Overleden literatuurhistoricus Freddy De Schutter doodgezwegen
De Schutter had tenminste de moed om zich aan een goed geschreven synthese van de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis voor een breed publiek te wagen.
foto © Bas Vinckx
In de huidige cancelcultuur is er meer dan ooit behoefte aan tegendraadse en eigenzinnige literatoren, zoals de onlangs overleden recensent Freddy De Schutter.
De Antwerpse literatuurcriticus en -historicus Freddy De Schutter (72) stierf onverwacht in Schoten op 11 maart. Onsterfelijk werd zijn spraakmakende recensie van Het verdriet van België van Hugo Claus dat hij eigenlijk ‘onleesbaar’ vond en alleszins veel te dik. Honderdzeventig bladzijden — in plaats van de bijna achthonderd nu — hadden ruimschoots volstaan, aldus ‘slecht karakter’-recensent De Schutter in 1983.
Omstreden, zeker in academische middens, was zijn driedelige vlot geschreven Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Daarmee was hij wél de laatste literatuurhistoricus die het aandurfde om op eigen houtje de hele Nederlandstalige letteren — van middeleeuwen tot vandaag — de revue te laten passeren. Faut le faire!
Herculestaak
Toch vond De Standaard — de krant waar hij in de jaren 70 en 80 als huiscriticus de Vlaamse literatuur volgde — het blijkbaar niet nodig om het overlijden van de literaire ex-medewerker te signaleren. Gelukkig was er nog het overlijdensbericht zelf waarin de nabestaanden van De Schutter fijntjes verwezen naar diens activiteit als ‘oud-recensent van De Standaard der Letteren‘.
Toch zal De Schutter dus vooral voortleven als de laatste der Nederlandstalige literatuurhistorici die zelf een complete literatuurgeschiedenis bij elkaar schreef. Het eerste deel van De Schutters verhaal van de Nederlandse literatuur — van middeleeuwen tot barok — verscheen in 1992 toen uitgeverij Pelckmans haar eeuwfeest als uitgeverij vierde. In 1994 en 2000 vervolledigde hij zijn verhaal, dat vooral over de negentiende eeuw (Multatuli, Gezelle, de Tachtigers, Van Nu en Straks) heel wat boeiends te vertellen heeft. Met literaire modernisten, zoals Paul van Ostaijen, had hij weinig op.
Het is spijtig dat hij in het derde deel de Nederlandstalige letteren na 1945 op een drafje afwerkt, als wou De Schutter eindelijk zo snel mogelijk komaf maken met zijn herculestaak. Dat hij soms nogal schoolmeesterachtig uit de hoek komt, is zeker waar. Maar hij had tenminste de moed om zich aan een goed geschreven synthese voor een breed publiek te wagen.
‘Het’ in plaats van ‘een’ verhaal
Hij lag er niet wakker van dat literatuurwetenschappers omwille van het ‘belabberd wetenschappelijk gehalte’ zijn werk verketterden, zoals Karel Porteman toen bijvoorbeeld deed: ‘De Nederlandse literatuurstudie moet inderdaad tegen dit even ondeskundig als pretentieus verhaal in bescherming worden genomen.’ Tja, over pretentie gesproken.
De Schutter had die kritiek voor kunnen zijn indien hij zijn overzicht meer bescheiden als ‘een’ verhaal had gepresenteerd. Wie naar buiten komt met ‘het’ verhaal doet inderdaad alsof hij de wijsheid in pacht heeft. Ondertussen was er een team van elf literatuurprofessoren in Nederland en Vlaanderen volop bezig om zelf hun verhaal over de Nederlandse letteren uit de doeken te doen. Uiteindelijk werd deze universitaire monsteronderneming, royaal gesubsidieerd door de Taalunie, een project van acht delen in tien boeken die alles samen 6824 bladzijden telt.
Frits van Oostrom schreef in twee kloeke delen op een meeslepende manier het verhaal van de middeleeuwse letteren tot 1400. Hugo Brems mocht afronden met zijn kijk op de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis tussen 1945 en 2005. Vooral de manier waarop Brems bepaalde auteurs, zoals zijn ex-minnares Patricia de Martelaere, doodzweeg, zorgde voor de nodige opschudding.
Goesting doen krijgen
Toen ik De Schutter na de publicatie van zijn tweede deel sprak, onderstreepte hij trouwens dat hij geen naslagwerk wou plegen, maar een boek dat lezers ‘goesting’ zou doen krijgen in het ontdekken van schrijvers of boeken die ze nog niet kenden. En ja, zeker de eerste twee delen prikkelen nog altijd de nieuwsgierigheid omdat hij met zijn cultuurhistorische helikopterblik niet te beroerd is om persoonlijke voorkeuren te laten spelen.
Hij vond bijvoorbeeld dat het individuele levensgevoel dat met de romantiek en de negentiende eeuw wordt geassocieerd al in de hoofse middeleeuwse schone letteren te vinden is. Dat hij daarbij Jacob van Maerlant als een verzuurde scribent wegzette en de mystieke gedichten van Jan van Ruusbroec verkoos boven die van Hadewych, zette nog meer kwaad bloed.
Tegendraads en eigenzinnig
Zelfs muzikant Tom Barman was gecharmeerd door het eigengereide verteltalent van zijn oud-leraar Nederlands aan het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwecollege. In zijn debuutfilm Any way the wind blows bracht hij via het personage Paul Garcin een hommage aan De Schutter. Om maar te zeggen dat er in de huidige cancelcultuur meer dan ooit behoefte blijft aan tegendraadse en eigenzinnige literatoren en kunstenaars. De Schutter verlegde op zijn manier een kleine steen in de rivier van de literatuurgeschiedschrijving.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
De hymnische poëzie van ‘Zonnewater’ bewijst eens te meer de unieke plaats van Mark van Tongele in de Nederlandstalige dichtkunst.