Luc Devoldere zingt de lof van het roddelen en de hygiëne
foto © Bas Vinckx
Laat je zomer knetteren met het beste wat de Vlaamse essayistiek momenteel te bieden heeft: ‘Was alles al gezegd, nog niet door hen. Pleidooien & aanklachten’ door stokebrand en ex-chef ‘Ons Erfdeel’ Luc Devoldere.
Het hoeven niet altijd spannende boeken te zijn, toch? Of dikke bio’s. Je kan je zomer ook laten knetteren met het beste wat de Vlaamse essayistiek momenteel te bieden heeft. In dat geval: Was alles al gezegd, nog niet door hen. Pleidooien & aanklachten van Luc Devoldere.
Stokebrand spelen
De bijna 65-jarige Luc Devoldere nam onlangs afscheid van Ons Erfdeel dat is omgedoopt tot De Lage Landen. Tijd om de balans op te maken allicht. Devoldere wou wel eens een geactualiseerde best of uit zijn werk brengen, met enkele nieuwe notities en essays als toegift. En uitgeverij P, weer een van die kleine dynamische Vlaamse uitgeverijen waarin poëzie en essays nog kunnen verschijnen, zorgde voor een feestelijk uitgegeven kunststukje van bijna driehonderd pagina’s met het nodige buskruit in.
Devoldere houdt wel van een beetje stokebrand spelen. Lucifers bij de brand heette niet zomaar een van zijn vorige tamelijk explosieve essaybundels. En ook in deze essayverzameling nu houdt hij de toorts van zijn verontwaardiging onder de dorre consensus van het nuttigheidsdenken waarin ‘innovatie’, ‘skills’, ‘potentieel’ en ‘disruptie’ een rookgordijn optrekken voor platte commerciezucht. Devoldere: ‘Wee diegene die niet “creatief” is, “dynamisch”, “flexibel” en out of the box denkt.’
Pleidooi voor hygiëne
Al van in het eerste essay houdt scepticus Devoldere een pleidooi voor mentale en verbale hygiëne. Vanwaar bijvoorbeeld al dat gedoe met ‘meerwaarde’ en ‘meerwaardeonderzoek’? Is het niet genoeg dat iets ‘waarde’ heeft zonder meer, aldus Devoldere. ‘Ofwel is Nederlands waardevol op zich, of niet. Als het waardevol is, dan doet men er alles aan om het aan te bieden. Pas als men daaraan twijfelt, heeft men blijkbaar behoefte aan meetbare effecten, die als nuttig kunnen worden voorgesteld (meetbaar en instrumenteel in een economische logica).’ Devoldere plaatst dus vlammende vraagtekens bij het neoliberale, economische taalspel dat onze leefwereld — van onderwijs tot kunst — meer en meer koloniseert.
Devoldere trok in eerder werk, zoals al gezegd, fel van leer tegen de verdrukking van die weerloze waarde door een kortzichtig managementdenken. Interessant wordt het wanneer hij nu ook zijn kaarten op tafel legt. Waar hij die vroeger meestal verborgen in zijn mouw had steken. Hoogtepunten in Was alles al gezegd, nog niet door hen zijn twee vertalingen uit het Italiaans door Devoldere zelf gemaakt. Devoldere is naast classicus en filosoof ook italianofiel. Hij vertaalde onder andere werk van de Italiaanse filmregisseur Pier Paolo Pasolini.
Vrank en vrij
Devoldere brengt nu een vertaling van ‘Ik haat de onverschilligen’ van Antonio Gramsci. Als zesentwintigjarige publiceerde Gramsci in een soort futuristisch aandoend manifest zijn pleidooi voor bezield partijdig zijn tegen de lauwe onverschilligen in. Doe iets met je leven in dienst van de gemeenschap, is de teneur van zijn en Devolderes oproep. Laat je niet in slaap wiegen door de gevestigde machten maar durf je nek uit te steken, ook al misluk je dan en genieten de lauwe onverschilligen vanop de zijlijn van je nederlaag.
Een tweede vertaling uit het werk van de Italiaanse schrijver Giacomo Leopardi maakt concreet wat Devoldere dan wel ambieert. Leopardi droomde namelijk van een ideaal weekblad dat hij graag le flâneur had genoemd maar bij gebrek aan beter dan maar tot Florentijnse Spectator omdoopte. Leopardi-Devoldere: ‘Wij zijn niet gericht op de toename van de industriële welvaart, noch op de verbetering van de maatschappelijke structuren of de vervolmaking van de mens. Wij bekennen vrank en vrij dat onze krant geen enkel nut zal hebben.’ Leopardi heeft zijn plan nooit kunnen uitvoeren. Hij overleed immers, net geen negenendertig jaar oud, na langdurige ziekte.
Hete adem in de nek
Devoldere heeft dat met Ons Erfdeel, sinds hij in 2002 de fakkel overnam van Jozef Deleu, in zekere zin bijna twintig jaar wel kunnen doen. Maar hij voelde de druk van de subsidiërende overheid meer en meer als een hete adem in de nek. Extra inzetten op digitalisering en stoppen met de dure producties in druk luidde de mantra. Gedaan dus met het bijzonder fraai geïllustreerde kunstenjaarboek The Low Countries en de Franstalige tegenhanger ervan.
In dit boek kan Devoldere nu eindelijk laten zien wat hij al flanerend en observerend als essentiële, zij het op het eerste gezicht nutteloze munitie voor de geest en het lichaam beschouwt. Veel poëzie — van zijn lievelingsdichters Menno Wigman en J.C. Bloem — en filosofie uit het stoïcijns-epicuristisch-sceptische kamp (van Lucretius tot Montaigne). Ook de plastische kunsten en het toneel met thema’s uit de oudheid komen aan bod.
Milo Raus ngo-toerisme
Devoldere noemt in zijn essays man en paard, want hij haat met Gramsci immers de onverschilligen. Zo sabelt hij de Oresteia-versie van het zogenaamde toneelwonderkind Milo Rau uit 2019, die daarvoor naar het Syrische Mosul trok, genadeloos neer. ‘(…) Het blijft problematisch eenmalig neer te strijken met een crew van een gesubsidieerd West-Europees theaterhuis in een gebied dat zijn volledige infrastructuur moet gaan heropbouwen, laat staan zijn culturele infrastructuur. (…) ngo-toerisme?’
Devoldere weet ook aandacht te genereren voor onderbelichte maar des te boeiender gesprekken of correspondenties uit de zogenaamde periferie van het geestesleven. ‘Weerlichten van het genie’ noemt hij zijn essay waarin hij inzoomt op de correspondentie van priester-oerknalontdekker Georges Lemaître en dandy-politiek woelwater Joris Van Severen. Beiden waren oud-leerlingen van de jezuïeten. Ze wisselden op het einde van de Eerste Wereldoorlog van gedachten over de manier waarop de wereld en de ziel in de Bijbel maar dus ook daarbuiten tot stand zouden kunnen zijn gekomen.
Lof van het roddelen
Afsluiten doet hij onder het label ‘zoals’ met een liefdesverklaring aan de kunst van de vergelijking. Ook al lopen alle vergelijkingen wel ergens mank, we kunnen toch niet zonder. ‘Ik vrees dat we gedoemd zijn tot de vergelijking. Zoals een violist tot zijn strijkstok, een deeltje tot zijn versneller, de opiniemaker tot de jaren 1930. We kunnen namelijk niet alleen zijn. We kunnen geen betekenis missen. We moeten roddelen. Honni soit qui mal y pense.’
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Stefan Hertmans surft in zijn nieuwe roman ‘Dius’ handig mee op de huidige tijdsgeest waarin elk machismo wordt verketterd en het kwetsbare en feminiene het nieuwe normaal zijn.