JavaScript is required for this website to work.

Monika van Paemel: ‘Het werk van oudere schrijvers wordt tekort gedaan’

Frank Hellemans28/6/2023Leestijd 3 minuten

foto ©

Oudere schrijvers worden te vaak genegeerd door de journalistieke poortwachters. Monika Van Paemel getuigde er recent over.

Oud is vaak out, zeker in het geval van literaire auteurs. Barones Monika van Paemel, ondertussen al 78, kan er van meespreken. In de nieuwste editie van Rekto:Verso zet ze vraagtekens bij het jeunisme dat vandaag in de kunsten welig tiert en oudere schrijfsters, zoals zij, min of meer buitenspel zet.

Tachtigers

Jeroen Brouwers moet zowat de laatste Nederlandstalige schrijver zijn geweest die als tachtigjarige nog uitbundig werd geprezen én gefêteerd. Cliënt E. Busken, zijn zwanenzang die nogal eens in herhaling valt, kreeg alle honneurs. Daarmee is hij de uitzondering op de regel dat oudere auteurs nauwelijks of geen aandacht meer krijgen.

De 82-jarige Walter van den Broeck die onlangs met De lastige liefde een prikkelende familieroman pleegde, werd amper gesignaleerd, laat staan gerecenseerd. Paul Claes die in oktober tachtig wordt, maakte een nieuwe versie van zijn richtingwijzende Canon van de Nederlandse poëzie in honderd iconische gedichten, maar werd in deze nochtans canon-gekke tijden haast nergens opgemerkt. En wat zou er van Leo Pleysier of Paul Koeck zijn geworden?

Mandarijn of overjarige hippie

Hoog tijd voor de redactie van het cultuurtijdschrift Rekto:Verso om oudere kunstenaars even zelf aan het woord te laten over hun visie op die exclusie van senior artists. Onder de vijf getuigenissen duikt ook schrijfster-barones Monika van Paemel op die een halve eeuw geleden als blonde, sexy vamp door Louis Paul Boon werd gelanceerd met haar debuut Amazone met het blauwe voorhoofd (1971) en die onder de prijzen werd bedolven voor De vermaledijde vaders (1985). Die tijden liggen ver achter haar en na Weduwenspek (2013) tien jaar geleden werd er amper nog iets van haar vernomen.

Voor Van Paemel is het zonneklaar dat literatuur weliswaar niet tijd- en leeftijdgebonden is, maar dat jeugdigheid zonder meer een streepje voor heeft op ervaring. Zeker voor de pers en het podium, zegt ze, moet je als literair auteur tegenwoordig jong en up-to-date zijn: ‘Een oudere schrijver komt enkel nog voor het voetlicht als mandarijn of overjarige hippie.’

Geef ouderen wat hun toekomt

Er is niets mis met al die aandacht voor jongere auteurs die via allerlei subsidies en talentenbeurzen de kans krijgen om te starten en te groeien in hun kunstenaarschap. Maar dat die overdaad aan ondersteuning voor de jongere garde wel eens tot prestatiedruk leidt, doet veel beginnende artiesten geen goed. Om nog maar te zwijgen van de onderbesteding van middelen voor het artistieke ambacht van diegenen die niet meer zo jong zijn: ‘Het werk van oudere schrijvers wordt tekort gedaan. Zij krijgen niet de kansen en middelen waar ze recht op hebben en worden beperkt in hun verdere ontwikkeling of de voltooiing van hun oeuvre.’

Haar conclusie spreekt boekdelen: ‘De biologische tegenstelling jong versus oud is contraproductief voor zowel de schrijver als het boek.’ En vandaar haar terechte oproep aan het beleid om over die leeftijdskloof heen te stappen en ook de hand te reiken aan de oudere kunstenaars: ‘Wees dus niet zo benepen, beleidsmakers en kunstexperts, en geef jongeren kansen en ouderen wat hun toekomt!’

Schrijverspensioen

In de aandachtseconomie van vandaag komt het erop aan om als kunstenaar zo snel mogelijk je plek te veroveren, maar nadien ook min of meer te vrijwaren. Schrijvers en artiesten zijn in de regel kleine zelfstandigen die het moeten rooien met een dito pensioentje. Walter van den Broeck stelde ooit voor om een schrijverspensioen van staatswege in te richten. Voor de schrijvers van 65-plus zijn de reguliere subsidies vaak opgedroogd en is de verkoop van hun laatste pennenvruchten dikwijls aan de lage kant. Extra middelen om te blijven investeren in een literaire carrière zouden dan zeker welkom zijn.

Vroeger kwamen die oudere schrijvers in het literatuuronderwijs aan bod en werd ouder, klassiek werk van hen dan ook nog verkocht. Jos Vandeloo, Hubert Lampo en Ward Ruyslinck hadden op die manier een winstgevende backlist van klassiekers die hen op de oude dag nog in staat stelden om zonder geldzorgen verder te schrijven. Die inkomensgarantie hebben oudere auteurs vandaag niet meer. Dus zo gek was dat idee van Van den Broeck niet eens.

Marineren

Een verschuiving van financiële stimuli van jongeren naar ouderen is aangewezen. En natuurlijk ook een grotere openheid van de journalistieke poortwachters voor nieuw werk van oudere kunstenaars.

Van Paemel geeft nog mee dat je als schrijfster op jaren meer je tijd neemt en niet paniekerig wordt wanneer het niet direct lukt. De jeugdige bewijsdrang valt weg. Je kent de eigen beperkingen. En dus is het zaak om de dingen meer op hun beloop te laten: ‘Tegelijk ben je minder bezorgd om de dagen die niets lijken voort te brengen; de ervaring leert dat wat Flaubert “het marineren” noemde ook creatief is.’

Lier aan de wilgen

Waardig ouder worden is voor auteurs dus zeker niet vanzelfsprekend. Ooit werden ze op handen gedragen en nu komt er amper iemand opdagen voor hun nieuwste boek. Ik heb het meermaals meegemaakt maar nooit zo schrijnend als met de presentatie van Ward Ruyslincks laatste roman. Traumachia (1999) werd toen in het Antwerpse boven de doopvont gehouden. Een kluitje vrienden was er bij om hem een hart onder de riem te steken. Ik herinnerde hem toen aan zijn status van Vlaamse schrijver van groot kaliber met klassiekers als Het reservaat (1964) en vooral Wierook en tranen (1958). Hij glimlachte minzaam en ietwat verlegen.

Daarna hing hij als prille zeventiger de lier definitief aan de wilgen. Is het dat we willen voor onze oudere schrijvers?

Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties