes van Karel Waeri.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHet is over de zanger Walter de Buck dat ik het wil hebben, niet over de beeldhouwer of over de ‘communard’. En alleen over de Walter die Karel Waeri’s liedjes zong, niet over de zanger van ‘De realitaat’. Alhoewel dit een van De Bucks populairste treffers moet geweest zijn. Ik ken heel wat mensen die, in plaats van een rampverhaal af te sluiten met het filosofisch-berustende ‘jaaaja’, gewoon het refrein van dit lied citeren: ‘mee die realita-aat / leven waa altaad’. Er ten overvloede ‘altaad’ aan toevoegend. Altijd.
Met de beeldhouwer De Buck heb ik wel eens samen in de rij gestaan voor een binnenlandse vlucht van de Kaap naar Bloemfontein in Zuid-Afrika. Hij mocht daar ergens een beeldje van hem komen afleveren, hij had het mee in een plasticzakje. Ik vrees dat ze in café-bistro Den Anker aan het Waterfront in Kaapstad zijn beeldjes niet meer tentoonstellen, dat was toch mijn indruk toen ik daar voor het laatst kwam. De Vlaamse rage is daar een beetje voorbij.
Maar hier moet het wel even gaan over dat blok graniet van zes ton Bij Sint-Jacobs, dat oorspronkelijk een blok was van negen ton, omdat de beeldhouwer Walter de Buck er niet minder dan tien taferelen uit liedteksten van zijn voorganger, de 19de-eeuwse kluchtzanger Karel Waeri heeft op gekapt. Drie ton granieten afval! De Buck is altijd een wat morsige mens geweest.
Ik kan iedereen aanraden om rond dat beeld te stappen om te proberen de taferelen aan hun lied toe te wijzen. De eerste vrouw (ook nog Adam en Eva genoemd) en De spiegelkas, dat moet rap lukken want ze beelden blote vrouwen uit. De pater klokkenluider en De Ledebergsche pompiers liggen voor de hand en zijn makkelijk door hun titels te identificeren. De expositie van Parijs ook, daar dient die Eifeltoren voor. Maar dan wordt het moeilijk. Tone de knecht ligt in zijn bed te sterven, dat is waar. Maar nu kan ik me Mijn zoete Lieze niet voor de geest halen. En staat er een kermismolentje op? In elk geval, helemaal boven, vijf meter hoog staat Karel Waeri aan zijn viool te plukken want dat deed hij altijd bij zijn liedvoordrachten omdat hij geen goeie violonist was.
En toch zijn Walters allergrootste successen net géén Waeri-liederen. Dus Koeivoet niet, dat zoveel beter is ‘dan bouillie’, want dat is een Gents stakerslied van rond 1860 waarvan het auteurschap soms aan Emiel Moyson wordt toegeschreven. Rond 1860 zong Waeri misschien al wel maar trad hij zeker nog niet op. Toch schreef onlangs De Morgen Koeivoet nog aan Waeri toe. Waeri ging ook niet ‘naar de veugelmarkt / om nen veugel veur zijn vraawe’, dat moet De Buck zelf geweest zijn. Het zal sommige feestgangers ontgoochelen dat zelfs van Mijne vlieger (ook genaamd ’t Vliegerke), die ‘Brabançonne van de Gensche Fieste’ volgens Freek Neirynck, geen spoor terug te vinden is in de Verzamelde Kluchtige en Politieke Liederen van Karel Waeri. De melodie waarop dit lied door de supporters van de Gantoise wordt gezongen, is geplukt uit een Berlijnse operette van 1913 …
En toch bestaat Walter de Bucks grootste bijdrage tot het Gentse en Vlaamse muzikale erfgoed nu juist in de wedergeboorte van, en de hernieuwde belangstelling voor, het liedgoed van deze Waeri. Vanaf Walters LP van 1971 konden niet alleen de Gentse feestvierders daar kennis mee maken. Het gaat dan wel degelijk om de tien liederen op zijn granieten Waeri-zuil aan Sint-Jacobs, maar ook om De Stier (een zogenaamd ‘vetje’, in een apart klein boekje uitgegeven om het beter voor de jongste lezertjes te kunnen verstoppen) en Speculatie (wat inderdaad rijmt op het Gentse woord voor speculoos).
En nu komt Wannes van de Velde voor de pinnen, met een boekje vol herinneringen dat deze maand, in december 2014, postuum werd uitgegeven bij Uitgeverij P te Leuven. Het heet Over Zingen, en het alludeert op dat verhaal dat Wannes vaak had verteld. Kort en goed: het is Wannes die Karel Waeri aan Walter de Buck cadeau moet hebben gedaan. Dat kwam zo. De jonge Wannes was een snuisteraar, die in de antiquariaten op zoek ging naar de oorsprong van de liederen die zijn vader zong en waarvan Wannes dacht dat het ‘volksliederen’ waren, gedicht door ‘het volk’. Vindt hij daar ergens in Antwerpen toch wel die fameuze Waeri-uitgave van 1899, waarin ook opgenomen het lied Adam en Eva (hij bedoelt De eerste vrouw) dat zijn vader had gezongen – en het was net alsof hij thuiskwam.
