JavaScript is required for this website to work.

Marnix Gijsen: van antisemiet tot jodenvriend

Frank Hellemans24/11/2021Leestijd 4 minuten
Marnix Gijsen (links) bij Gijsen-hulde in Den Haag

Marnix Gijsen (links) bij Gijsen-hulde in Den Haag

foto © Nationaal Archief

Marnix Gijsen evolueerde van ‘natuurlijk’ antisemitisme in zijn vroege jaren tot onweerstaanbare judeofilie vanaf de jaren 1930, aldus Gijsen-biograaf Bert Govaerts.

In het jongste nummer van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd doet Bert Govaerts een boekje open over Marnix Gijsen en de Joden. Wat blijkt? Gijsen evolueerde van ‘natuurlijk’ antisemitisme in zijn vroege jaren tot onweerstaanbare judeofilie vanaf de jaren 1930, aldus Govaerts.

Woeker en speculatie

Bert Govaerts, die tot 2015 op de VRT voor fraaie historische documentaires tekende, heeft zich sindsdien ook geprofileerd als biograaf. Vooral zijn biografie over Ernest Claes uit 2016 kende weerklank. Nu legt hij de laatste hand aan het levensverhaal van diplomaat-schrijver-baron Marnix Gijsen (1899-1984). Bij wijze van voorsmaakje biedt hij in het septembernummer van Zacht Lawijd een fascinerende inkijk in de manier waarop Gijsen van latente anti- tot fervente filosemiet vervelde. Ook al belette hem dat niet om voormalige collaborateurs, zoals Lode Claes of Ivonne Lex, tot zijn vrienden te blijven rekenen.

Wanneer Jan-Albert Goris in 1899 in Antwerpen wordt geboren, is de Joodse aanwezigheid overal voelbaar voor het gezin Goris. In 1914 telde Antwerpen ongeveer 20.000 Joden. Wanneer Goris zijn nom de plume kiest – met dank aan de protestantse pamflettist-beeldenstormer Marnix Van Sint-Aldegonde en de meisjesnaam van zijn mama – deelt hij in de argwaan van de meesten van zijn stadsgenoten tegenover de Joden. Zo hanteert hij in 1920 het cliché van de geldjood in een speciaal Polen-nummer van Het Vlaamsche Land: ‘In de loop der eeuwen hebben de Joden zich natuurlijk tegen de Polen bezondigd aan hunne meest-gekende passies: woeker en speculaties.’ Nog in 1925 hekelt hij ‘de dubbelhartigheid van het joodse element, die universele factor van ontbinding.’

Absurde vervolging

Govaerts maakt de bedenking dat Gijsen daarmee op dezelfde latent antisemitische koers van veel van zijn schrijvende tijdgenoten zat: ‘In de katholiek-flamingantische kringen waarin Gijsen verkeerde, was het antisemitisme geen hartstochtelijk beleden doctrine, maar eerder een latente onderstroom, die af en toe voor zure oprispingen zorgde.’ Wanneer Gijsen zich losmaakt uit zijn Antwerpse biotoop en als socialistisch kabinetsmedewerker in 1934 naar Brussel verhuist, komt er een langzame kentering. Zeker wanneer hij in 1938 verkast naar New York om er voor België de Wereldtentoonstelling voor te bereiden, neemt hij het op voor de Joden.

Als columnist had hij in 1938 al de nodige scepsis bij het volgens hem nogal hypocriete optreden van de Antwerps burgemeester Camille Huysmans toen die op het Schoon Verdiep een aantal prominente Duitse gasten ontving: ‘Huysmans is een wel ongewoon phenomeen: hij weet terzelfdertijd de Israëlieten door de Rode Zee van een absurde en onteerende vervolging te helpen en ook hun beulen te ontvangen die hem geschenken brengen.’ Zeker na de Kristallnacht-pogrom van 9 november 1938 koos hij uitdrukkelijk partij voor de Joden: ‘Wat de Duitschers thans met de joden uitrichten heeft geen naam. Daaromtrent bestaat bij een beschaafd mensch geen twijfel.’

