Paul Claes doet zijn faam van ‘Mister Canon’ weer alle eer aan
Paul Claes.
Paul Claes verzamelde de beste 100 gedichten uit de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis. Een boek dat in geen enkele leraarskamer mag ontbreken.
Straks komt er een historische canon, maar nu al is er een poëtische. Paul Claes, die in het najaar tachtig wordt trouwens, maakte voor Poëziecentrum Gent een nieuwe uitgebreide versie van zijn Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten uit 2008. Twintig nieuwe gedichten prijken er in deze opgefriste canon van de Nederlandstalige poëzie die daarmee dus een top 100 van de Nederlandse en Vlaamse poëzie sinds ‘olla vogala nestas hagunnan’ naar voren schuift.
Liefdeskind
Lang voordat de canondiscussie hier woedde – recentelijk mee dankzij het succes van Het verhaal van Vlaanderen op tv – timmerde Claes al aan de weg. Met zijn pas gepubliceerde Canon van de Nederlandse poëzie bewijst Claes dat hij zonder meer het literaire erfgoedgeweten van de Lage Landen is. Meester-vertaler Claes is daarenboven de grootste Nederlandstalige poëziekenner die in de inleiding van deze nieuwe bloemlezing dan ook terecht zijn anthologie op de eerste plaats als ‘liefdeskind van een levenslange relatie met de Nederlandse lyriek’ typeert.
Vijftien jaar geleden zette Claes in zijn Lyriek van de Lage Landen de belangrijkste gedichten uit de Nederlandstalige poëzie al op een rijtje, zoals alleen hij dat kan: met een korte biografische schets en dito laconieke commentaar lag het accent op 80 tijdloze gedichten uit de laatste 1000 jaar. Van de anonieme West-Vlaamse monnik die in het laatste kwart van de elfde eeuw zijn ganzenveer uitprobeerde in iets wat op een uitnodigend liefdesversje lijkt – ‘alle vogels zijn aan hun nest begonnen behalve ik en jij wat verwachten we nu?’ – tot het titelloze gedicht uit 1977 van Hans Faverey over 8 roeiers die de eeuwigheid in drijven.
Simpele parlandostijl
Vandaag voegde hij twintig gedichten aan zijn rondgang toe en begint hij nog steeds met het mysterieuze ‘olla vogala’, maar eindigt met het provocerende dinsdagdipje ‘Blues on Tuesday’ van de Rotterdamse nachtburgemeester-performer Jules Deelder:
Geen geld.
Geen vuur.
Geen speed.
Geen krant.
Geen wonder.
Geen weed.
Geen brood.
Geen tijd.
Geen weet.
Geen klote.
Geen donder.
Geen reet.
Bij zijn introductie van ‘Het geroezemoes van de recente poëzie’ merkt Claes bij wijze van slot fijntjes op dat de lyriek met haar rappers, slammers en performers vandaag opnieuw de aansluiting heeft gevonden met het middeleeuwse lied. Kortom, de cirkel is rond. Maar of Claes die nieuwste rage begroet, is zeer de vraag: ‘In zoverre het publiek nog poëzie leest, verkiest het anekdotische huiskamerpoëzie in simpelere parlandostijl boven talige experimenten van hermetische dichters.’ En laat dat laatste nu net zijn waar Claes van houdt.
Houden van halflandelijkheid
Bij de twintig nieuwe gedichten die Claes in zijn pantheon nu toelaat, is enige uitleg immers meestal niet overbodig. Claes doet dit secuur en compact, en vooral zonder dure woorden te gebruiken. Daarbij selecteert hij werk van drie Vlaamse dichters: Herman de Coninck, Jos de Haes en Paul Snoek. Bij de zeventien Nederlandse poëtische nieuwkomers vallen vooral vader en zoon Campert op, Guillaume van der Graft (vader van Benno Barnard), Ed Hoornik en zowaar ook Simon Vestdijk.
Vestdijk, ‘de man die sneller schrijft dan God kan lezen’, aldus collega Adriaan Roland Holst, maakte zomaar eventjes tweeënvijftig romans en was de eeuwige Nederlandstalige Nobelprijskandidaat. Claes verrast met de keuze voor Vestdijks gedicht ‘Zelfkant’ uit 1931 dat heel eigentijds de verstedelijkte landelijkheid bezingt:
Ik houd het meest van de halfland’lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol wasgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tussen arm’lijk gras de lorrie rijdt, (…)
Verfrissend commentaar
Dat De Coninck met zijn poëticaal gedicht ‘Poëzie’ bij de honderd gelukkigen hoort, is dan weer niet zo verrassend:
Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:
zo helpt poëzie.
Verfrissend is de commentaar die Claes – vaak tongue in cheek – bij de gedichten meegeeft. In het geval van De Conincks pleidooi voor de troost van poëzie wijst meester Claes op het vaak gebruikte retorische procédé van de zoals-constructie bij De Coninck dat ooit door diens vriend Piet Piryns werd geparodieerd:
Zoals de forel in de Amblève
een opwaartse druk ondervindt die gelijk is
aan het volume van het verplaatste water
vermenigvuldigd met zijn soortgelijk gewicht,
zo soortgelijk is dit gedicht.
Helder zonder dikdoenerij
Om maar te zeggen dat Claes geen dorre schoolmeester is die vanop de kansel bloedserieus zijn gelijk wil verkondigen. Maar dat de presentatie én kennis van ijkpunten nodig zijn om literatuur naar waarde te kunnen schatten en beleven, staat voor hem als een paal boven water. Zeker nu de ontlezing een feit is, zo Claes. Immers: ‘Het beeldscherm verdringt het boek.’ Paradoxaal genoeg neemt het aantal dichters dat op het podium zijn creaties uitschreeuwt toe. Een beetje naar analogie met de dominantie van de orale literatuur in de middeleeuwen.
Omdat de leescultuur dus meer dan ooit onder druk komt, zijn leermeesters zoals Claes onontbeerlijk geworden. Zeker omdat Claes op zijn eentje de laatste twintig jaar door zijn vertalingen en zijn canonieke bloemlezingen meer dan wie ook de literaire traditie helder en zonder dikdoenerij in kaart heeft gebracht. Naast deze canon van de Nederlandstalige poëzie presenteerde hij al in 2011 immers ook een canon van de Franstalige poëzie in 100 gedichten.
Mister Canon
In De tuin van de de Franse poëzie prijkt het hermetische ‘Sonnet op -yx’ van symbolist Stéphane Mallarmé broederlijk naast het protestlied ‘De deserteur’ van Boris Vian dat Boudewijn De Groot ooit inspireerde tot zijn bekend anti-Vietnamlied ‘Mijnheer de president’. Ook Franstalige Belgische poëzie krijgt haar plaats in deze top 100: van Emile Verhaeren (‘De veerman’) tot Georges Rodenbach (‘De klokken’) en Maurice Maeterlinck (‘De drie blinde zusters’).
In datzelfde jaar compileerde Mister Canon Paul Claes met Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook weer? een best of van de bekendste Nederlandstalige dichtregels. Hetzelfde deed hij in 2017 met Wie zei dat? 500 historische oneliners en ook in kleiner bestek met een rondleiding door de bekendste filosofische uitspraken in SIC. Mijn citatenboek. Kers op de taart is zijn Groot retorisch woordenboek waarin hij samen met Eric Hulsens de voornaamst literaire stijlfiguren overloopt met talloze vaak ook speelse voorbeelden.
Finesses
Wie als leraar Nederlandse zijn job ernstig neemt en zijn leerlingen of studenten de finesses van de literatuur wil bijbrengen, kan niet zonder Claes’ eruditie. De Canon van de Nederlandse poëzie mag in geen enkele leraarskamer – en voor mijn part: boekentas – ontbreken. Bloemlezingen van deze aard worden immers vandaag niet meer gemaakt. Invulboeken daarentegen…
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Stefan Hertmans surft in zijn nieuwe roman ‘Dius’ handig mee op de huidige tijdsgeest waarin elk machismo wordt verketterd en het kwetsbare en feminiene het nieuwe normaal zijn.