JavaScript is required for this website to work.

Oefening baart oefening: de Essais van Montaigne

Jürgen Pieters15/9/2024Leestijd 4 minuten
Een portret van Michel de Montaigne.

Een portret van Michel de Montaigne.

foto © RV

‘Hoe bereid je je het beste voor op het sterven?’ vraagt klassieker Michel de Montaigne zich af in zijn ‘Essais’. Het antwoord: door klassieken te lezen en…

Vorige keer ging het hier over de prachtige essays van de grote Italo Calvino. Vanzelfsprekend zouden die niet bestaan zonder het werk van die andere klassieker, die het genre zijn naam gaf: Michel de Montaigne. Actief in de late zestiende eeuw, maar nog altijd doorwerkend in het denken en schrijven van velen.

Met alle respect voor Nietzsche, Marx en Freud, maar de moderniteit begint eigenlijk al bij Montaigne. Tussen 1572 en 1592 (het jaar van zijn dood) werkte hij gestaag aan een samenhangende reeks teksten die hij zelf als probeersels (‘des essais’, naar het Franse werkwoord voor ‘proberen’) zag en die zonder uitzondering over de auteur zelf gaan.

Lezer overtuigen

‘Ik vorm zelf de stof van mijn boek’, schrijft Montaigne in het korte woord vooraf. ‘U zou wel gek zijn uw tijd te verdoen met een zo frivool en ijdel onderwerp’, voegt hij er luchtig aan toe, waarna hij afscheid neemt van de lezer.

Die zelfrelativering is kenmerkend. Ruim vier eeuwen later vormt ze nog altijd de hoeksteen van het goede essay. Het genre vereist een persoonlijke insteek, maar ook het vermogen van de schrijver om in onzekerheid te leven en zoekend en tastend — het essay is een probeersel — gedachten te ontwikkelen.

Een essay is geen betoog: die laatste term veronderstelt een vooraf bedacht punt dat wordt beargumenteerd, een waarheid waarvan de lezer moet worden overtuigd.

Waarheid

Een betoog is bloedernstig, een essay ‘vrolijke wijsheid’. Het is meteen ook de titel van een mooi boek van Alexander Roose, dat over Montaigne gaat: het soort wijsheid dat weet dat dé waarheid niet bestaat. Montaigne heeft het niet zo voor die waarheid.

Hij is een scepticus, enkel overtuigd van de gedachte dat geen enkele overtuiging alleenrecht heeft. De auteur van de Essais leefde in een tijd die de dodelijke effecten van het geloof in de enig juiste waarheid treffend illustreerde. Het Frankrijk van Montaigne was dat van de godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten.

Wellicht niet toevallig begint hij aan zijn Essais te werken in het jaar waarin die oorlogen een van hun meest fatale momenten kennen: de nacht van 23 op 24 augustus 1572 (‘Sint-Bartholomeusnacht’) waarin in Parijs de katholieken een groep protestantse notabelen uitmoordden. Het was het begin van een bloedige periode die daarna ook naar de provincies oversloeg. Montaigne, zelf katholiek, bekeek het met afschuw.

Work in progress

De Essais bevatten 107 teksten, verdeeld over drie boeken. In 1580 verscheen er een eerste, kortere editie, die nog maar uit twee delen bestond. Acht jaar later kwam er een tweede uitgave op de markt, dit keer drie volumes, met nieuwe teksten dus, maar ook met toevoegingen van citaten en gedachten aan de vroegste teksten.

‘Ik schrap niets’, zei hij ooit, ‘ik voeg toe.’ Een essay is bij Montaigne altijd ‘work in progress’, nooit echt af, zoals het denken dat ook nooit kan zijn.

Aantrekkingskracht

Het werk dat we vandaag nog in zowat alle talen van de wereld kunnen lezen, gaat terug op een uitgave die een paar jaar na Montaignes dood op punt werd gesteld. Dat is ook het geval in de schitterende vertaling die Hans van Pinxteren in 2004 voor Atheneum – Polak & Van Gennep maakte.

Het is niet het soort boek dat je van a tot z in een lange ruk uitleest. De Essais moet je proeven, traag, nu eens een stuk hier, dan weer een stuk daar, waarbij je je kunt laten leiden door de aantrekkingskracht van die ene titel die je tijdens het grasduinen in het oog springt: ‘Over de gewoonte kleren te dragen’ (boek I, essay 36), ‘Over de verwaandheid’ (boek II, essay 17), ‘Over het berouw’ (boek III, essay 2).