Eind jaren zestig kwam Wannes ook nog eens in de ban van die herbeginnende Gentse Feesten Bij Sint-Jacobs. Met de mannen die hij daar ontmoette, Roland (Van Campenhout) bijvoorbeeld, wilde hij zijn ontdekkingen delen: ze moesten die oude liederenschat ook zingen. Maar ze beten niet, ze hadden hun eigen weg te gaan. Toch smeekten de Waeri-liedjes om een Gentse vertolking, ze rijmden ook vaak alleen in het Gents en niet in de standaardtaal – en hoe veel inspanning Wannes ook deed om Gents te leren en te zingen, het lukte niet. Walter de Buck, wiens plastisch-artistieke carrière aan het slabakken was en die graag liedjes zong, lag voor de hand. Waeri was van iedereen, was ontdekt door Wannes, maar Walter was ermee weg. Nog lang nadien, in 1985 om precies te zijn, werd Waeri in Amsterdam nog gezongen door … Wannes van de Velde. Soms werkten de Gentenaar en de Antwerpenaar samen. Met een totaal andere benadering van het muzikale aspect, de interpretatie en de zegging, maar het lukte wel.
Hoe ik dit allemaal meen te weten? Wel, Karel Waeri heeft ook een aantal sociale liederen, protestliederen tegen de verpaupering van het fabrieksproletariaat. Over de ‘natte continues’ bijvoorbeeld, waar de vrouwen die erin werkten steevast kanker kregen (waterhanden en watervoeten). Over de armoede tout court, als het ware met de aanwijsstok op het bord als begeleidend instrument. Waeri, oorspronkelijk een katholieke liberaal, evolueerde meer en meer naar een compassieus socialisme – maar daar vond hij Edward Anseele op zijn weg. ‘Eedje’ Anseele wilde het volk verheffen en vond het dialect van Waeri maar niks. Allerlei ‘prijsvragen’ hielpen Waeri op weg naar het Nederlands. Zijn sociale liederen zijn in het Gents niet meer zingbaar. Ze moeten ‘op de letter’ gezongen worden.
Maar precies dit had Walter de Buck nog niet echt gedaan. Het Gents was zijn waarmerk en zijn broodwinning. Collega-muziekproducer Herman Vuylsteke en ikzelf (op de toenmalige BRT-3, later Radio 3 en nu Klara) besloten toen een lp te maken waarop Walter de Buck niet alleen een vetje zou zingen (De clarinetzak) en De Expositie van Parijs, allebei natuurlijk in het Gents, maar ook een aantal sociale liederen die hij voordien nog nooit had gezongen en die hij nu in het Nederlands moest brengen. Ze waren in het ‘schoon Vlaams’ geconcipieerd en zo moesten ze nu ook gezongen worden, iets in de aard van het radio-Nederlands van Romain de Coninck. Uiteraard moest De Buck daarvoor geen enkele moeite doen. Op de lp zingt hij Onze fabrieksmeisjes in dat algemeen beschaafd Gents dat de lagere schoolkinderen nog altijd van de meester ingelepeld krijgen.
In maart 1986 bracht dus de klassieke zender van de VRT, dat wil zeggen, Vuylsteke en ik, deze dialectzanger uit alsof het om wetenschappelijke volkskunde ging – terwijl we ons alleen maar (gefundeerd) geamuseerd hebben. Heel wat collega’s haalden er hun neus voor op. Op de woorddienst waren ze er eigenlijk niet over te spreken. En op de muziekdienst nog minder. Hoe konden intellectuelen zoiets propageren en uitzenden? Toen jeunden we ons nog meer. Elke tijd heeft zo zijn te bestrijden politieke correctheid, niet?
Ondertussen is deze plaat onvindbaar. De supporters van Waeri en vooral van Walter de Buck moeten er maar achteraan om ze weer uit te brengen, op CD of op YouTube. Ik vond de tekst terug die ik bij de lp had gevoegd:
De vuilbak: Zij zongen een liedje van Karel Waeri biribi,
A la façon de barbarie mon ami.
Foto (c) Reporters
Een essay van Jean-Pierre Rondas over Karel Waeri, bijgevoegd bij de LP Karel Waeri, Den Gentschen Béranger. Zang Walter de Buck, viool Flor Hermans. BRT-LP 869308, 1986 (opname oktober 1985).
Hier op Doorbraak opnieuw aangeboden in memoriam Walter de Buck (december 2014).
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.
Toen de Oekraïners hun stad Cherson van de Russen heroverden, verscheen op het Telegram-platform een merkwaardige tekst.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.