Alfred Birney kapittelt David Van Reybrouck
Waarom geen Latijnse vertaling van Gormans ‘The hill we climb’? Frank Hellemans heeft de perfecte vertaler in gedachten.
foto © Bas Vinckx
In het nieuwste nummer van ‘de lage landen’ haalt Alfred Birney ongemeen scherp uit naar het alom bejubelde ‘Revolusi’ van David Van Reybrouck.
In het nieuwste nummer van de lage landen — ex-Ons Erfdeel — haalt Alfred Birney ongemeen scherp uit naar het alom bejubeldeRevolusi van David Van Reybrouck. Wat is hier aan de hand?
Alfred Birney is de zoon van een Nederlands-Indische vader en een Nederlandse moeder. Hij kreeg in 2017 zelf een staande ovatie én de prestigieuze Libris Literatuurprijs voor De tolk van Java. In dat meeslepende relaas speelt de vader van Birney — en diens oorlogservaringen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd — mee de hoofdrol. Allicht daarom dat Birney zo gespitst was op het verhaal dat Van Reybrouck in zijn Revolusinu brengt over diezelfde cruciale fase in de Nederlands-Indonesische geschiedenis. En zoals dat wel vaker gebeurt met hoge verwachtingen voelt Birney zich danig teleurgesteld. ‘Van Reybrouck schrijft precies zoals het politiek correcte Nederlandse leespubliek het nu graag wil lezen. Zeg maar een soort Kuifje op Java. (…) Het enige positieve eraan is dat hij het grote publiek bereikt. (…) Dit boek behoeft een grondige herziening.’
Indonesische slangenkuil
Blijkt dat Birney het vooral moeilijk heeft met de mondelinge getuigenissen waarmee Van Reybrouck zijn geschiedenis lardeert. Voor Birney zijn die niet meer dan behang bij zijn historische synthese. Een synthese die hem door de klassieke Nederlandstalige en Engelstalige bronnen is ingefluisterd. Ja, aldus Birney, het is zeker sympathiek dat Van Reybrouck Indonesisch heeft geleerd om mediatiek met de laatste ooggetuigen ter plekke ook een woordje inlands te kunnen praten. Maar waarom ging hij daarna niet ook te rade bij Indonesische geschiedschrijvers zelf? Dan zou hij pas echt de Indonesische kant van het verhaal hebben kunnen inschatten. En nieuwe inzichten in ‘de slangenkuil van de Indische geschiedschrijving’ hebben kunnen presenteren. Kortom, insider Birney verwijt Van Reybrouck blijkbaar dat hij te weinig affiniteit met de Indonesische ziel heeft.
Klopt dat Van Reybrouck aanvankelijk de boot afhield om na het succes van zijn Congo-verhaal uit 2010 hetzelfde te doen met de Nederlandse ex-kolonie. Met Congohad hij als Belg én zoon van een vader die er als ingenieur in de jaren 60 had gewerkt, heel wat meer persoonlijke voeling dan met Indonesië. Vandaar dat Van Reybrouck tien jaar geleden niet zo happig bleek om zich in een Indonesisch avontuur te storten. Laat een Nederlander dat verhaal maar vertellen, was toen zijn repliek. Uiteindelijk is hij overstag gegaan. Onder andere omdat er in Nederland zelf niemand zich blijkbaar waagde aan het Indonesische wespennet waar zoveel betrokken partijen boter op het hoofd hebben: van de autochtone communisten tot de opkomende islamisten, Chinezen en Jappen, Nederlanders en de apolitieke inlanders. Begin dan maar eens alle kanten van het verhaal tot ieders tevredenheid uit de doeken te doen.
Slordigheden en omissies
Van Reybrouck blaast de Indonesische revolutie en de fameuze conferentie van Bandung in 1955 ten onrechte op tot de eerste globale oproep tot dekolonisatie. Dat werd ook elders al op scepsis onthaald. Nog voor het Indonesische kruitvat ontplofte, waren er immers reeds afscheidingsbewegingen in Indochina, de Filippijnen en Burma. Birney vindt dat Van Reybrouck zichzelf voortdurend óver- en anderen ónderschat.
