Brusselse Babbels: Geert Van Istendael
Fascinatie voor het ongrijpbare Brussel
Geert Van Istendael
foto © Reporters
Geert Van Istendael praat met Luckas Vander Taelen over hun gedeelde fascinatie voor het ongrijpbare Brussel: een moeilijke maar duurzame liefde.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementGeert Van Istendael (72) had net zo goed een Luikenaar kunnen zijn. Toen zijn vader negen was, trok zijn familie weg uit Sint-Truiden. Maar ze gingen niet zoals vele streekgenoten naar Luik. Ze kozen voor Brussel. En daar werd Geert geboren in 1947. Toen hij nauwelijks een jaar oud was, leek het lot hem weer in een andere richting te sturen. Zijn vader ging voor het Internationaal Christelijk Vakverbond werken en moest daarom naar Utrecht verhuizen. Tot de eerste klas ging Geert daar naar school. Toen kwam het gezin terug naar België en ging in Leuven wonen. ‘Ik sprak toen Hollands’, herinnert Van Istendael zich en hij bewijst dit met een vlekkeloze Nederlandse tongval. ‘Mijn klasgenoten noemden me de kaaskop.’
Hij bleef in Leuven wonen, studeerde sociologie aan de KUL en kreeg een onderzoekbeurs voor een doctoraat dat hij nooit afwerkte. Het moment dat zijn carrière zou bepalen, kwam er in 1978 toen hij slaagde in het ingangsexamen van de toenmalige BRT. ‘Van de meer dan 1000 deelnemers werden er uiteindelijk elf weerhouden. Dat was dus behoorlijk streng. Ik behoorde tot de lichting van onder meer Martine Tanghe en Paul Jambers.’
Een huis in Brussel
De eerste jaren reed Van Istendael elke dag met de auto langs de autostrade naar de Reyerslaan. ‘Dat ging toen zeer vlot. Maar ik had veel over stadsontwikkeling gelezen en ik wist dat dit niet zo zou blijven.’ Daarom besloot hij een huis op wandelafstand van zijn werk te zoeken. Met een passer bakende hij op een kaart een zone af waarin hij een huis zocht. ‘Op de redactie werd ik uitgelachen. Wie ging er nu in Brussel wonen? Brussel werd gezien als een stad van bureaucraten en ambtenaren die ’s avonds doods was.’ Maar zo dacht Van Istendael er niet over. Hij zag een huis, dat al tien jaar leeg stond, op de grens van Etterbeek en Sint-Lambrechts Woluwe en twijfelde niet. Toen kon je in Brussel nog een huis vinden voor een relatief prikje. Van Istendael koppelt zijn eigen ervaring meteen aan één van de problemen die hij nu ziet in Brussel, waar het voor jonge koppels heel moeilijk is geworden om een huis te kopen zonder een loodzware lening. ‘Dat was heel anders in het begin van de jaren tachtig. We hadden niet veel geld, maar we hadden een huis en konden het in orde brengen.’
Van Istendael werkte op de binnenlandredactie van de nieuwsdienst en verbaasde zich erover dat niemand enige interesse had voor Brussel. ‘Het was nochtans een bijzonder spannende periode, met het Egmontpact. En in Brussel stond het FDF bijzonder sterk.’ In geen tijd werd hij de Brussel-specialist. Elke week ging hij naar de maandagse persconferentie van het FDF, waar hij samen met Guido Fonteyn van De Standaard de enige Vlaamse journalist was. Hij mocht ook een Panorama-reportage maken over Brussel en kwam zo in contact met het Sint-Lukas Archief. ‘Die hadden zowat alle huizen van Brussel in kaart gebracht, om belangrijke gebouwen te behoeden. Het unieke van hun aanpak was dat ze niet alleen aandacht hadden voor het werk van bekende architecten zoals Horta of Hankar, maar ook voor anderen die heel mooie huizen hadden gebouwd.’
Op hol geslagen ‘Bruxellisation’
Van Istendael begon zich te interesseren voor het tragische fenomeen van wat in de vakliteratuur de ‘Bruxellisation’ genoemd wordt: het blindelings vernielen van het patrimonium van een stad. ‘Een urbanistisch deskundige zei ooit dat in deze stad zowat elke fout gemaakt is die gemaakt kan worden’, zucht hij. Van Istendael werd kwaad toen hij de vernielingen zag in de Europese buurt, die hij als klein kind goed gekend had. Hij herinnert zich nog goed de majestueuze herenhuizen aan de Belliardstraat die onder de slopershamer verdwenen. Grote delen van het harmonieuze Brussel uit de negentiende eeuw waren al van in de vijftiger jaren onder grote onverschilligheid vernietigd om plaats te maken voor een zogenaamd ‘moderne stad’ met autotunnels en wolkenkrabbers. Eerder was er al de aanleg van de Noord-Zuidverbinding geweest, waarvoor de buurt rond de kathedraal moest wijken. ‘Die breuk tussen de hoog- en de laagstad zal nooit hersteld worden. Er was wel verzet, maar uiteindelijk leek het wel of niemand echt verantwoordelijk was voor dat soort dramatische beslissingen. Vlaanderen zowel als Wallonië waren eigenlijk tegen Brussel.’
