JavaScript is required for this website to work.

De mythe van de klassieke schrijver: Dantes ‘schone school’

Jürgen Pieters16/6/2024Leestijd 4 minuten
Dante en Vergilius.

Dante en Vergilius.

foto © Wiki

Klassieke schrijvers hebben hun lot nooit in eigen handen. Kijk maar naar Dante, die het voldoende aangeeft: een klassieker ben je niet, dat word je.

Ik zit te bladeren in een recent boek over auteursmythes, geschreven door de Tilburgse Neerlandicus Sander Bax. Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020 heet het. Ik lees bij Bax over allerlei rollen die men toen aan de schrijver heeft toegekend. Of beter: die de schrijver zichzelf toekent. De antiburger, de taalkunstenaar of de geëngageerde intellectueel.

Maar het gaat bij Bax ook over gemediatiseerde schrijvers: op de radio en op televisie, op TikTok en Facebook, in de kranten. Over schrijvers die zichzelf heel wat vinden en die van hun lezers graag zouden hebben dat ze in die waardering delen. Voortdurend moet ik denken aan een wonderlijke scène uit Dantes Inferno, uit de vierde zang meer bepaald.

Limbo

Dante is met Vergilius na het oversteken van de Acheron (een van de rivieren in de onderwereld) in limbo beland. In dat voorgeborchte van de hel zweeft elke schim rond die nooit is gedoopt maar toch onberispelijk van gedrag en gedachten was.

Heel anders is dat in de moderne letterkunde, waar schrijvers elkaars concurrenten zijn, vechtend om de aandacht van het publiek

Dat gaat over nogal wat volk, vooral afkomstig uit de heidense oudheid. Wie leefde voor de geboorte van Christus kan immers niet gedoopt zijn, aangezien het sacrament pas werd ingesteld bij het leven van de Zoon van God. Een echte hel is dat limbo nog niet: de schimmen worden er niet gekweld door fysieke pijnen, enkel door een vorm van geestelijk lijden die hen gedurig doet zuchten. Limbo is een echokamer van jewelste.

De schone school

Het voorgeborchte is ook de plek waar Vergilius thuishoort, net als heel wat andere klassieke schrijvers die Dante erg bewondert. Samen met zijn gids ontmoet hij er vier: Homerus, Horatius, Lucanus en Ovidius. ‘De schone school’ noemt Dante hen, ‘la bella scola’. De vijf leden van die school worden door Dante verbeeld als gelijkgezinden.

Heel anders is dat in de moderne letterkunde, waar schrijvers elkaars concurrenten zijn, vechtend om de aandacht van het publiek, verdeeld in opvattingen over wat schoon en goed is en wat de beste literatuur. In het boek van Bax zijn veel schrijvers zoals de politici in ‘Het conclaaf’ van Eric Goens: zelfs als ze beleefd zijn regeert de competitie, de nauwelijks verholen jaloezie, de wederzijdse minachting.

De grootste

Niet zo bij Dante. De leden van De schone school bevechten elkaar niet, ze eren elkaar. En ze brengen ook eer aan Vergilius: als ze hem opmerken begroeten ze hem als ‘l’altissimo poeta’, de grootste dichter. Vergilius vindt het duidelijk normaal. ‘Ze geven mij de eer die ik hen geef’, verzekert hij Dante. Hij is niet de grootste, ze zijn het allemaal.

Wanneer Dante en Vergilius de vier klassieke schrijvers op zich zien toestappen zegt Dante dat hun blik ‘verdriet noch vreugde suggereerde’. Het leek alsof ze triest noch blij waren, staat er in het origineel

Dante vertelt het verhaal van De schone school niet alleen om zijn bewondering voor de klassieke schrijvers te onderstrepen. De crux van de scène zit in het vervolg van de ontmoeting tussen de auteur van de Goddelijke komedie en de schrijvers van eeuwen voordien. Na kort overleg stappen de vijf reuzen van de literaire oudheid op Dante af en ze nemen hem op in hun kring ‘als zesde in die groep van zeer geleerden’.

‘Sì ch’io fui sesto’, alsof ik de zesde was. Dante schrijft het met de nodige trots, maar meer nog met een dosis onbescheidenheid die we toch niet over het hoofd mogen zien. De mythe van zijn initiatie in de kring van de groten heeft hij namelijk zelf bedacht. Het besluit dat hij een van hen is, is vanzelfsprekend het zijne. Het is een vroeg staaltje van zelfmythologisering waarvan de geschiedenis van de moderne literatuur na Dante nog veel meer voorbeelden telt.

Gevoelloos gevoelig

Er is nog een detail uit de vierde zang van Dantes Inferno dat me is bijgebleven. Wanneer Dante en Vergilius de vier klassieke schrijvers op zich zien toestappen zegt Dante dat hun blik ‘verdriet noch vreugde suggereerde’. Het leek alsof ze triest noch blij waren, staat er in het origineel.

Dat wijst op iets dat de klassieke schrijver ten gronde tekent. Die moet er vooral voor zorgen dat zijn teksten bij de lezer een uiteenlopende waaier aan gevoelens authentiek weergeven, de lach zowel als de traan. Om dat goed te kunnen, moet de schrijver die gevoelens zelf niet tentoonspreiden of belichamen: hij moet ze gewoon onder woorden brengen. Hij moet zich als het ware gevoelloos tonen om des te gevoeliger te kunnen schrijven.

Vermaken en vermanen

Nog anders gezegd: in het werk van de klassieke schrijver draait het niet om de maker zelf, maar om het effect van het werk op het publiek, op de toehoorder of lezer die schrijvers als Homerus, Horatius, Lucanus en Ovidius willen bereiken. Dat effect is er een van ontroering maar ook overtuiging.

In de bekende frase van Horatius’ Ars Poetica: de dichter moet vermaken en vermanen tegelijk. Hij moet zijn publiek een schoonheidservaring bezorgen, maar ook een waardevolle boodschap. Hij moet het schone aan het goede paren, het aangename aan het nuttige.

Zonde

Die laatste les heeft Dante zich zeer zeker eigen gemaakt, al zondigt hij wel tegen de eerste vereiste van de klassieke schrijver: neem jezelf niet tot maatstaf van de dingen. De goddelijke komedie gaat integraal over de auteur zelf en over niemand anders: hij is het gedicht dat we te lezen krijgen.

Niet alleen als personage komt Dante in zijn tekst voor, maar ook als schrijver die het verhaal van dat personage op papier zet. In het werk van Dantes klassieke voorbeeldschrijvers is zoiets ondenkbaar.

Zelfoverschatting

Volgens veel kenners staat Dante om verschillende redenen aan het begin van de moderne letterkunde. Dit is er zeker een van: bij hem begint de mythe van de schrijver die het over zichzelf heeft en over zijn uitzonderlijke, buitengewone kwaliteiten.

De schaduw die Dante over de geschiedenis van de moderne letterkunde werpt, zit daar. Na hem moeten schrijvers die zichzelf heel wat vinden erin slagen hun aangeboren onbescheidenheid of te verbergen, of te laten vergeven op grond van hun uitzonderlijke kwaliteiten.

Veel van de schrijvers over wie het bij Sander Bax gaat, hebben die eerste mogelijkheid nooit overwogen: zo ingebakken zit de zelfprofilering – en het gevaar van de zelfoverschatting dat daarmee samengaat – in ons denken over wat schrijvers horen te doen. Gelukkig hebben klassieke schrijvers hun lot nooit in eigen handen. Het voorbeeld van Dante geeft het voldoende aan: een klassieker ben je niet, dat word je.

Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.

Commentaren en reacties