Allemaal Joden

Die uitdrukkelijk pro-Joodse lijn zette hij verder uit als directeur van het Belgian Information Center in New York tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij werkte daarvoor onder anderen samen met de Antwerps-Joodse jurist Harry Torczyner die later zijn huisadvocaat zou worden. In News from Belgium, het weekblad van het Belgian Information Center, schreef hij op 1 augustus 1942 een duidelijk filosemetisch opiniestuk. Al in de titel maakt hij duidelijk dat we geestelijk allemaal Joden zijn: ‘Spiritually we are Semites’. België, zo Gijsen, is al zeshonderd jaar vrij van antisemitisme en de Belgen moeten niets weten van de nazi-rassenwetten.

In zijn Amerikaanse periode – Gijsen bleef er als Belgische diplomaat aanwezig tot in de jaren 1960 – ging hij zelfs zover dat hij zich literair identificeerde met de Joden. Hetgeen resulteerde in De diaspora, een bundel verhalen waarin onder andere de novelle ‘Kaddish voor Sam Cohn’ prijkt. Gijsens verteller schrijft er een Joods afscheidsgebed voor een overleden Jood.

Knul Borms

Ondertussen hield hij vanuit de Big Apple ook contact met het literaire front en wees hij de publicatie van Elsschots beruchte Bormsgedicht in Nieuw Vlaams Tijdschrift af. De 70-jarige slecht te been zijnde August Borms werd wegens actieve collaboratie na WO II geëxecuteerd. Willem Elsschot schreef er een vlammend gelegenheidsgedicht over: ‘Al werd uw oude romp in allerijl vermoord, / de echo van uw stem wordt door geen schot gesmoord’. Maar Gijsen was in een brief aan Gerard Walschap onverbiddelijk in zijn antipathie voor Borms:‘ Ik kan geen traan storten voor een man die ons niet alleen politiek maar ook naar den geest heeft verraden, met zijn ouden poot op te heffen voor den Hitlergroet en al goed te keuren wat dat schuim der menscheid verrichtte. Wat is het leven van een knul lijk B. tegen dat van de miljoenen sukkelaars die in de gaskamers stikten.’

Ook al kantte hij zich fel tegen de antisemitische excessen van de nazi’s en hun Vlaamse sympathisanten, toch sprong hij in de bres voor zijn literaire vrienden Maurice Roelants en Gerard Walschap bij beschuldigingen van collaboratie aan hun adres. Notoire ‘zwarte’ schrijvers zoals Blanka Gijselen en Bert Peleman ondersteunde hij eveneens actief in het afwenden van de doodstraf. Aan repressieslachtoffers, zoals Ivonne Lex en haar mama, gaf hij de hoofdrollen in zijn theaterstuk Helena op Ithaka. Kortom, Gijsen was zeker geen ideologische scherpslijper en vertelt in een brief aan Jan Greshoff uit 1949 dat de repressie soms ontspoord was: ‘Dwaasheden zijn er met de repressie met de macht gebeurd en het herstel van onrechtvaardigheden vordert langzaam.’

Privé-amnestie

Zo zag baron Gijsen er geen graten in om in 1976 als socialist voor de gemeenteraadsverkiezingen te Elsene op één lijst te figureren met onder anderen Lode Claes, die onder de Duitse bezetting nog schepen van Groot-Brussel was geweest. Gijsen wuifde de kritiek op hun samenwerking weg: ‘Wij, Vlamingen onder mekaar passen al lange tijd een privé-amnestie toe.’

Zes jaar later ging hij politiek trouwens opnieuw scheep met Claes. Het socialistische partijbestuur was eens te meer not amused. Het zal Gijsen een zorg zijn geweest.

Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties