Van Goethe tot Jeroen Olyslaegers: waarom Willem de Zwijger blijft nazinderen
foto ©
Van P.C.Hooft tot Hendrik Conscience, Louis Paul Boon en Jeroen Olyslaegers: de opstand van Willem de Zwijger trekt diepe sporen in de letteren.
Schrijvers met hun historische verhalen hebben zich altijd al laten inspireren door de echte geschiedenis. Een historische held als de zestiende-eeuwse prins van Oranje, Willem de Zwijger (1533-1584), en dan vooral het roerige tijdsgewricht van godsdienst- en vrijheidsoorlogen waarin hij opereerde, zijn alom aanwezig in de romanliteratuur en muziek van de laatste twee eeuwen.
Zuigkracht
René van Stipriaan concentreert zich in zijn onlangs bijna 1.000 bladzijden dikke bio De Zwijger. Het leven van Willem van Oranje uiteraard op het rijk gevulde leven van zijn hoofdfiguur. Maar wie vertrekt vanuit zijn kroniek van een 51-jarig bijzonder tragisch bestaan, begrijpt allicht de zuigkracht die van hem en zijn strijdende tijdgenoten op de fantasie van menig auteur is uitgegaan. Zeker in de letteren hebben die zestiende-eeuwse godsdienstoorlogen in onze streken – van de Beeldenstorm in 1566 tot het einde van de Tachtigjarige Oorlog in 1648 – diepe sporen nagelaten.
Die komen in Van Stipriaans gedetailleerde bio slechts mondjesmaat in beeld. In het slot van zijn monumentale biografie zwaait hij zijn held uit met te verwijzen naar de Nederlandse Historien van Pieter Corneliszoon Hooft, wiens vader als tijdgenoot van Oranje de revolutionaire tijden van dichtbij had meegemaakt. Sonnettenschrijver Hooft begon in 1628 al werk te maken van een historische reconstructie van de zestiende-eeuwse woelingen die starten met de Beeldenstorm. Hooft zou na twintig jaar noeste historiografische arbeid zijn levenswerk onvoltooid moeten achterlaten. Maar de impact ervan op de literaire verbeelding, meer dan een eeuw later, was vér reikend. En zou tot vandaag blijven doorwerken.
Storm en drang
In de achttiende-eeuwse literatuur gebruikte Goethe de aristocraat graaf Lamoraal van Egmont, medestander van Willem de Zwijger in diens strijd tegen het Spaanse juk, als prototype voor de opstand van de frivole maar gewetensvolle burger tegen een fundamentalistische religieuze scherpslijper, zoals de aartskatholieke Filips II. Goethes toneelstuk Egmont (1788) was zijn vertolking van de Sturm und Drang waarmee de Duitse jongeren het vermolmde establishment confronteerden. Goethe en zijn romantische hemelbestormers wilden veranderingen in de stijve omgangsvormen van het feodale benepen korset dat hun verbeelding en levenslust fnuikte.
Goethes theatrale hommage aan Egmont, die zijn vrijheidsstreven met publieke onthoofding op de Brusselse Grote Markt bekocht, was dus een manier om zichzelf en de jonge Turken rond hem moed in te spreken. Zie eens wat Egmont ooit durfde toen hij Filips II trotseerde. Zelfs de dreiging van een executie kon zijn opstandig gemoed niet temperen.
Revolutionair elan
Dat Beethoven uitermate gecharmeerd was door Goethes drama, bewijst zijn kleurrijke en dramatische Egmont-bewerking uit 1810, met onder andere de bekende gelijknamige ouverture. Voor Beethoven, die dweepte met Napoleon en de Franse revolutie, was Egmont niet meer of minder dan een vertolker van het revolutionair elan dat begin negentiende eeuw in de lucht hing, ook in het versnipperde, laat-feodale Duitsland.
Friedrich Schiller, vriend en tijdgenoot van Goethe, pakte het dan weer subtieler aan wanneer hij rond Don Carlos, de gehandicapte bastaardzoon van Filips II, het gelijknamige drama vol intriges spint. De teneur van Schillers toneelstuk uit 1787 doet vandaag bijzonder actueel aan: de fysiek en mentaal kwetsbare maar oprechte Don Carlos die kritische vragen had bij de repressieve politiek van zijn vader, werd door de entourage van Filips II meedogenloos kalt gestellt. Schiller, die zelf onder een frêle gezondheid leed, voelde zich allicht aangesproken door Don Carlos’ onvermoeibare strijd voor rechtvaardigheid, tot op het zelfvernietigende af.
