Hoog tijd voor een canon van de Vlaamse literatuur
literatuur
foto © Bas Vinckx
Ook in de lichtjes aangepaste Nederlandstalige literaire canon blijft de Vlaamse auteur de klos. Hoog tijd voor een Vlaamse literaire canon.
In de Nederlandse en Vlaamse versie van de Nederlandstalige literaire canon is de ondervertegenwoordigde Vlaamse auteur de klos. Pleidooi om eindelijk werk te maken van een toplijst van de moderne Vlaamse letteren.
Canon afstoffen
Straks wordt door de Vlaamse letterenacademie een lichtjes aangepaste versie van de canon van de Nederlandstalige literatuur voorgesteld. Die bestaat echter al bij onze Noorderburen, terwijl een Vlaams literair pantheon nog steeds ontbreekt.
Al in 2002 werd in Nederland een lijst van 100 Nederlandse klassieke auteurs voorgesteld die gaandeweg is aangevuld tot 108. Ondertussen stoffen de Vlaamse académiciens op 26 juni hun canon van 51 essentiële Nederlandstalige teksten van 2015 opnieuw af, kwestie van het dynamisch karakter van een dergelijke canon te benadrukken luidt het officieel. Of om in tijden van komkommernieuws aan pr te doen voor de zo geplaagde letteren en de Academie zelf?
Vlaams aandeel
De Nederlandse Academie — voluit de Maatschappij der Nederlandse Letteren — nam in 2002 het voortouw. Samen met het Haagse Letterkundig Museum stelde ze een lijst op van 100 Nederlandse klassieke auteurs — nu dus al 108. Daarin figureerden eerst 14 (op 100) en nu 17 (op 108) Vlaamse schrijvers. De Koninklijke Academie van Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) te Gent deed in 2015 dezelfde oefening samen met het Antwerpse Letterenhuis en het Vlaamse Literatuurfonds. Alleen moest het om overleden schrijvers gaan en om oorspronkelijk Nederlandstalige werken die minstens 25 jaar geleden — dus vóór 1990 — gepubliceerd waren. De Vlaamse keuzeheren en -dames noemden hun lijstje nogal breedsprakerig ‘een dynamische canon van de Nederlandstalige literatuur vanuit Vlaams perspectief’. Ze focusten niet op de auteurs zelf, maar op de literaire werken.
In het Vlaamse pantheon mocht op 51 werken een vijftiental Vlaamse auteurs mee aanschuiven. Van Hugo Claus scoorde niet alleen Het verdriet van België maar ook De Oostakkerse gedichten. Een vijftiental topklassiekers — van Sente Servas van Hendrik van Veldeke tot het Antwerps liedboek — dateert uit de middeleeuwen en is vaak anoniem of in een collectieve context gemaakt. Met wat goede wil zou je dus het huidige klassiekerslijstje van de KANTL voor de helft Vlaams kunnen noemen en dat van de Nederlandse vakbroeders voor ongeveer een klein kwart. In beide lijstjes is de middeleeuwse literatuur immers voornamelijk Vlaams ingekleurd.
Vanaf de Gouden Eeuw is het in Nederland Holland boven, zeg maar. Al worden Paul van Ostaijen, Willem Elsschot, Louis Paul Boon, Gerard Walschap, Stijn Streuvels, zelfs Herman Teirlinck en natuurlijk Hugo Claus ook bij onze noorderburen op het schild gehesen. In Vlaanderen krijgen de Nederlandse coryfeeën vanaf diezelfde Gouden Eeuw alle égards, met twee werken van Joost van den Vondel (zijn gedichten en natuurlijk Lucifer) tot de dichters Herman Gorter, Willem Kloos, J.C. Bloem, Martinus Nijhoff, Gerrit Achterberg, Vasalis, Lucebert en Ida Gerhardt incluis.
Kind van de rekening
Kortom, twee canons voor hetzelfde geld. Die beginnen met een haast gemeenschappelijke stam — de letteren van de middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Vanaf de achttiende eeuw waaieren ze echter uit, met haast exclusief Nederlandse accenten in het Noorden en hier bij ons toch navenant veel aandacht voor Nederlandse dichters. Wie betaalt uiteindelijk dus de rekening? De Vlaamse (niet-middeleeuwse) schrijver, en dan vooral de moderne Vlaamse romanschrijver, essayist of jeugdschrijver.
De selectiecommissie van de KANTL gaat daarbij uitgesproken puristisch te werk. Wie geen romans of poëzie pleegde, is het blijkbaar niet waard om literair te blijven bestaan. Dat je als auteur moet overleden zijn om tot het kruim der onsterfelijken te behoren, tot daaraan toe. (In Nederland denken ze daar blijkbaar anders over. Hedendaagse Nederlandse schrijvers — van Jeroen Brouwers, Arnon Grunberg tot zelfs Thomas Rosenboom — kregen namelijk wel een plaatsje.)
