Dagboek van een Rus
Dagboekaantekeningen (24)
Flaubert-Gogol-Gombrowicz-Auden-Heidegger
foto © collage
Zijn de zedige tijden van Oliver Cromwell teruggekeerd? Valt er nog wel te lachen met onze goedmenende moderne beeldenstormers?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDinsdag 9 juni
We hebben Christopher naar Heathrow gebracht, dat een leeg decor voor een verfilming van de eenentwintigste eeuw vormde. In zijn bagage reist de verlovingsring mee: de diamant verheugt zich op de banaliteit van het graniet in Colorado en de glinstering in de ogen van de Regine aan wier vinger hij behaagziek zal flonkeren – een beetje een fat die ring. Hoewel geneigd tot diepzinnigheid, is onze zoon heel wat geschikter voor het huwelijk dan die arme Kierkegaard, die afwisselend superieure notities schreef en kreunde van melancholie.
Hij zal in Hayleys ouderlijk huis schrijven aan zijn verhandeling over Ernest Bevin, zoon van het soort uitgestorven Engelse arbeider dat je honderd jaar geleden onder een pet aantrof, minister van buitenlandse zaken in de naoorlogse Labourregering, die als koppelaar van Europa optrad: de bevruchting van de oudste dochter van de Kerk door het nieuwe Duitsland was aan hem te danken (dit heb ik van Christopher geleerd).
Jeudi/czwartek
Vandaag wandelde ik alleen, of niet alleen, want ik was in gesprek verwikkeld met Flaubert en Gombrowicz. Joy, Darryl, John… als ze me hadden kunnen zien, ze zouden zich over mijn geestelijk welbevinden zorgen hebben gemaakt: ik mompelde peripatetisch in mezelf en bukte me geregeld om een mooi bijvoeglijk naamwoord te plukken.
‘Het postmodernisme, het ijdele, of nee, het narcistische postmodernisme is het relativeren van alles en het verabsoluteren van niets. U wist dat al voor het bestond, mon cher Gustave…’
Roffel verdwijnt onder de struiken en komt weer te voorschijn; zijn vacht is met een groene verf van klitbolletjes bespat. Ik verwens zijn ongehoorzaamheid en hij kijkt me dom aan, alsof hij door de omgang van zijn voorgeslacht met schapen ook een schaap kan nadoen.
‘Maar wat dacht u van Heidegger? De relativering van de burgerlijke beschaving begint met hem…’
‘Ik moet u tegenspreken, mon brave Witold! De burgerlijke beschaving is meer iets voor onze Nederlandse vriend hier. Het is in mijn ogen een uitvinding van stompzinnigen.’
‘Zeker, het is een tweederangs geheel van vormen, waaronder de onrijpheid zich uitleeft. Maar ook die onrijpheid is in gevaar wanneer zij aan de relativering van de mens ten prooi valt.’
‘Mag ik… Roffel! Sammie! Hierrr…’ – ik manoeuvreerde de honden door een hek een veld in dat naar de oever van de Tillingham afliep en vervolgde: ‘Excuseert u mij, heren. Ik heb aan een Heideggeriaan eens gevraagd mij een voorbeeld te geven van de betekenis van Heidegger, een citaat, een toefje, iets, zoals je van Auden maar een paar regels hoeft aan te halen om zijn belang te illustreren.’
‘Audèn… je n’aime pas. Te koket.’
‘Mag ik? Deze bewonderaar reikte mij in plaats van een heerlijk geurend twijgje een doornige tak uit dat ontologische struikgewas aan. Ik zeg u, messieurs, Heidegger heeft niets belangwekkends aan de mensheid nagelaten.’
Mijn vrienden lachen, Gustave hinnikend, alsof hij liever niet zou lachen, Witold vrolijk, als een schooljongen.
‘Weinig mensen kunnen zo goed giftig zijn als u,’ zei Gustold waarderend – of misschien is het Witave. ‘U zet uw vijanden gif voor als aardbeienijs…’
Vrijdag
In bepaalde romans en toneelstukken hebben de hoofdpersonages geen vlees op hun botten: het zijn redeneringen in een broek en met een scheiding in hun haar (of juist niet), dan wel opvattingen in een jurk en met een permanent (of juist niet). De kranten doen daaraan denken. Aangeklede skeletten spelen in het actuele drama van de rassenprotesten, ledenpoppen achter een progressieve of reactionaire vlag, maar door het collectief beroofd van hun individualiteit.
Gelieve mij te beminnen of te verafschuwen als schrijver van deze woorden, maar vereenzelvig mij niet met welke collectieve identiteit dan ook.
Nog iets
Op de Britse televisie wordt geen programma uitgezonden zonder dat Oliver Cromwell zijn keel schraapt: ‘Contains scenes of a sexual nature. Extreme violence. Language some viewers may find upsetting.’