‘Over het oefenen’

Wie echt niet weet waar te beginnen, zou ik het zesde essay van het tweede boek durven aanraden. ‘Over het oefenen’ heet het bij Van Pinxteren, ‘De l’exercitation’ in het origineel. Montaigne belicht er in zekere zin de achtergrond van zijn schrijfproject: een zwaar ongeval dat hij had bij het paardrijden ten tijde van de godsdienstoorlogen. ‘De derde of de tweede’, schrijft hij met de hem typerende ironie, ‘dat kan ik mij niet meer zo goed herinneren.’

Van het oorspronkelijke zestiende-eeuwse gebouw is vandaag alleen nog de toren bewaard waarin Montaigne vanaf het begin van de jaren 1570 te midden van zijn boeken zijn teksten schreef

De ruiter was op dat moment onderweg naar zijn landgoed, dat ten andere nog altijd te bezoeken valt. Het ligt in het zuidwesten van de Dordogne, op een uurtje rijden van Bordeaux, de stad waarvan Montaignes vader ooit burgemeester was.

Van het oorspronkelijke zestiende-eeuwse gebouw is vandaag alleen nog de toren bewaard waarin Montaigne vanaf het begin van de jaren 1570 te midden van zijn boeken zijn teksten schreef. Op de eiken balken die het dak schragen, staan uitspraken van schrijvers uit de oudheid die de maker van de Essais door het leven gidsten.

Die dode gesprekspartners – Sextus Empiricus, Lucretius, Horatius, … –komen terug in veel van de teksten waarin Montaigne zich met de klassieken onderhoudt.

Bijna dood

Ten tijde van het ongeval met zijn paard moet de schrijver 37 geweest zijn – zeker weten we het niet. Wel weten we op grond van ‘Over het oefenen’ dat het niet veel scheelde of de auteur in wording had toen en daar het leven gelaten.

De gezellen die hem naar huis brachten, dachten aanvankelijk dat hij dood was. Maar toen begon hij bloed op te geven en kwam hij weer bij bewustzijn, ‘beetje bij beetje’, zoals hij schrijft, ‘en zo traag dat mijn eerste zintuigelijke gewaarwordingen dichter bij de dood dan bij het leven lagen’.

Hoe leer je omgaan met je eigen dood? Oefening kan in deze niet echt kunst baren. Doodgaan kun je namelijk niet uitproberen

De anekdote van het ongeval – ook dat is een grondkenmerk van het genre – leidt in het essay tot een reflectie die de aanleiding overstijgt. De herinnering aan het gebeurde doet de auteur nadenken over de dood en over een kwestie die als een rode draad door de Essais zal lopen: hoe bereid je je het beste voor op het sterven?

Een deel van het antwoord op die vraag is de titel van een ander essay, ‘Filosoferen is leren hoe je moet sterven’ (boek I, essay 20): door de klassieken te lezen en je tijdens het lezen hun gedachten eigen te maken.

Blijvend beginneling

Hoe leer je omgaan met je eigen dood? Oefening kan in deze niet echt kunst baren. Doodgaan kun je namelijk niet uitproberen. Het is een gebeurtenis die je maar één keer in je leven meemaakt en waarover je vervolgens ook niets meer kan zeggen. In het aangezicht van de eigen dood blijven we allemaal beginnelingen, schrijft Montaigne in ‘Over het oefenen’.

Ook hier wapent de auteur zich met voorbeelden uit de oudheid en inzichten die hij ontleent aan Lucretius, Ovidius, Cicero en Socrates, maar einddoel van de essayist is telkens opnieuw het ontwikkelen van de eigen gedachte.

‘Sinds verscheiden jaren’, schrijft Montaigne in ‘Over het oefenen’, ‘onderzoek en bestudeer ik alleen nog mijzelf; en als ik mij ergens anders op richt, is dat maar om het onmiddellijk op mijzelf te betrekken, of beter gezegd, ín mijzelf te trekken.’

Eigenwaan

‘Geen beschrijving is zo moeilijk als die van het eigen ik’, schrijft Montaigne ook nog, ‘maar zeker is ook dat geen enkele beschrijving nuttiger is.’ Zoveel aandacht op het eigen ik dreigt al gauw naar narcisme te rieken, maar niet zo bij Montaigne.

Eigenwaan is deze essayist absoluut vreemd: hij is erop gebrand om te ontdekken wie hij is, maar hij is allesbehalve bekommerd om zijn reputatie. Hij schrijft om zichzelf te kennen, niet om door anderen gekend, laat staan bewonderd te worden.

‘Als ik voor gek sta, is dat voor eigen rekening’, besluit hij in ‘Over het oefenen’. Het eindpunt van elke tekst is een aanmoediging om te blijven proberen. Oefening baart nog meer oefening, telkens opnieuw.

Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.

Commentaren en reacties