Orpheus, de troosteloze trooster
Orpheus door George de Forest Brush (1890).
foto © Museum of fine arts, Boston
Van Dantes Inferno naar de Metamorphosen van Ovidius en de merkwaardige dichter ‘Orpheus’.
Vorige keer ging het hier over de vier klassieke schrijvers die Dante samen met Vergilius ontmoet in canto 4 uit zijn Inferno. Naar het einde van die zang wordt daar zijdelings nog een schrijver vermeld, al weten we niet zeker of die ook echt heeft bestaan. Orpheus is zijn naam. Zijn reputatie is minstens even groot als die van het vijfkoppige gezelschap waarin Dante zich laat opnemen.
De naam van Orpheus valt in een lange lijst van filosofen als Cicero en Seneca, samen met die van Ptolemaeus en Averroës. Orpheus lijkt in die opsomming niet meteen op zijn plaats: hij was bovenal een dichter, geen denker. Maar voor Dante – die maar wat graag de twee tegelijk wou zijn – was hij van het allergrootste belang. Een model, in meer dan één opzicht.
Muzenzoon
Orpheus is een mythisch figuur. Als hij al bestaan heeft, dan was hij afkomstig uit de onherbergzame wouden van Thracië, vandaag het grensgebied tussen Griekenland, bulgarije en Turkije. Over zijn afkomst bestaat evenmin duidelijkheid. In de verschillende versies van zijn levensverhaal is hij nu eens de zoon van een koning, dan weer van Apollo. Zijn moeder was Calliope, de muze van de welsprekendheid, zelf een dochter van Zeus.
Dat Orpheus de woordkunstenaar bij uitstek moest worden, lag dus voor de hand. Steevast wordt hij afgebeeld met in zijn hand de lier die hij van Apollo kreeg. Orpheus is daarmee de verpersoonlijking van de lyriek: de op muziek gezette woordkunst waarin de spreker het heeft over eigen lotgevallen en over de gevoelens en gedachten die ze oproepen.
Citerspeler
De eerste sporen van Orpheus dateren van de zesde eeuw voor Christus. Bij Homerus (achtste eeuw) is er nog geen sprake van hem, bij Plato (in de overgang van de vijfde naar de vierde eeuw) wel. Bij die laatste is Orpheus de verpersoonlijking van de gevaren van de literatuur, degene die in de roes van de dichterlijke waanzin leeft.
Maar vooral is Orpheus bij Plato degene die niet bereid is voor de liefde te sterven. Uiteindelijk ziet hij zichzelf liever dan zijn geliefde. ‘Wat wilt ge ook van een citerspeler?’ vraagt Socrates zich in het Symposium van Plato retorisch af. Dichters mogen dan al mooie woorden produceren, als het op daden aankomt, zijn het lafbekken van de eerste orde.
Eurydice
De al even mythische geliefde van Orpheus is natuurlijk Eurydice. In het bekende verhaal dat hen samenbrengt, mag Orpheus zijn overleden geliefde gaan ophalen in de onderwereld. Met zijn zoetgevooisde stem verleidt hij de goden tot iets wat geen sterveling voor hem ooit verkreeg: levend bij de doden op bezoek gaan om een van hen opnieuw onder de levenden te brengen. Orpheus is het toegestaan, zo uitzonderlijk is hij.
Al is er één voorwaarde: bij de terugtocht naar de bovenwereld wordt het hem verboden achterom te kijken, naar Eurydice die in zijn voetstappen volgt. En zie, het onvermijdelijke geschiedt: de neigingen van de mens zijn al even onbuigzaam als de wet van de goden. Orpheus kan het niet laten. De vrees om Eurydice te verliezen en het verlangen om haar te zien, zijn te groot, en hij keert zich noodlottig om.
In dat ene ogenblik – letterlijk: het moment dat de blik van de mythische dichter zich keert – verdwijnt Eurydice. ‘Et protinus illa relapsa est’ (En meteen gleed ze terug) staat er bij Ovidius, die in het tiende boek van zijn Metamorphosen wellicht het best het verhaal van de tragische terugtocht van Orpheus vertelt. Alleen is de dichter gekomen, alleen keert hij ook weer.