Zo kon het gebeuren dat het prachtige Volkshuis van Horta werd afgebroken, omdat het niet modern was. ‘Men vond het vooral onpraktisch, met te kleine zalen, te heet in de zomer en niet te verwarmen in de winter. De sierlijke ronde vormen van de art-nouveaustijl werden spottend vergeleken met palingen.’
Arm Brussel: het verhaal van de kaalslag
In 1992 zou Van Istendael zijn meesterwerk over zijn geteisterde stad schrijven, Arm Brussel. De cover van het boek bleek al even sterk als de inhoud: een tekening van toptekenaar Gal waar sloophamers Brussel plat slaan. Het boek zou verplichte lectuur moeten zijn op alle Belgische scholen: nergens is de geschiedenis van onze hoofdstad zo goed met magistrale verve verteld.
Van Istendael klaagde in dat boek al aan hoe zelfverklaarde urbanisten Brussel wilden omtoveren tot een Amerikaanse stad. En hoe tijdsgenoten de gevolgen van ingrijpende maatregelen in het stadsweefsel niet leken te beseffen. ‘Toen schepen Vanden Boeynants in de Brusselse gemeenteraad zijn plan over de afbraak van de Noordwijk voorlegde, waren er slechts twee tegenstemmen: de communist Louis Van Geyt en Volksunieër Vic Anciaux die op zowat alle andere vlakken elkaars politieke tegenpolen waren. Al de anderen, katholieken, socialisten en liberalen, allemaal keurden ze het goed.’ Projectontwikkelaar Charlie De Pauw kreeg de hele Noordwijk voor een symbolische bedrag in pacht. Hij mocht doen wat hij wou: de huizen van 50.000 mensen gingen tegen de vlakte.
FDF & Vlamingenhaat
Van Istendael heeft zich ook altijd geïnteresseerd voor de talen in Brussel, en de situatie van het Nederlands. ‘In de jaren zeventig loog het FDF de Brusselaars voor dat de stad eigenlijk al in de Bourgondische periode verfranst was. Dat was zuivere geschiedsvervalsing. Het volstaat de percentages Franstaligen te bekijken bij de allereerste talentelling van 1846 (de eerste in de wereld overigens!): in Sint-Lambrechts Woluwe sprak nauwelijks 0.4% Frans, in Etterbeek 3%, in Brussel stad niet meer dan een derde.’ Van Istendael verslond de studies van professor Els Witte over de historiek van de Brusselse taaltoestanden en kon niet anders dan het eens zijn met haar conclusie dat de taalstrijd vooral een sociale strijd was. ‘Net zoals in Vlaanderen door de hogere klassen Frans werd gesproken, was dat ook zo in Brussel. Op straat sprak iedereen Brabants Vlaams.’
Van Istendael maakte de meest fanatieke periode van de Brusselse franskiljons mee. Hij kreeg er op een dag zelfs fysiek van langs van een rabiate FDF’er. ‘Ik hoorde toen mensen dingen zeggen die je nu niet meer voor mogelijk houdt, zoals die vader die me toesnauwde dat hij zijn kinderen had opgevoed in een geest van haat tegen alles wat Vlaams was.’ Franstaligen zegden dat ze geen Nederlands wilden spreken omdat het te lelijk was. En Vlamingen waren beschaamd over hun taal, waarvan ze dachten dat ze geen carrièremogelijkheden bood. Hij citeert een Brusselse Vlaming die hij ooit hoorde zeggen: ‘Qu’est-ce que j’irais faire avec mon Vloms van in ’t strotje?‘
Vlaamse betogers die met Marsen op Brussel de toepassing van de tweetaligheid eisten werden door FDF’ers met de Hitlergroet verwelkomd. Zij hielden hen bordjes voor met ‘Keer naar uw dorp!’, door Van Istendael in Arm Brussel vertaald als: ‘Boerenkinkels, jullie mogen naar de grote stad komen werken als jullie dankbaar zijn voor de beschaving die wij jullie laten zien; en laat alsjeblieft dat schurftige dialect van jullie – Vlaams zeker? – op het erf thuis achter.’ Het zou deugddoend zijn voor Franstalige Brusselaars als ze deze donkere pagina’s van hun eigen geschiedenis eindelijk onder ogen zouden durven zien. Dat is tot heden helaas nog niet gebeurd…
Van Istendael spreekt nog steeds enkel Nederlands als hij in een winkel of op restaurant gaat in Brussel. ‘Ik voel die minachting van vroeger niet meer. Maar een tijd geleden werd ik voor agressieveling uitgescholden omdat ik geen Frans wou spreken. In zo’n geval stap ik meteen op.’
