Van Tolstoj tot Elsschot en Jonathan Franzen: de familieroman is terug
foto ©
De Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen begint aan een nieuwe familiecyclus in het spoor van Tolstoj, Walschap, Elsschot tot en met Mortier en Hertmans.
Zelfs Bart Van Loo brengt zijn verhaal over de Bourgondiërs als een dynastiek familieverhaal, eerst in zijn boek en nu ook op het podium. Hoeft het dan te verwonderen dat familiesoaps op tv, zoals Thuis of Familie, kijkcijferkanonnen zijn? En dat heel wat schrijvers vandaag in dezelfde vijver gaan vissen, zij het wel met heel andere accenten? Kortom, de familieroman is terug. Van nooit echt helemaal weggeweest.
Familie zoals ze is
Leo Tolstoj liet zijn verteller al 145 jaar geleden in Anna Karenina vanaf de iconische beginzin het belang van de literaire familieroman onderstrepen: ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’ Sindsdien is de ‘ongelukkige’, zeg maar disfunctionele familie één van de geliefkoosde én onderhoudende settings geworden in de romanliteratuur.
De opgang van de familieroman in de schone letteren begint in het Frankrijk van Honoré de Balzac, Gustave Flaubert en Emile Zola. Balzac en Zola hadden met hun Comédie Humaine-, respectievelijk Rougon Macquart-totaalprojecten meer op het oog dan het vertellen van een sappige familiesoap in feuilletonvorm, zoals die toen oorspronkelijk in de kranten werd gepubliceerd. Balzac beschouwde zijn fenomenale totaalroman als een sociologische encyclopedie van het Frankrijk tussen 1830 en 1850. Zelf sprak hij over een ‘étude de moeurs’, een zedenstudie of een smeuïg verhaal over ‘het leven zoals het is’: van de onderbuik van Parijs tot de cenakels van de macht, van een onderpastoor te velde tot een zakenman.
Familie als broeikast
Het familieverhaal moest bij Balzac wijken voor een sociaal-antropologisch panorama. Zola daarentegen koos expliciet voor de focus van een concrete familie – de Rougon-Macquarts dus – om een totaalbeeld te schetsen van wat een familie lijden (en vieren) kon tijdens het Franse Tweede Keizerrijk van grosso modo 1850 tot 1871. Het was Flaubert die met Madame Bovary en De leerschool der liefde pas echt afdaalde in de catacomben van het familieleven. Hij had een bijzonder scherp oog voor de claustrofobe omgeving van het familiale en provinciale milieu die zijn hoofdpersonages dreigden te verstikken.
Flauberts onweerstaanbare portret van universele beklemming, zoals dat in Madame Bovary wordt geschilderd, inspireerde Nederlandstalige auteurs om ook melodramatische verhalen rond al dan niet vrouwelijke hoofdpersonages te brengen. Frederik van Eedens Van de koele meeren des doods en vooral Louis Couperus’ Eline Vere schetsen gelijkaardige pogingen tot uitbraak uit het familiale carcan met meestal fatale afloop.
Gerard Walschap zou het hen later nadoen in zijn driedelige cyclus over de familie Roothooft. In Adelaïde, het eerste deel van deze trilogie, laat Walschap de broer van de hoofdrolspeelster de gedoemde, disfunctionele atmosfeer van de Vlaamse familieroman als volgt typeren: ‘Ach, wat is het leven: geboren worden, gekweekt worden in een pedagogische broeikast, vrijen, trouwen, kinderen krijgen, rijk of arm worden en altijd braaf zijn. U laten civiliseren in plaats van een held te worden.’