2021: ‘Wij gaan ervan uit dat u te stom bent om zelf te begrijpen dat de racistische taal van het kwetsende personage bedoeld is om het Empire te bespotten. Bevat ook een vinger die in een neusgat wordt gestoken. Gelieve voor verdere toelichting de zelfmoordlijn te bellen.’
2030: ‘In deze roman komen witte personages voor. Passages met blanke personages zijn zwartgemaakt.’
Zaterdag 13 juni
Gewelddadige dronken groepen in Londen. De cultuurdragers zijn gekomen om standbeelden te beschermen, biertje in de hand. Het beschonken volk marcheert dwars door de foto-met-kartelranden waarop mijn zusje en ik broodkorsten strooien in een donderwolk van duiven, onder het toeziend oog van Lord Nelson en onze ouders. Willem (36) draagt een pet; Christina (37) een mantelpakje. Ik ben twee jaar oud.
De massa, uit het gelid, tierend naar de politie, kegelt ons omver. Tegelijkertijd zwieren tegendemonstranten dikke touwen rond de zuil en trekken net zo lang tot de admiraal op de keien van Trafalgar Square kapot valt en de brokstukken ons verpletteren.
Later
Gone With the Wind (1939) is racistisch en wordt daarom voor onze ogen verborgen gehouden. Al toen de film uitkwam, waren er protesten tegen de verheerlijking van de zuidelijke levensstijl, die zoals bekend comfortabeler was naarmate je meer slaven bezat. Hattie McDaniel won als eerste zwarte acteur een Oscar voor haar rol als meid. Over het verwijt dat ze gestalte gaf aan een vrouwelijke Oom Tom haalde ze haar schouders op: ze speelde liever een zwarte meid voor zevenhonderd dollar per week dan dat ze er een was voor zeven dollar. In het kader van de segregatie mocht ze niet naar de prijsuitreiking komen.
Nog later
Om ons heen rekenen middeleeuwse geesten met de geschiedenis af; ze doen dat in effigie. Na een mislukte oogst straften de boeren de berouwvolle beschermheilige soms door zijn beeld in de kerk in de hoek te zetten, met zijn gezicht naar de muur. ‘De vroegmoderne beeldenstormers van 1566 en de laatmoderne beeldenstormers van 2020 zijn middeleeuwser dan ze denken. Er zit iets ironisch aan hun verlangen om komaf te maken met een beladen verleden.’
U hoort hier de kalme stem van Freek Van de Velde, professor historische taalkunde te Leuven.
Laatst
Zie, de mensheid boekt vooruitgang, dacht de jongeling met mijn naam, al voert het pad naar de ethische toekomst dan ook door iedere steeg van Echternach.
Maar nu stinkt de dag naar wanhoop, dat rottende kreng van de gestorven hoop.
Zondagmorgen
De schrijfster van Harry Potter heeft het gewaagd met de omschrijving ‘people who menstruate’ de draak te steken.
De reacties waren voorspelbaar. Harry’s mama is een slechte vrouw. De ingenieurs van de menselijke ziel joelden citaten uit De heksenhamer.
Voelt u die rilling over uw rug? Dat is de grond die begint te dreunen bij het naderen van de inquisitie.
Later
Zeker, u zegt het – ik voel een afkeer van mijn eigen onbegrip voor de man die een vrouw met een levenslang premenstrueel syndroom wil worden, dat nooit tussen haar benen zal kunnen wegvloeien.
Zondagmiddag
De jonge kauwen, die hun kindertijd in een zeventiende-eeuwse schoorsteen hebben doorgebracht, willen eindelijk de vrijheid, maar zijn in de benedenwereld van onze eetkamer beland, waar Joy aan de grote tafel zit te werken. Ze fladderen paniekerig van haar laptop naar de pendule en vandaar naar de zilveren kandelaar: drie schijtende adolescenten, die paniekerig apenkooien – hebt u dat nog in de gymnastiekles gespeeld? – en tegen de ruiten opbotsen. Papieren dwarrelen door de kamer, een van de vogels landt op het bevallige albasten hoofdje van Sidonie, dochter van Jef Lambeaux – Jeune Femme en Buste – en schijt in haar bleke haren, want hij veracht de bourgeoisie maar profiteert van haar schoorsteen. Bij het raam komt zijn zusje op mijn wijsvinger zitten.
Uiteindelijk jagen we ze door het opengezette raam de zon in. Ze landen op het gras en binnen seconden zitten hun ouders naast hen.
Maandag 15 juni
Een correspondente stuurt me (uit Amsterdam) een ansichtkaart met een foto van het grote gebrandschilderde raam in de Lady’s Chapel van de kathedraal in Wells.
De Dameskapel! Zo noemde mijn vader die gewijde ruimte. We brachten een week in Wells door – ik was zestien, ik reisde nog met mijn ouders. Op het grote klerikale gazon keken we naar de honing van de westelijke gevel, die bezig was in de avondzon te smelten, maar opnieuw stolde zodra de zon achter The Ancient Gatehouse verdween. In dat bejaarde hotel, tegenover het godshuis, logeerden wij.