Hij lijst een heleboel slordigheden en omissies op. Waar is Jan Huyghen van Linschoten, de zogenaamde Mozes van het kolonialisme, gebleven? Deze Van Linschoten kopieerde eind 16de eeuw Portugese kaarten en verslagen die de Nederlanders op weg hebben gezet naar de exploitatie van de Javaanse gordel van smaragd. En waarom schenkt Van Reybrouck geen aandacht aan Willem van Hoogendorps protestnovelle omtrent de slavernij van de Indonesische inlanders uit 1780? Tachtig jaar nota bene voordat de grote Multatuli dat met Max Havelaar zou doen.
Rambo’s
Birney kan er moeilijk bij dat Van Reybrouck de schuld van bepaalde wreedheden bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (het zogenaamde KNIL) legt. Dat trachtte na WO II de Indonesische revolutionaire opstand aanvankelijk de kop in te drukken. Terwijl het de in 1943 opgerichte Mariniersbrigade was die het vuile werk deed, zo Birney. Laat Van Reybrouck trouwens niet zelf een Indonesische getuige aan het woord die vertelt dat het KNIL vooral uitblonk in niets doen? Birney had via zijn vader-marinier natuurlijk uit de eerste hand vernomen dat deze mariniers als stoottroepen bijzonder gewelddadig te keer gingen. ‘De Indonesische revolutionairen kregen met deze rambo’s meer dan hun lief was. Van Reybrouck noemt ze niet eens!’
Soms verzandt Birney in detailkritiek. Maar het is duidelijk dat er in Van Reybroucks poging tot synthese inderdaad nog heel wat losse eindjes zitten. Kan natuurlijk ook moeilijk anders bij de herculesopdracht waarmee Van Reybrouck zich geconfronteerd zag. Birney hoopt dat de vier miljoen euro subsidie die de Nederlandse overheid in een onafhankelijk onderzoeksproject naar de oorlogsmisdaden in Indonesië pompte, straks soelaas zal bieden. Maar ook daarbij koestert Birney al onmiddellijk reserves. ‘Hoe onafhankelijk is een onderzoek van drie instituten waarvan de overheid zelf de baas is?’ Tja, voor Birney zal het blijkbaar ook nooit goed zijn.
Java-oorlog
In hetzelfde nummer van de lage landen wordt ook aandacht gevraagd voor een ander werk dat focust op de voorgeschiedenis en de perikelen zelf van de Indonesische dekolonisatieoorlog: De wraak van Diponegoro van Martin Bossenbroek. Bossenbroek scoorde ook in Vlaanderen met zijn pakkende verhaal over de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog. Het gelijknamige boek kreeg in 2013 de Libris Geschiedenis Prijs. Bossenbroek probeert nu iets gelijkaardigs dus met de Indonesische revolutie. Maar hij focust daarnaast ook op de Java-oorlog van 1825 tot 1830. Toen maakte prins Diponegoro het de Nederlanders bijzonder moeilijk.
Bossenbroek hangt zijn verhaal naar beproefd recept op aan vier historische figuren die telkens elkaars antagonist zijn. Enerzijds de Javaanse prins Diponegoro dus en zijn tegenstrever de Nederlandse koloniaal bestuurder H.M. de Kock in het begin van de 19de eeuw. Anderzijds de eerste president van Indonesië Soekarno tegenover de Nederlandse koloniaal bestuurder H.J. van Mook na WO II. Bossenbroek schotelt een traditioneel verhaal voor. Dat zou in Birney’s ogen zeker geen genade vinden. Maar als literair documentair relaas leest het wel vlot weg. Wie van De Boerenoorlog hield, zal hier dus ook zijn gading vinden.
Wie echt wil weten hoe de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd verliep, kan best Van Reybroucks Revolusi doornemen én ondertussen De tolk van Java van Birney lezen. Benieuwd of de van overheidswege beloofde historische Wiedergutmachung van straks dan echt de wonden zal kunnen helen.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Stefan Hertmans surft in zijn nieuwe roman ‘Dius’ handig mee op de huidige tijdsgeest waarin elk machismo wordt verketterd en het kwetsbare en feminiene het nieuwe normaal zijn.