Wonderjaar
Tachtig jaar na Schillers première zou operakoning Guiseppe Verdi Don Carlos’ strijd voor gerechtigheid transformeren tot een melodramatische soap. De entertainmentcultuur van Verdi’s dagen stelde nu eenmaal haar eisen, en Verdi was slim genoeg om zijn publiek te geven wat het wou. Belcanto om duimen en vingers van af te likken.
In de Vlaamse literatuur zijn het vooral Louis Paul Boon en Jeroen Olyslaegers die de vrijheidsstrijd van Willem van Oranje hebben aangegrepen om er als romanschrijver hun ding mee te doen. Boon kende natuurlijk In ‘t Wonderjaar (1566). Historische taferelen uit de zestiende eeuw van Hendrik Conscience die de Vlaamse romanliteratuur met dit debuut uit 1843 voor het eerst een eigen smoel geeft binnen de Nederlandstalige letteren. Conscience weefde een romantisch verhaal vol romantiek en onmogelijke liefde rond het cruciale jaar waarin de Beeldenstorm én de opstand tegen de Spanjaarden begon.
Boontje voor het anarchisme
Het Geuzenboek (1979) van Boon, zijn laatste onaffe historische roman, wil dat traditionele beeld corrigeren en zegt het al in de titel. Boon had een boontje voor het anarchisme en dan vooral voor het niets en niemand ontziende parler vrai van de man in de straat. Boon heeft lak aan de kapsones van de aristocraat Willem de Zwijger. Hij richt de schijnwerpers op het gewone volk dat, uitgeperst door de lokale machthebbers – van de graaf tot de pastoor –, zonder veel nadenken in opstand komt tegen het gezag. Met veel verve tracht Boon de Beeldenstorm in Zuidwest-Vlaanderen in beeld te brengen.
Kosmopolitische bedrijvigheid
Kortom, Boons verhaal wil een monumentje oprichten voor het gezonde verstand van de volksmens dat niet eeuwig met zich laat sollen. Daarmee is het ook een waarschuwing aan de machthebbers vandaag. Ook al slikt de gewone man veel, de kruik gaat zolang te water tot ze barst. En dan kan het er gruwelijk en wreed aan toe gaan, zoals dat in het echte leven inderdaad in de zestiende eeuw het geval was.
Boon heeft zijn bedoelde hommage aan de onderbuik van de samenleving niet kunnen afronden en omsmelten tot een echte roman. Vandaar dat de nu nogal documentaire, opsommende inslag je als lezer niet echt warm maakt voor de opstand van onze voorouders in die dagen. Eigenlijk presenteerde Boon hier een voorstudie met materiaal voor een roman die er nooit is gekomen.
Jeroen Olyslaegers pakte het in Wildevrouw (2020) helemaal anders aan. Hij concentreert zich op Antwerpen en vooral op de vroegkapitalistische, kosmopolitische bedrijvigheid ervan. Tot de val van Antwerpen in 1585 was Antwerpen het New York van zijn tijd, zeg maar. Intellectuelen van allerlei pluimage – van dissidenten en spionnen tot de bekende humanistische namen – struinden er door de straten en de herbergen. Talloze drukkers en boekverkopers verspreiden er hun pamfletten en geschriften die het openbaar debat op scherp zetten.
Schaverdijnen
Je zou als lezer warempel heimwee krijgen naar de buzz van een dergelijke metropool. De kleine ijstijd en de hongersnood van 1565-66 – opmaat voor de fameuze Beeldenstorm, aldus Van Stipriaan – moet je er bijnemen. Maar het schaverdijnen of schaatsen op de bevroren Schelde tussen de eetkraampjes en de opvallend uitgedoste dandy’s maakt dan weer veel goed.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Stefan Hertmans surft in zijn nieuwe roman ‘Dius’ handig mee op de huidige tijdsgeest waarin elk machismo wordt verketterd en het kwetsbare en feminiene het nieuwe normaal zijn.