JavaScript is required for this website to work.

Waarom? Daarom! De klassieken volgens Italo Calvino

Jürgen Pieters1/9/2024Leestijd 4 minuten
Italo Calvino is vandaag zeker nog niet vergeten.

Italo Calvino is vandaag zeker nog niet vergeten.

foto © Wikimedia

Waarom de klassieken lezen. Zonder vraagteken, voor alle duidelijkheid: voor Italo Calvino is het niet echt een kwestie.

Waarom zouden we de klassieken lezen? Een vraag die expliciet naar het nut van iets polst, krijgt onvermijdelijk een antwoord dat die nutslogica overneemt. Omdat ze goed zijn voor ons zielenheil. Omdat ze ons iets bijbrengen, voedsel voor de geest. Omdat ze ons tonen dat er nog iets anders bestaat dan de waan van de dag.

Het mooiste antwoord op die vraag komt van een schrijver die zelf intussen ook een klassieker is: Italo Calvino. De tekst waarin dat antwoord staat, is drieëndertig jaar na zijn eerste publicatie al even klassiek: Perché leggere i classici. Waarom de klassieken lezen. Zonder vraagteken, voor alle duidelijkheid: voor Calvino is het niet echt een kwestie.

Boek over boek

Calvino is de auteur van verschillende romans die blijvend de moeite waard zijn. Ik denk dan aan De onzichtbare steden (1972), Als op een winternacht een reiziger (1979) en Palomar (1983), stuk voor stuk boeken die opvallen door de geslaagde combinatie van een doordachte vormconstructie en meeslepend vertelplezier. Calvino is altijd gebiologeerd geweest door sprookjes en volksverhalen en zijn romans stralen die fascinatie op elke pagina uit.

Bij mindere talenten wordt zo’n constructie al snel gezocht en gemaakt. Niet zo bij Calvino, die erin slaagt vormexperiment en leesbaarheid te verzoenen

De tweede van de drie genoemde titels is een boek over een boek, een boek meer bepaald over het boek dat de lezer van het boek in zijn handen houdt. ‘Je staat op het punt aan Italo Calvino’s nieuwe boek te beginnen’, klinkt de eerste regel.

Bij mindere talenten wordt zo’n constructie al snel gezocht en gemaakt. Niet zo bij Calvino, die erin slaagt vormexperiment en leesbaarheid te verzoenen. Het is postmodern, dat wel, maar van het soort waarvan Bart De Wever (N-VA) het bestaan niet eens vermoedt: grappig, teder, verlicht.

Hersenbloeding

Voor mij dankt Calvino zijn klassieke status vooral aan de onvergetelijke essays die hij tijdens zijn bijna veertigjarige carrière schreef. Die carrière begon kort na de Tweede Wereldoorlog: de pas afgestudeerde Calvino (hij schreef een thesis over Joseph Conrad) werd medewerker bij Einaudi, een van de grootste Italiaanse uitgeverijen en zette er snel grote stappen. Tussen 1955 en 1961 was hij er directeur.

Calvino’s belangrijkste boeken verschijnen na dat directeurschap. Ze werden over de hele wereld vertaald en bekroond. Aan zijn roemrijke productie kwam een einde in de herfst van 1985: met een plotse hersenbloeding stokte een schrijverschap dat nog gemakkelijk twee decennia had kunnen doorgaan.

De auteur was toen net geen 62 jaar oud. Er lag nog heel wat in de lade, zoals de postuum gepubliceerde essays over de klassieken waarmee ik dit stuk begon.

Op weg naar Harvard

In de weken voor zijn overlijden was Calvino een reeks lezingen aan het afwerken die hij zou geven aan de universiteit van Harvard, als houder van het prestigieuze Charles Eliot Norton-professoraat voor poëzie.

Calvino was de eerste Italiaan die de bijzondere eer te beurt viel. In de jaarlijks wisselende functie waren hem grootheden als T.S. Eliot (1932-1933), Igor Stravinsky (1939-1940) en Jorge Luis Borges (1967-1968) voorgegaan. Met die laatste deelde Calvino behalve een grote eruditie ook een gul gevoel voor humor en een sterke hang naar het fantastische.