Verse schim
Bij het begin van dat boek lezen we hoe Eurydice – ze is een Naïade, een waternimf – aan haar einde is gekomen: een slang bijt haar in de hiel. We lezen ook hoe Orpheus de goden van de onderwereld met zijn gezang ontroert. Ze kunnen gewoonweg geen neen zeggen aan de dichter, schrijft Ovidius.
De auteur van Metamorphosen heeft niet veel woorden nodig om het verhaal van de dichter en zijn geliefde te vertellen. Maar toch houdt hij oog voor detail: Eurydice mankt lichtjes wanneer ze daartoe uitgenodigd door de goden van de onderwereld een paar stappen vooruitzet. Ze gaat met trage pas, weet Ovidius. De wonde aan haar voet is nog niet genezen. Ze is dan ook een van ‘de verse schimmen’.
Ovidius verzamelt in de Metamorphosen nog andere elementen over het dichterschap van Orpheus. Na zijn terugkeer uit de onderwereld beslist de dichter nooit nog een vrouw in zijn leven toe te laten. Hij trekt zich terug in de Thracische bossen, waar hij met zijn gezang niet alleen wilde dieren ontroert, maar zelfs bomen, rotsen en rivieren in beweging brengt. Eurydice mag hij dan al voorgoed kwijt zijn, zijn lyrisch vermogen blijft onveranderd.
Bacchanaal
Het meest memorabele deel van Ovidius’ portret van Orpheus vinden we bij het begin van het elfde boek van de Metamorphosen. Daar leren we hoe de mythische dichter aan zijn einde komt. Hij wordt verscheurd door een groep vrouwen die zich in dierenhuiden hebben gehuld.
De woedende vrouwen werpen zich op hem: ze willen zich wreken op de dichter die zich van hun geslacht heeft afgekeerd (‘hic est nostri contemptor’ – hij is de man die ons veracht). Ze bewerken zijn lichaam met bebloede stenen en verscheuren hem letterlijk, in een scène die Ovidius zelf als Bacchanaal typeert. Hun roes van ongebreidelde menselijke waanzin stelt Orpheus uiteindelijk in staat naar de schim van zijn Eurydice terug te keren. Hij komt weer bij haar terecht, zelf een schim intussen.
Maar ook dan blijkt de stem van de dichter niet te verstommen. In sommige varianten van het verhaal blijft het afgehouwen hoofd van Orpheus onverstoord zingen, als teken van de eeuwige levende kracht van zijn poëzie. Het is een profetisch detail: eeuwen later zal een dichter als Rainer Maria Rilke de stem van de al lang dode Orpheus nog altijd doen weerklinken.
Niet te stelpen
Ik keer terug naar Dante. Dat Orpheus voor de dichter van de Goddelijke komedie een interessant model is, ligt voor de hand. Ook Dante trekt naar het dodenrijk om er zijn geliefde Beatrice opnieuw te zien. Maar omdat Beatrice zich intussen in het Paradijs bevindt, is een terugkeer voor haar allesbehalve gewenst. Eurydice is bij Orpheus een gevaarlijk object van verlangen, Beatrice is degene die Dante op het rechte pad houdt.
En er is nog een ander belangrijk iets dat Dante uit de mythologie van Orpheus haalt. Orpheus is voor Dante de dichter die anderen troost brengt, maar zelf ontroostbaar blijkt. Het niet te stelpen verdriet dat zijn dichterschap voedt, is de prijs die de dichter moet betalen om succesvol te zijn – om een publiek te bereiken dat uit zijn poëzie kan halen wat voor de dichter zelf onbereikbaar blijkt: de troostende gedachte dat alles beter wordt. Orpheus toont het ex negativo aan: de dichter die voor zichzelf die troost vindt, kan maar beter de lier aan de wilgen hangen.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.