Cyriel Buysse was niet woke
Schrijver was evenals zijn tijdgenoten niet antikoloniaal
Cyriel Buysse.
foto © Wikipedia
Op basis van enkele regels in de novelle ‘De zwarte kost’ wordt Cyriel Buysse in de markt gezet als ‘antikoloniaal’. De realiteit was anders.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementLaat het duidelijk zijn: ik beschouw Cyriel Buysse (1859-1932) als een van de allerbeste schrijvers die de voorbije twee eeuwen in ons taalgebied actief waren. En anders dan in het geval van vele van zijn tijdgenoten is zijn werk nog altijd erg leesbaar. Er zit vaart in zijn boeken en zijn taalgebruik is nauwelijks gedateerd. Maar zoals iedereen was hij een kind van zijn tijd. Dat hij nu plots als de grote antikoloniale auteur beschouwd wordt, die nog voor Joseph Conrad en Mark Twain ‘van leer trok tegen de wandaden die de blanken in naam van Leopold II in Congo-Vrijstaat pleegden’, is geen klein beetje bij het haar getrokken.
De zwarte kost
Het citaat in de vorige zin komt uit de flaptekst van de heruitgave door het Davidsfonds van Buysses novelle De zwarte kost (1898). In die novelle verhaalt Buysse de lotgevallen van de notarisklerk Fortuné Massijn, die een voorliefde heeft voor het vreemde. Zo zeult hij op een dag twee ‘jonge negers’ mee naar zijn dorpje, Akspoele. Het gaat om Congolese prinsen die in een nabijgelegen kloosterschool een korte opleiding krijgen. De verteller omschrijft ze als volgt: ‘wat volstrekt niets menselijks meer leek was hun gezicht: een glimmend-zwarte, monsterlijke tronie met vervaarlijke ogen en vingerdikke lippen; en hun handen: afschuwelijke handen, zwart, lang en mager gelijk beestenklauwen’.
In het vervolg van het verhaal is Massijn, die de ‘koloniale uitbreiding van het land’ genegen is — als ambtenaar naar Congo-Vrijstaat vertrokken. Via brieven houdt hij het thuisfront op de hoogte. Daaruit blijkt vooral dat Massijn ‘tot kwellens toe’ bekommerd was over de ‘zwarte kost’, waarmee hij bedoelde: ‘betrekkingen tussen Europeanen en inlandse vrouwen’. In een enkele alinea vertelt hij ontzet over het gruwelijke wangedrag van enkele van zijn collega’s tegenover Congolese vrouwen en hoe hijzelf een 15-jarig ‘negermeisje’ als geschenk door een stamhoofd kreeg aangeboden, maar — natuurlijk — weigerde.
Maar de gelovige Fortuné Massijn is ervan overtuigd dat de ‘goddelijke rechtvaardigheid zulke gruwelen als de Europeanen hier bedrijven’ zal straffen. Enkele maanden later bereikt het bericht van Massijns overlijden zijn thuisdorp. Sommige dorpsgenoten opperen meteen de hypothese dat hij zelf ook wel aan de zwarte kost zal gezeten hebben ‘en er te veel van gegeten hebben’. Later vindt Massijns familie in zijn nalatenschap inderdaad een foto van een ‘jonge negerin, naakt tot aan de lendenen’ waarop Fortuné geschreven had: ‘Mijn lieve Khamissie.’
Naturalisme
Er zijn twee problemen met het framen van Cyriel Buysse als vroegtijdig antikoloniaal op basis van deze tekst. Ten eerste zijn de enkele zinnen met kritische uitspraken over de kolonie in dit fictieve verhaal afkomstig van een personage. Elke middelbare scholier leert dat uitspraken van personages in literaire fictie nooit aan de auteur van dat werk mogen worden toegeschreven. Want zou men dan de beschrijving van de Congolese prinsen door de verteller dan ook niet op het conto van de auteur moeten schrijven? En wat met de opinies van de andere personages?
Voorts was Buysse in de eerste plaats een chroniqueur, die zelden politieke bedoelingen had. In de tijd dat hij de novelle schreef, was hij bovendien een aanhanger van Emile Zola en het deterministische naturalisme. Hij beschreef de wereld zoals zij was, met vooral de lelijke kanten. Maar tegelijk maakte hij duidelijk dat de lotgevallen van de mens bepaald worden door de omgeving en de tijd waarin hij leeft én door zijn afkomst. Buysse was ervan overtuigd dat alle beschavingsprojecten — zoals dat in ‘Congoland’ — in de gegeven omstandigheden tot mislukken gedoemd waren. Dat had niets te maken met antikolonialisme. Ook aan de achterlijke opvattingen van de bewoners van Akspoele viel in zijn ogen weinig te doen.
Geen antikoloniaal
Later heeft Buysse nooit meer over Congo-Vrijstaat of Congo als Belgische kolonie geschreven. Ook niet toen het bewind van Leopold II in de Congo-Vrijstaat onder internationaal vuur kwam te liggen. Bovendien liet hij zich op het einde van zijn leven door koning Albert I met plezier tot baron benoemen. In ieder geval: als we echt willen weten hoe Buysse tegenover het kolonialisme en de gekoloniseerde volkeren stond, moeten we gaan kijken naar zijn non-fictieteksten. En dan vooral naar zijn reisverslagen, die in het zesde deel van zijn Verzameld werk opgenomen zijn.
Daarin lezen we onder meer dat wanneer hij in Algiers bedelende kinderen zag, hij dat toeschreef aan ‘de sterke bedelaars van hun ras’ (p. 634). De bewoners van Oud-Biskra — ook in het toenmalige Frans-Algerije — noemde hij ‘fatalistische luiaards’ (p. 650). In 1913 had Buysse de op de wereldtentoonstelling in Gent aanwezige ‘inboorlingen uit de Filipijnen’ omschreven als ‘een mengselprodukt van apen en mongolen’ (p. 40).
En naar aanleiding van een reis naar Marokko antwoordde hij in 1928 op de vraag of de bevolking van Marokko volgens hem tevreden was onder de Franse en Spaanse heerschappij: ‘Ik denk dat de bevolking, als zij voor de vrije keuze stond, liever de Fransen en de Spanjaarden zou missen; maar dat zij toch ook wel, onbewust misschien, het vele goede waardeert, dat de vreemde bezetting met zich heeft meegebracht’ (p. 626). In het jongste nummer van Wetenschappelijke tijdingen (2021/3) wijst ook Kevin Absillis met dezelfde en andere citaten op ‘patronen van biologisch racisme’ en antisemitisme bij Buysse.
Niemand was helemaal woke
Hoe graag sommigen het ook zouden willen: Cyriel Buysse was verre van woke. Wat Olivia Umurerwa Rutazibwa onlangs in Knack en op de website van het Letterenhuis, ook naar aanleiding van Buysses De zwarte kost (‘een pamflet’, volgens haar) schreef, namelijk dat Buysse ‘het in 1898 al allemaal gesnapt [had], nog voordat William Henry Sheppard, Mark Twain of E.D. Morel de horror van de Congo Vrijstaat wereldkundig maakten’, beantwoordt dus helemaal niet aan de realiteit. Haar conclusie kadert in de stelling dat ‘we het altijd al geweten hebben eigenlijk, diep vanbinnen’ en dat antikolonialisme en andere woke-opvattingen ook in de koloniale tijd al bestonden. Wat toch ongeveer hetzelfde is als zeggen dat wie niet mee was als achterlijk mag worden beschouwd.
Trouwens, ook op de andere schrijvers die naast Buysse vaak als voorbeeld opgevoerd worden, valt wel een en ander aan te merken. Een van de meest aangehaalde figuren in deze context is Mark Twain. Hij is natuurlijk een wereldberoemd en gerespecteerd schrijver, maar zijn verontwaardiging over de wantoestanden in Koning Leopolds privé-kolonie, vloekt wel met zijn opvattingen over de Native American, die hij omschreef als ‘nothing but a poor filthy, naked scurvy vagabond, whom to exterminate were a charity to the Creator’s worthier insects and reptiles which he oppresses’.
Ook Arthur Conan Doyle wordt vaak als goed voorbeeld aangehaald met zijn The Crime of the Congo uit 1909. Maar de vader van Sherlock Holmes had eerder wel de oprichting van de Britse concentratiekampen tijdens de Tweede Boerenoorlog met evenveel vuur verdedigd. En over de eigenlijke strekking van Joseph Conrads A Heart of Darkness is evenmin het laatste woord gezegd, zie bijvoorbeeld dit artikel in The New Yorker.
Wakkere canon?
Hoewel er geen twijfel over bestaat dat Buysse, Twain en Conrad grote schrijvers waren en ze ook vaak wel aan de goede kant van de geschiedenis stonden, ja op sommige vlakken zelfs opvallend woke avant-la-lettre mogen heten, koesterden ze anderzijds toch allemaal nu als compleet fout beschouwde opvattingen. Wie vandaag zou zeggen wat Twain over de ‘Indianen’ schreef, zou toch alle geloofwaardigheid als woke-mens voorgoed kwijt zijn en gecanceld worden, ongeacht wat hij daarnaast nog allemaal voor goeds had gezegd of gedaan?
Het krampachtig willen bewijzen door halve of hele geschiedvervalsing dat Cyriel Buysse met De zwarte kost in een nieuwe, wakkere literaire canon thuishoort, zet geen zoden aan de dijk. Het overgrote deel van de schrijvers en lezers in Buysses tijd was niet antikoloniaal. De canonwerken uit die periode, die per definitie representatief moeten zijn, kunnen dat dus ook niet zijn.
Momenteel figureert Buysse in de Vlaamse literaire canon met de roman Tantes, waarin, volgens de website van de KANTL, centraal staat: ‘de mens met zijn gebreken en zwakheden, de mens in zijn strijd om het bestaan […] niet zozeer een strijd met of tegen de natuur als wel een strijd tegen sociale of morele, psychologische onderdrukking’. En dat was en is nog steeds al heel wat.
Tags |
---|
Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.
Cyriel Buysses anekdotische, autobiografische verhalen over Amerika vallen licht uit, maar Buysse heruitgeven is altijd een goed idee.
Rik Van Looy had geen talent om vergeten te worden. Glansprestaties waren in zijn geval de regel. Rik Torfs brengt een eerbetoon aan zijn gouwgenoot.