‘Bepaalde dingen’

Toen hij stierf, had Calvino vijf van de zes lezingen klaar die van hem werden verwacht. Ze waren allemaal gewijd aan een specifiek artistiek beginsel dat voor de spreker een cruciale kwaliteit van het literaire denken vormde. ‘Er zijn bepaalde dingen’, schrijft Calvino in een notitie die aan de lezingen voorafgaat, ‘die alleen de literatuur, met haar specifieke middelen ons kan geven.’

Wie op grond van deze titels een abstract en moeizaam betoog verwacht, kan ik meteen geruststellen. Calvino schrijft heel concreet en werkt met voorbeeldteksten uit de westerse literatuurgeschiedenis

De vage ‘dingen’ uit dat citaat zijn bijvoorbeeld gevoelens die een lezer kan hebben, maar ook kenmerken van de literaire taal, ja zelfs eigenschappen van de werkelijkheid die de literatuur ons kan tonen. De titels van de lezingen geven zonder omhaal aan waar het Calvino om te doen is: ‘lichtheid’, ‘snelheid’, ‘exactheid’, ‘zichtbaarheid’ en ‘veelvoudigheid’. De zesde lezing, die onafgewerkt bleef, zou over ‘consistentie’ gaan.

Wie op grond van deze titels een abstract en moeizaam betoog verwacht, kan ik meteen geruststellen. Calvino schrijft heel concreet en werkt met voorbeeldteksten uit de westerse literatuurgeschiedenis, van de oudheid (Ovidius en Lucretius), over het begin van de moderne tijd (Boccaccio, Ariosto en Shakespeare) tot dichter bij de eigen tijd (Musil, Valéry en Beckett, om maar die te noemen).

De Amerikaanse lezingen

Ook de lezingen die Calvino voor Harvard moest geven, worden in 1988 uiteindelijk postuum gepubliceerd. In het origineel heten ze Lezioni americane, ‘de Amerikaanse lezingen’: zo noemde Calvino ze tegenover zijn vriend Pietro Citati.

De titel van de Nederlandse vertaling is de ondertitel van het Italiaanse boek: Zes memo’s voor het volgende millennium. Het millennium waarin Calvino schrijft, is dat van het boek, zegt hij in zijn woord vooraf. Met zijn lezingen wil hij duidelijk maken op grond van welke kwaliteiten de literatuur ook in het derde millennium kan overleven.

Maar lees me niet als futuroloog, zegt hij er meteen bij: de toekomst is tenslotte niet iets wat iemand in pacht kan hebben.

Essay

Met zijn lezingen, schrijft Calvino in de eerste tekst, wil hij vooral uitleggen – aan zichzelf en aan zijn lezer (‘a me stesso e a voi’) – waarom hij de artistieke keuzes maakte die hij in zijn eigen werk gemaakt heeft. Tussen die twee gedachtestrepen staat een kerndefinitie van wat het essay moet zijn: een zoekende en tastende redenering waarin degene die ze ontwikkelt niet op voorhand weet waarheen de gedachten zullen leiden.

Een essay is niet hetzelfde als een les: de schrijver ervan is geen leraar die een vooraf bepaald punt in gedachten heeft dat enkel aan de lezer moet worden overgedragen. In het essay maken de gedachten ook de schrijver.

Anders zien

Calvino is om nog een andere reden een toonbeeld van de ware essayistiek. Ook al heeft hij het in zijn teksten voortdurend over zichzelf (een vereiste van het genre), dat ‘zelf’ is niet het centrale en alwetende aandachtspunt van de tekst.

Calvino is geen ijdele essayist, geen zoeker naar zekerheid. Veeleer is hij als een vriend die niet graag op de eerste rij staat, een lotgenoot met wie je als lezer kunt meedenken en met wie je samen naar de gidsende stemmen kunt luisteren die de essayist in zijn zoektocht begeleiden.

Die gidsen zijn niet van het soort dat je voor eens en altijd vertelt wat je hoort te weten. Ze doen wat ware literatuur voor Calvino hoort te doen: ze leren je anders kijken. Telkens opnieuw herinneren ze je eraan hoe je de dingen anders kunt zien.

‘Klassieken zijn werken die nooit ophouden te zeggen wat ze te zeggen hebben’, schrijft Calvino in het titelessay van Perché leggere i classici. ‘Hoe meer je de klassieken denkt te kennen van horen zeggen, des te nieuwer, onverwachter en ongehoorder ze blijken te zijn als je ze werkelijk leest.’ Met Calvino’s eigen teksten is het niet anders.

Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.

Commentaren en reacties