Een solidaire stad of 19 gemeenten?
De problemen van Brussel liggen volgens Van Istendael in 2019 elders. ‘Ik maak me vooral zorgen over de torenhoge jeugdwerkloosheid. Dat zal deels wel te maken hebben met discriminatie, maar toch vooral met de schooluitval, het niveau van het Franstalig onderwijs dat eentaligen blijft afleveren. En ik vrees dat er een ook een attitudeprobleem is bij sommige jongeren, die het totaal aan enige arbeidsethos ontbreekt.’ Hij komt terug op het probleem van de dure huizen, die het voor jonge Brusselaars behoorlijk moeilijk maakt om een eigen woonst te verwerven. En het lage aantal sociale woningen, dat ver onder het gemiddelde van andere grote steden ligt.
Een bestuursvereenvoudiging in Brussel lijkt hem een evidentie. ‘Maar Franstaligen wantrouwen zelfs rationele en voor de hand liggende voorstellen als die van Vlamingen komen. Franstalige politici hebben alle belang bij een status-quo. Voor hen vormen de 19 gemeenten een belangrijke terugvalmogelijkheid, als ze op een ander niveau niet verkozen raken.’ Hij gelooft ook helemaal niet in het idee van een terugbrengen van het aantal gemeenten tot zes, zoals PS’er Charles Picqué suggereerde. Volgens hem zouden er zo blokken van rijke en arme gemeenten ontstaan, terwijl er juist een solidariteit over het hele gewest zou moeten bestaan. Hij ziet als enige oplossing het omvormen van de negentien gemeenten tot één stad, met behoud van lokale dienstverlening dicht bij de burger.
Een huis in Sint-Joris-Weert
Geert Van Istendael is sinds enige tijd verhuisd, naar Sint-Joris-Weert, een kleine gemeente van 2800 inwoners bij Leuven. Dat was al lang een droom van zijn vrouw en ook hij voelt er zich goed. Het grote verschil dat hij als voormalig stadsbewoner merkte, is misschien onverwacht: de sociale vermenging die in een dorp groter is dan in de stad. In Brussel krijg je almaar meer sociaal-homogene wijken, met een publiek dat heel erg kan verschillen van dat in andere delen van de stad. Van Istendael zag de straat waar hij woonde in Brussel veranderen: ‘Toen wij er aankwamen in 1980 woonden daar veel oudere militairen, omdat de kazernes aan de Generaal Jacqueslaan niet ver waren. Nu zijn hun huizen opgekocht door welgestelde Europeanen.’ Zo verworden sommige wijken tot homogene sociale getto’s.
Maar zijn verhuis belet hem allerminst om nog vaak zijn oude liefde, Brussel, te bezoeken. Temeer omdat zijn dochter en zijn kleinkinderen in Molenbeek wonen, niet ver van de plek waar Abdeslam zich schuilhield. ‘Je ziet daar dat vele jonge gezinnen daar komen wonen. Vaak mensen met een artistieke achtergrond.’ Een bewijs bij uitstek van hoe de Brusselse realiteit vaak heel erg verschilt van de clichés en vooroordelen, van wat mensen er zich van het leven in de grootstad voorstellen. Over die ongrijpbaarheid van zijn vroegere stad blijft Van Istendael het graag hebben. Omdat de stad zo verscheiden geworden is en geen Leitkultur meer heeft, maar heel veel culturen. En de echte Brusselaar niet bestaat…
Categorieën |
---|
Luckas Vander Taelen (1958) werkte als tv-regisseur, en was voor Groen schepen, Vlaams en Europees Parlementslid en senator.
Joanthan Littell vertrok naar Oekraïne om een boek te schrijven over een massamoord op Joden in 1941, maar het heden haalde hem in.
In de nieuwe versie van Emmanuelle gaat een vrouw op zoek naar ultieme seksuele voldoening.