Maar waarom ontbreekt in het Vlaamse lijstje elk spoor van jeugdliteratuur, dagboeken en essays? De Witte van Ernest Claes bijvoorbeeld — het Vlaamse equivalent van de jeugdklassieker Poil de carotte van Jules Renard — behoort ontegensprekelijk tot het Vlaamse literaire erfgoed. De oorlogsdagboeken van Virginie Loveling tijdens WO I zijn een klassieker in hun genre, zoals Heleen Debruyne in de radiodiscussie over de komende selectie terecht opmerkte. En wat met Een verlangen naar ontroostbaarheid van Patricia de Martelaere? Misschien wel het beste essayboek uit de Vlaamse en zelfs Nederlandstalige letteren tout court? Ook August Vermeylen blijft als essayist vandaag moeiteloos overeind.
Te rigide criteria
Dan zwijg ik nog over Herman de Conincks gedichten, Pallieter van Felix Timmermans, De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo, De trein der traagheid van Johan Daisne, Monsieur Hawarden van Filip de Pillecyn, Knetterende schedels van Roger van de Velde, De blinde spiegel van Piet van Aken, Junkieverdriet van Jotie ‘t Hooft en ga zo maar door (Jos De Haes, Daniël Robberechts, Anton Van Wilderode, Hugues C. Pernath, Maria Rosseels, Gaston Durnez). Erik Vlaminck, commissievoorzitter toen de KANTL-canon in 2015 voor het eerst werd samengesteld, was trouwens zo eerlijk om in hetzelfde radioprogramma zijn twijfels te uiten over de rigide criteria. Zo is er immers geen plaats voor werk van Frans-Belgische auteurs die in Vlaanderen leefden én schreven. De dijkgravin van Marie Gevers, bijvoorbeeld. Of De legende van Tijl Uilenspiegel van Charles de Coster. Of gedichten van Emile Verhaeren.
Verdiende loon
Literatuurprof Geert Buelens brak er ooit al een lans voor. Nu wordt een Nederlandstalige canon van de letteren in tweevoud geproduceerd door de Nederlandse en Vlaamse academie. Wordt het niet hoog tijd om daarnaast eindelijk een toplijst van de moderne Vlaamse letteren te creëren? Eén waar zovele excellente Vlaamse schrijvers — die nu jammerlijk in de vergetelheid worden geduwd — hun verdiende plaats in zouden krijgen?
De Engelstalige literatuur heeft toch ook naast de gezamenlijke moedergeschiedenis aparte dochtergeschiedenissen van de specifiek Amerikaanse, Britse, Canadese, Ierse en Schotse letteren. Idem dito met de Duitstalige canon van de klassiekers. Daarin krijgen bijvoorbeeld ook de Oostenrijkse en Zwitserse schrijvers hun eigen plaats.
Eigenlijk zou binnen de schoot van de Taalunie, die veertig jaar bestaat, een gemengde Nederlands-Vlaamse expertencommissie één gezamenlijke canon van de Nederlandstalige letteren in elkaar moeten knutselen. De Nederlandse en Vlaamse Academie kunnen dan ieder voor zich respectievelijk een canon van de moderne Nederlandse — vanaf grosse modo 1800 — en een van de moderne Vlaamse letteren naar voren schuiven. Wat voor de literatuurgeschiedenis kon — de achtdelige monumentale Nederlandstalige letterengeschiedenis onder auspiciën van de Taalunie — moet toch ook voor de samenstelling van een overkoepelende Nederlandstalige literaire canon lukken?
Elke generatie herbekijken
Op die manier krijg je inderdaad drie canons maar wel met het voordeel van de helderheid en historische gerechtigheid. En nee, een canon elke vijf jaar herzien, zoals het KANTL nu doet, is een dwaas idee. Kijk naar wat met de eenheidsspelling is gebeurd. De Taalunie was terecht op zoek naar één gezamenlijke spelling voor Vlaanderen en Nederland. Ze kwam destijds echter op het onzalige idee om elke tien jaar spellingswijzigingen toe te laten via een nieuw Groen Boekje.
Resultaat: de Nederlanders doen niet meer mee. Zo schrijven zij Middeleeuwen groot terwijl Vlaamse scholieren en studenten wordt geleerd om middeleeuwen klein te schrijven. Zoals je aan de spelling niet elke paar jaar morrelt, zo doe je dat ook niet met het literaire geheugen. Elke twintig of vijfentwintig jaar — de duur van een generatie, zeg maar — is het zaak om weer orde op zaken te stellen. Anders verkalkt het geheugen, ook dat van de taal en de letteren.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Nergens getipt maar toch zeer de moeite waard: vijf suggesties voor cadeauboeken vol levenswijsheid, aanstekelijke geschiedenis en veel schone letteren.