Boeken om in te wonen
foto © pixabay.com
Waarom mannen meer boeken van vrouwelijke auteurs moeten lezen.
Barnes, Bellow en Roth. Sebald, McEwan en Berger. Mijn favoriete auteurs (ik vergat Pol Hoste bijna te vermelden) zijn allemaal mannen. Charlotte Mutsaers is de uitzondering die de regel bevestigt. Zij moet de enige schrijfster zijn van wie ik werkelijk alles gelezen heb dat tot nog toe op de boekenmarkt is gekomen.
Ergernis
Aan een Italiaans zwembad klik ik in The Guardian een artikel aan dat stelt dat ik ben zoals de meeste lezende mannen. ‘Why do so few men read books by women?’, vraagt de Britse journaliste Mary Ann Sieghart zich geërgerd af.
Sieghart klinkt boos, in elk geval teleurgesteld. Ze heeft net een boek uit waarin het onder meer over deze vraag gaat. The Authority Gap (2021) heet dat boek – ondertitel: Why women are still taken less seriously than men, and what we can do about it.
Meten is weten?
De cijfers van Siegharts onderzoek spreken voor zich: bij de tien best verkopende schrijfsters ligt het aandeel mannelijke lezers net onder de 20 procent; bij de tien best verkopende schrijvers stijgt dat aandeel naar 55 procent.
Mannen lezen weliswaar aanzienlijk minder dan vrouwen, maar ze verkiezen dus duidelijk het werk van hun seksegenoten. Jongens onder elkaar, moeten we maar denken, en ook nog: mannen weten waarom.
Leeskoffer
De leeskoffer die deze jongen dit jaar op reis heeft meegenomen, vormt een kleine daad verzet in de wereld van bovenstaand statistiekje. In mijn vakantiebibliotheek zijn de vrouwen dit jaar duidelijk in de meerderheid. Dat is lang niet altijd zo geweest, maar nu dus wel.
Ik noem vier van de schrijfsters die met hun meest recente boeken bovenop de stapel liggen: Lara Feigel (Free Woman), Kate Zambreno (To Write As If Already Dead), Rachel Cusk (Second Place), Xialo Guo (A Lover’s Discourse). Zou Mary Ann Sieghart stiekem niet een beetje trots op me zijn?
Vrouwenboeken
Wijzen al die vrouwenboeken in mijn leeskoffer niet op Siegharts ongelijk? Een kleine steekproef rond het Italiaanse zwembad geeft meteen aan van niet. Ook hier is de grote meerderheid van de lezers vrouwelijk en ze lezen vooral boeken van andere vrouwen.
Misschien zeggen mijn vakantieboeken iets over intussen veranderde leesgewoontes? Het is goed mogelijk. Maar ze zeggen ze vooral iets over het feit dat er de voorbije tien jaar in de Engelstalige literatuur een groep vrouwelijke schrijfsters is opgestaan die boeken hebben geschreven die tot het beste, het spannendste en het meest verrijkende behoren wat de literatuur in die taal vandaag te bieden heeft. (Ik noem ook nog: Maggie Nelson, Zadie Smith, Nicole Krauss.)
Tweemaal drie is dubbel scheepsrecht
Drie dagen lezen aan het zwembad hebben me een nieuwe schrijvende heldin opgeleverd: Deborah Levy is haar naam. Mijn eerste drie vakantiedagen bracht ik door met de drie delen van een autobiografische trilogie die ze sinds 2013 publiceerde: Things I Don’t Want To Know (2013), The Cost of Living (2018) en Real Estate (2021). Toen ik klaar was met het laatste deel, begon ik gelijk opnieuw aan het eerste. Ik kan niet genoeg krijgen van Levy.
Vóór deze trilogie publiceerde Levy vooral romans. Een paar daarvan kwamen op de shortlist van de Booker Prize terecht. Evenmin als die romans heb ik Levy’s vroege toneelstukken gelezen. Maar afgaande op haar drie meest recente titels (Living Autobiography noemt ze die zelf) wil ik dat binnenkort goedmaken. In mijn huisbibliotheek heeft Charlotte Mutsaers er alvast een nieuwe goede vriendin bij.
Vivre sa vie
De kaften van de afzonderlijke delen van Levy’s ‘levende autobiografie’ maken meteen duidelijk dat de drie boeken samen horen. Ze hebben elk een verschillende kleur (blauw, geel en rood), maar delen een gelijkaardige zwart-witte afbeelding, een still uit Jean-Luc Godards Vivre sa vie. In die film uit 1962 droomt een jonge vrouw ervan om actrice te worden, maar ze komt in het prostitutiemilieu terecht.
Het verhaal van Godards film zegt iets over de thematiek van Levy’s trilogie. Rode draad doorheen de drie boeken is het schrijverschap, een droom die de intussen zestigjarige auteur al op jonge leeftijd ontwikkelde. Al snel ontdekte ze evenwel dat het verlangen waarop haar droom gericht was – in volle vrijheid te kunnen schrijven – geen gemeen goed vormt dat zomaar voor het grijpen ligt.
