De sprong van wie troost wil
Bij Shakespeare vinden we nauwelijks scènes waarin de troost werkt. Een mislukte zelfmoordpoging in King Lear vormt de uitzondering op de regel.
In het werk van William Shakespeare zijn er nogal wat scènes waarin het troosten mislukt. Een vorige keer had ik het over Hamlet, maar hij is lang niet de enige die mistroostig blijft. Alleen al in het koningsdrama Richard II stellen drie protagonisten vast dat de troost die hen wordt aangeboden niet pakt. En zowel in Measure for Measure als in Romeo and Juliet probeert een priester iemand zonder veel succes de belofte van Gods troost aan te smeren.
Heeft Shakespeare dan geen enkele scène waarin er op de juiste manier getroost wordt? Met wat goede wil zie ik er misschien toch één.
Denkbeeldige klif
Tegen het einde van het vierde bedrijf van King Lear staat de oude Gloucester bovenop een klif in Dover. Tenminste, dat denkt hij. Een landloper die hij toevallig heeft ontmoet, bracht hem naar de steile plek waarop hij uit het leven wil springen.
Gloucester is blind, letterlijk én figuurlijk. In werkelijkheid is de landloper zijn zoon, en de plek waar hij staat zo vlak als een biljartlaken. Vanzelfsprekend wil Gloucesters zoon zijn vader redden van de zelfdoding. Maar tegelijk kan de goede zoon natuurlijk niet tegen de wens van zijn vader ingaan.
De goede zoon
De goede zoon doet wat Shakespeare kan als geen ander. Hij creëert een werkelijkheid van woorden. En die woorden zijn zo overtuigend dat het er niet eens toe doet dat wat ze zeggen niet waar is. De zoon schildert zijn blinde vader een realiteit voor die ook onze verbeelding prikkelt.
‘De grond lijkt me zo vlak’, zegt de blinde man ietwat wantrouwig. Hij kan niet wachten tot hij aan de afgrond staat. ‘Vreselijk steil’, liegt de als landloper vermomde zoon. Hij vraagt zijn vader of hij de zee niet hoort die ginds beneden klotst. Nee? Dan moeten zijn oren er al even slecht aan toe zijn als zijn ogen…
Beeldende beschrijving
De zoon zet zijn leugen kracht bij met een beschrijving die zo beeldend is dat zelfs wij met onze open ogen zien wat er in werkelijkheid niet is. De vlakke grond waarop Gloucester staat, wordt plots een klif:
De kraaien die ter halver hoogte wieken
Zijn klein als kevers; aan de rotswand hangt
Een man die venkel plukt – ijzig beroep!
Hij lijkt, me dunkt, niet groter dan zijn hoofd.
De vissers op het strand schijnen als muizen,
De grote bark die ginds geankerd ligt,
Gekrompen tot een sloep, zijn sloep een boei,
Haast niet te zien!
Absurd theater
De woorden van de zoon treffen raak: de oude man gaat aan de vermeende rand van de vlakke afgrond staan. Hij richt zich tot de goden. Hij heeft genoeg van zijn ellendige leven. Gloucester laat de hand van zijn begeleider los. Hij springt. Hij valt. Hij leeft. Natuurlijk leeft hij. De grond waarop hij nu ligt, is de grond waarop hij daarvoor rechtstond.
De scène is een superieur stukje absurd theater, drie eeuwen vóór Beckett. En Gloucesters zoon wisselt voor onze ogen van rol. Plots is hij geen landloper meer, maar een toevallige passant op het strand die zegt dat hij de oude man van een duizelingwekkende hoogte naar beneden zag storten.
Duivels spel
‘Wonderbaar’ noemt hij de gebeurtenis tot tweemaal toe. De goden moeten de ouderling beschermd hebben, zegt hij. Ze hebben hem gered uit de handen van de duivel die hij samen met de oude man op de klif zag staan. ‘Hij had duizend neuzen, gekromde horens, golvend als de zee’, zegt Gloucesters zoon, met een stem die vanzelfsprekend niet langer die van de landloper kan zijn.
De oude man neemt de woorden van de nieuwe vreemdeling weer voor waar aan. ‘Nu begrijp ik alles’, zegt hij. De goden hebben hem willen tonen dat hij zijn lot niet in eigen handen heeft. Niet zijn wil was het die hem naar de afgrond leidde, maar de duivel. ‘Hij bracht mij naar die plaats’, besluit Gloucester. Vanaf nu zal hij zijn lot lijdzaam dragen.
Alles komt goed
‘Wees rustig en getroost.’ In de vertaling van Willy Courteaux sluit Gloucesters zoon deze wonderlijke scène met twee milde imperatieven af. Ze drukken minder een verplichting uit dan een trefzekere uitnodiging. Maak je maar geen zorgen, alles komt zeker goed. ‘Bear free and patient thoughts’, schrijft Shakespeare. Heeft de vertaler hier een troostmoment gemaakt dat er in het origineel eigenlijk niet is? Allerminst. Ook bij Shakespeare gaat de scène over troost.
‘Ik speel met de vertwijfeling van zijn hart om het te helen’, zegt Gloucesters zoon in een terzijde nadat hij zijn vaders leven heeft gered. Het klinkt als een verontschuldiging. Ik speel echt geen spelletje met de gevoelens van mijn vader, lijkt hij te zeggen. Ik doe dit alleen om hem op andere gedachten te brengen.
De regels van het troostspel
Aan het einde van de scène begrijpen we dat deze woorden indirect ook een definitie van troost bevatten. Troost heeft iets weg van een leugen om bestwil en ook wel van een valse belofte. Dat alles goed komt, kan in wezen niet waar zijn. Maar als het moet, geloven we dat wel. Zeker als vertwijfeling ons in haar greep heeft. Op zulke momenten is onze wanhoop zo groot dat we ons lijden moeten kunnen delen.
Wie wil troosten, mag nooit met de gevoelens van de ander spelen. Toch kent ook de troost spelregels. Als die niet worden gevolgd, kan het spel niet gespeeld worden. Troosters zijn gehouden tot medeleven. Ze moeten de pijn van de ander ernstig nemen en op zijn minst de indruk wekken dat ze haar ook doorvoelen.
Maar ook wie getroost wil worden, moet het spel correct spelen en bereid zijn de eigen pijn minstens gedeeltelijk uit handen te geven. Wie getroost wil worden, moet vertrouwen op de goede bedoelingen van de trooster, want zich laten troosten is ook en altijd een beetje in het diepe springen. En hopen dat er iemand is om ons op te vangen.
Het opium van de troost
De meeste troostscènes van Shakespeare gaan eigenlijk over het ontmaskeren van wie troost brengt. De priesters uit Measure for Measure en Romeo and Juliet zijn de meest sprekende voorbeelden. De troost van de eerste is pure manipulatie. Hij is ook geen echte priester. De andere troostende priester is dat wel. Hij is een opportunistische broekschijter. Een kleine driehonderd jaar voor Nietzsche en Marx toont Shakespeare de troost van het geloof als illusie, als zoethoudertje, als opium voor wie met de verslaving wil leven.
De zoon van Gloucester is uit een ander hout gesneden. Of zijn vader finaal getroost is, kunnen we niet zeker zeggen. Maar aan de goede bedoelingen van de zoon kunnen we niet twijfelen. Op Gloucesters mislukte sprong volgen de geruststellende troostwoorden van zijn zoon: de kans is groot dat die hun belofte zullen waarmaken. Toch voor even.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
‘Middlemarch’ van George Eliot is een klassieker der klassiekers: een meesterwerk waarin de droom van een huwelijk gaandeweg ontmaskerd wordt.