Familie koesteren
Wat een verschil met Willem Elsschot die uitblonk in het portretteren van het eigen familiegeluk. Tsjip en het vervolg De leeuwentemmer laten een grootvaderlijk monkelende verteller aan het woord die zijn familie in aandoenlijke kiekjes presenteert. Gedaan met het kastijden van de tijdgeest. Familie is niet iets waar je moet aan ontsnappen maar wat je moet koesteren. Dat Elsschot zelf puntje bij paaltje niet zo’n familieman was, zou achteraf blijken. Maar de schrijver hoeft niet verward te worden met de mens van vlees en bloed natuurlijk, ook al hebben ze met elkaar het een en ander gemeen. Maar dat is stof voor literatuurtheoretische bespiegelingen.
Na de Tweede Wereldoorlog schrijven heel wat Vlaamse schrijvers zich terug naar hun roots. Dat begin met Elsschot dus maar detoneert pas echt met Hugo Claus (Het verdriet van België), Walter van den Broeck (Brief aan Boudewijn), Leo Pleysier (Wit is altijd schoon) en Erik Vlaminck (Quatertemperdagen). Opvallend trouwens hoe Vlaminck, die in 2002 zijn zesdelige familiecyclus over het 20ste-eeuwse Vlaanderen afsloot met Het schismatieke schrijven, dezelfde fotografische blik hanteert als Elsschot.
Authentieke fragmenten
Sindsdien timmeren onder anderen Erwin Mortier en Stefan Hertmans aan de weg van de documentaire familieroman. Mortier debuteerde in 1999 met Marcel waarin hij op zoek ging naar zijn collaborerende grootoom Marcel Ornelis, en presenteerde onlangs met De onbevlekte het vervolg waarin hij meer concrete details prijsgeeft over diens oorlogsverleden. Mortier koos daarbij voor authentieke brieffragmenten van zijn toen twintigjarige nonkel aan het Oostfront.
Hertmans had hem dit al voorgedaan in zijn bestseller Oorlog en terpentijn waarin de oorlogscahiers van zijn grootvader uit WO I het scharnier vormden voor Hertmans’ beklijvende vertelling van drie generaties kunstenaars-schrijvers in de familie. Arnon Grunberg was toen zo vilein om te suggereren dat Hertmans de spil van zijn familieroman misschien verzonnen had. Waren die journaalfragmenten van Urbain Martien uit de loopgraven wel écht, of had de kleinzoon die effectvol zelf geschreven? Hertmans kon met de cahiers in de hand bewijzen dat Grunberg wel erg veel kwaadaardige fantasie had.
Goede en kwade dagen
In Amerika hebben filmregisseurs en schrijvers als vanouds een haat-liefdeverhouding met (hun) familie. Jonathan Franzen is sinds zijn romandebuut De correcties van 20 jaar geleden de kampioen van de familieroman. Vrijheid en Zuiverheid exploreerden via de biotoop van de familie het Amerika van de laatste decennia. Nu verschijnt met Kruispunt het eerste deel van een nieuwe familietrilogie. In de traditie van Balzac en Zola wil Franzen een bepaalde ideologie uitbenen, in het eerste deel deze keer het Amerika van de jaren 1970 en dan vooral zijn preoccupaties met christelijke religie. Pater familias én dominee Russ Hildebrandt staat aan het hoofd van een familie met vier kinderen die ieder met hun eigen problemen worstelen: van vreemdgaan tot drugsverslaving.
Zoals bij de Franse begindagen van de literaire familieroman ligt de versoaping van het verhaal op de loer. Maar het ambacht van de schrijver bestaat er juist in om de valkuilen en clichés van het tv-genre niet uit de weg te gaan maar uit te diepen. Met sprekende details, essayistische uitweidingen en rake zinnen brengt hij de nodige nuances en kleuren aan waardoor Tolstoj’s aforistische openingszin weer eens zijn exemplarische waarheid bevestigt. Onder de blik van een goede schrijver komt juist het unieke karakter van elk familielid sprekend tot leven. In goede en kwade dagen.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
De hymnische poëzie van ‘Zonnewater’ bewijst eens te meer de unieke plaats van Mark van Tongele in de Nederlandstalige dichtkunst.