De madeleine van Proust: eten en drinken tegelijk!
À la recherche du temps perdu bij een bouquinist.
foto © Flickr - Jeanne Menjoulet
Aan sommige klassiekers kun je levenslang je letterdorst laven. À la recherche du temps perdu, Marcel Prousts meesterwerk, is daar een van.
Aan sommige klassiekers kun je levenslang je letterdorst laven. En in eenzelfde beweging ook nog eens je leeshonger stillen. Sommige klassiekers zijn voor de literatuurliefhebber immers eten en drinken tegelijk. Aperitief, voorgerecht, hoofdgerecht en dessert in één. Met aangepaste wijnen, dat spreekt.
Terug naar Combray
Voor geen boek gaat het voorgaande meer op dan voor À la recherche du temps perdu, de zevendelige romancyclus waaraan Marcel Proust zijn vooraanstaande plek in de literaire canon dankt. En voor geen passage in dat boek geldt dat meer dan voor de pagina’s waarop de verteller met de nodige weemoed op zijn jeugd in Combray terugkijkt, terwijl hij op aandringen van zijn moeder een madeleine-koekje in zijn thee sopt. (Eten én drinken, wat zei ik?)
De geur van de thee en de smaak van het koekje zetten het brein van de verteller ongewild aan het werk. De grijze cellen beginnen vanzelf te draaien en voor hij het goed beseft staat de verteller als jong kind opnieuw in het huis van zijn tante Léonie in Combray. Op zondagen, voor hij naar de mis vertrok, kreeg hij van haar telkens zo’n koekje, geweekt in de thee die ze zo graag dronk, nu eens zwart, dan weer lindebloesem.
De hypothese van Proust
Het is niet het zien van het koekje, maar het ruiken en het proeven ervan die het geheugen van de verteller activeren. Met die bijzondere klemtoon anticipeert Proust op inzichten die later in de twintigste eeuw zouden worden ontwikkeld door neurowetenschappers. Proust toont ons hoe het brein werkt voor we dat goed beseften.
The Proustian Hypothesis noemen neurowetenschappers dat: de veronderstelling dat smaak en geur efficiënter zijn in het oproepen van het verleden dan het gezichtsvermogen. Proust schreef het zelf al in de passage over de madeleine. Zijn verteller zag de koekjes zo vaak in zijn jeugd zonder dat het hem iets deed. Het was hun geur en hun smaak die nu pas de deur van het geheugen opende.
‘En opeens schoot de herinnering mij te binnen’, schrijft Proust. Wat volgt is anderhalve pagina puur genieten – van beelden, van klanken, van ritme, van woorden die een heel dorp uit de verste verten van vervlogen herinneringen naar boven toveren. ‘Uit mijn kopje thee’, besluit Prousts verteller, ‘kwam dat alles, vorm en vastheid krijgend, tevoorschijn’.
Combray
De passage met het madeleine-koekje komt voor in de eerste roman van de Recherche-cyclus (Du côté de chez Swann (1913), De kant van Swann in het Nederlands), op het einde van het eerste deel. Combray heet dat deel: het is Prousts naam voor het kleine dorpje ten zuidwesten van Parijs, waar hij tussen zijn zesde en zijn negende de vakanties doorbracht. In het echt heette het dorp indertijd Illiers, maar sinds 1917 (de honderdste verjaardag van de auteur) heeft men het herdoopt tot Illiers-Combray, ter ere van Prousts meesterwerk.
Vandaag huisvest ‘La maison de tante Léonie’ er nog altijd een museum dat aan Proust en zijn werk is gewijd. Een van de kamers daarvan is ingericht als de slaapkamer van de kleine Marcel: naast het bed ligt op een nachtkastje het boek van George Sand dat de moeder van de verteller haar zoon voorleest in de pagina’s uit Combray die voorafgaan aan de passage met het madeleine-koekje: François le champi.
Café au lait
Niet toevallig heet de moeder in de roman van George Sand Madeleine. De roman portretteert het soort moederliefde dat ook bij Proust centraal staat, zowel in zijn werk als in zijn leven. De moeder is het idool, de eerste geliefde die alle latere liefdes in haar schaduw plaatst. De zoektocht naar de verloren tijd uit Prousts meesterwerk is een zoektocht naar de in 1905 overleden moeder, naar momenten waarop ze er nog was.
Proust was in zijn volwassen jaren allesbehalve een theedrinker. Dat weten we uit de memoires van de huishoudster die hem bijstond in de jaren waarin hij de Recherche schreef. Bij zijn ontbijt had hij steevast twee stevige koppen koffie met melk en een croissant – af en toe twee. Proust trok niet naar thee, in het echt niet en in zijn roman evenmin.
Moeder
Zoals al gezegd: het is zijn moeder die hem thee doet drinken in die passage. Het is ook zijn moeder die hem de liefde voor de literatuur bijbrengt. In de pagina’s die voorafgaan aan de madeleine-passage herinnert hij zich hoe ze hem voorleest, op een manier die hem leert wat ‘goedheid’ is. Haar stem herinnert de verteller zich als ‘de zachtheid die in goedhartigheid ligt, de melancholie die in tederheid ligt’.
Zijn moeder is het ook die hem blijvend aanmoedigt zijn droom te realiseren om schrijver te worden. Die droom resulteert uiteindelijk in de Recherche, maar niet zonder veel moeite en mislukkingen. Aan een vroege versie van zijn meesterwerk is de in 1871 geboren Proust al bezig in 1896. Pas in 1913 verschijnt het eerste volume van de cyclus; de laatste drie verschijnen pas na zijn dood in 1922.
Geroosterd brood
Sinds de publicatie van alle voorstudies van het eerste volume van de Recherche weten we dat de madeleine-passage een relatief late vondst was. Aanvankelijk ging het om een snee geroosterd brood die, evenzeer in thee gedrenkt, de herinnering opriep.
En het was niet de moeder die het brood aanreikte, maar een huishoudster. Uit Prousts correspondentie weten we dat die vroege versie overeenkwam met de werkelijkheid: zo gebeurde het, en zo schreef de beginnende schrijver het neer. Het is pas toen hij doorhad dat zijn boek de werkelijkheid niet hoefde te volgen dat Proust de grote schrijver werd die in de Recherche zijn kunnen etaleert.
Al had niet iedereen dat van bij het begin echt door. Toen Du côté de chez Swann in 1913 bij de nog jonge uitgeverij Grasset verscheen was hij afgewezen door verschillende andere gerespecteerde huizen. Een uitgever vroeg zich af waarom het bij het begin van de roman 30 pagina’s lang moest gaan over iemand die niet in slaap raakt. De lezer van een andere uitgeverij had vergelijkbare verzuchtingen: ‘Waar gaat dit boek in hemelsnaam over?’, vroeg hij zich af, ‘en vooral: waar gaat het naartoe?’ De naam van die lezer – I kid you not – was Jacques Madeleine.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.