A Room of One’s Own
Als schrijver had Levy niet alleen een eigen stem nodig, maar ook een eigen werkplek. Die centrale gedachte in de trilogie ontwikkelt Levy in het verlengde van Virginia Woolfs A Room of One’s Own. Om te kunnen schrijven, betoogt Woolf in dat beroemde essay uit 1929, moet een vrouw geld hebben en een plek van en voor zichzelf.
Dat eerste – geld – lukt Levy na verloop van tijd. Geleidelijk aan kan ze van haar pen leven, al levert de schrijverij in haar geval geen vetpotten op. Het vinden van een eigen schrijfplek is van nog groter belang: in de drie boeken zien we Levy schrijven in twee verschillende schrijfhokken die zich in de tuin van vrienden bevinden, maar even goed in een hotelkamer in Majorca en in een Parijs appartement in de buurt van de Sacré Coeur.
Pikorde
Meer dan hun mannelijke collega’s moeten vrouwen volgens Levy vechten om een eigen plaats in de literatuur te verwerven. Vechten tegen maatschappelijke verwachtingen – vrouwen moeten in de eerste plaats moeder zijn en echtgenote – maar ook tegen het gebrek aan respect van het literaire establishment. Net als de maatschappij in haar geheel is de wereld van de literatuur traditioneel patriarchaal georganiseerd. Ook in de republiek der letteren is de pikorde mannelijk.
In het tweede deel van haar trilogie maakt Levy een eind aan haar huwelijk van meer dan twee decennia. Ze gaat alleen wonen, in een appartement dat ook plaats biedt aan haar twee jong volwassen dochters. Het is mede door de dood van haar moeder een tijd van persoonlijke crisis, die haar schrijverschap fundamenteel lijkt te veranderen. Ze stapt van de roman over naar de mémoire-vorm en naar de eerste persoonsstem die daarmee samengaat – ‘an I that is close to myself and yet is not myself’, zoals ze ergens schrijft.
Leven in vrijheid
Het schrijven van haar ‘living autobiography’ is voor Levy blijkbaar de enige manier om de angst voor het onzekere te bezweren, de angst niet te weten wat er kan gebeuren. Het opgeven van vroegere zekerheden (het huwelijk met al zijn routines en verwachtingen) is tegelijk een voorwaarde voor de vrijheid waar de auteur naar streeft: de vrijheid om zelf te kunnen kiezen en geen leven te leiden dat wordt gestuurd door de verwachtingen van anderen.
Levy ontwikkelt haar gedachten over het vrije schrijven in dialoog met velen, vrouwelijke kunstenaars en filosofen vooral (Louise Bourgeois, Sister Rosetta Tharpe, Marguerite Duras, Simone De Beauvoir), maar ze heeft ook heerlijke citaten in petto van Gaston Bachelard, de Franse denker die haar met zijn Poétique de l’espace (1957) misschien nog het meest heeft geleerd wat het betekent een huis te hebben.
Kierkegaard
In de loop van Levy’s trilogie komen we met stukken en beetjes een en ander te weten over de levensloop van de auteur. Ze werd geboren in Zuid-Afrika, tijdens de hoogdagen van de Apartheid. Haar vader was een activist tegen het systeem, die daarvoor in de gevangenis belandde. Na zijn vrijlating verhuisde het gezin naar Engeland, waar de schrijfster nog steeds woont.
Levy gaat met haar trilogie duidelijk in tegen de traditionele opvatting van het autobiografische genre. Dat wil dat een levensverhaal chronologisch wordt verteld, in de volgorde waarin dat leven zich ontvouwt. In plaats daarvan kiest Levy voor een aanpak waarin ze in haar tekst heden en verleden kan doen samenvallen. Dat levert helder en precies geformuleerd proza op waarin herinneringen betekenis moeten geven aan een heden dat die betekenis ontbeert. Ik ben het eens met Kierkegaard, schrijft Levy in The Cost of Living: ‘Life can only be understood backwards; but it must be lived forwards.’
De kunst van het leven
Van alle kunsten, schrijft Levy ergens, is de kunst van het leven de mooiste. Die uitspraak is meer dan significant: haar schrijven staat in elk van deze wonderlijke boeken uiteindelijk ten dienste van de levenskunst. Het geschrevene teert op het geleefde: omdat het er de verwerking van is, draagt het in zich wat het leven tegelijk mooi en beangstigend maakt, bron van vreugde én van wanhoop, vaak grappig, niet zelden bitter.
Schrijven, zegt Levy, is op zoek gaan naar een antwoord op vragen die we vaak niet durven te stellen. Niet de vragen op zich zijn pijnlijk, wel het eerlijke antwoord dat ze vereisen. Schrijven, zegt Levy ook nog, is kennis verwerven over dingen die we liever niet willen weten.
Ook al hebben haar boeken betrekking op het leven van een vrouw, de inzichten die ze verwoorden, komen ook mannen goed van pas. Dit zijn drie boeken om te koesteren en meer dan eens te herlezen. Boeken waarin het goed wonen is.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.