Het was de zomer van het jaar dat het geld tiendelig werd, wat mijn vader als een knieval voor Napoleon beschouwde (ik kan nog altijd rekenen in munten die niet meer bestaan). De kathedraal werd door ons uitgeroepen tot de mooiste van Engeland en dat is ze ook. In een onaangeroerd dorp nabij Wells zou ik graag wonen, ook al zijn alle dorpen aangeroerd, maar Joy vindt het te ver van het Continent, dat zij magische kwaliteiten toedicht, zoals vrede tussen de volkeren en je ne sais quoi.
Er bestaat een aardig kinderboek van Elizabeth Goudge, met alle komma’s en punten op de juiste plaats en de correcte christelijke moraal, dat in de omgeving van Wells Cathedral speelt: Henrietta’s House (1942).
Ach, die Elizabeth. Ik heb nog een brief van haar, gericht aan mijn vader. Ze was als een dierbaar oud meubelstuk, afkomstig uit het onbereikbare 1900, het jaar voor koningin Victoria stierf (sindsdien is de wereld er vreselijk op achteruitgegaan, met uitzondering van de tandheelkunde). Haar vader deed iets theologisch in Wells. In het midden van de vorige eeuw was haar nostalgie niet geringer dan de mijne, terwijl de mijne terughaakt naar de periode waarin haar nostalgie niet geringer was dan de mijne. (Deze gedachte dient om het betrekkelijke van nostalgie aan te tonen.)
Ze vergaarde roem met The Little White Horse (1946). J.K. Rowling noemt het een van haar lievelingsboeken.
Wonderdagnacht 17/18 juni 1835 (deze aantekening bevat mogelijk choquerende beeldspraak)
Ik zit Dagboek van een krankzinnige te lezen aan de keukentafel en eet roggebrood met honing, waarvan plakkerige kruimels op Gogol vallen. Joy kan niet slapen, stommelt rond, zet thee, laat deuren openstaan en lichten branden, verdwijnt door de woonkamer en het halletje bij de voordeur naar de eetkamer, waar haar laptop en papieren op de tafel liggen uitgespreid, en begint onze bankrekening te controleren…
De keukentafellamp brandt boven mijn boek, twee schemerlampen in de woonkamer verspreiden hun licht, de plafonnière in het halletje onthult schaamteloos haar spinrag; en nu grijpt een transformatie van alle dingen plaats: om mij heen openbaart zich een Russisch landhuis met een doolhof van kamers. Wij zijn Russen! En ik, Rus, beweeg mij in mijn sjamberloek door de keuken, door de woonkamer en door het halletje naar de eetkamer, en onderweg strijkt het licht van vele olielampen en kaarsen over ons voorname meubilair, onze gecapitonneerde leunstoelen, onze met Chinese zijde beklede ottomane, onze in leder gebonden Russische en Franse bibliotheek, onze… en in haar geborduurde nachthemd, achter haar houten rekenmachine met het ingelegde mozaïek van parelmoer, waaruit hier en daar stukjes zijn gevallen, zodat er nog met brokkelig geworden lijm gevulde vakjes over zijn, zit mijn vrouw, mijn Joy, met haar weelderige blonde krullen, verdiept in berekeningen; en naast haar staat een samovar te pruttelen…
Mijn vrouw, mijn Joy, met haar weelderige blonde krullen, staat op, rekt zich uit en zet drie stappen naar de vensterbank, waar ze met spuug een punt van haar nachthemd bevochtigt en over een opgedroogde klodder kauwenkak begint te wrijven; en mijn blik glijdt over haar rug naar beneden, naar haar bleke dijen… – o weg met al die contemporaine beslommeringen! – en nu springt achter de schrijftafel, die ook de eettafel is, mijn kleine Rus gezeglijk in de houding…
Donderdag
Peter voelt zijn krachten terugkeren, al moet hij nog altijd antibiotica slikken tegen een bacterie die een gezinnetje wou stichten op zijn nieuwe hartklep. Een paar dagen geleden heeft hij eindelijk zijn handtekening onder het scheidingsdocument kunnen zetten. Nu moet hij nog uit Lausanne ontsnappen – we hebben een gedetailleerd plan, compleet met landkaarten en logeeradressen, voor een onorthodoxe reis naar het westen van Oekraïne, waar verdwenen Joodse sjtetls op ons wachten, schimmen met krullende slaaplokken, Habsburgse steden en pianocadensen die uit open ramen op het plaveisel storten… een reis naar Europa…
Maar de werkelijkheid is dat we nog altijd niet kunnen reizen en elkaar nu al een half jaar niet meer gezien hebben, 1/116de van de tijd dat we elkaar kennen.
Vrijdag 19 juni
Joy worstelt met het besef dat haar jong is uitgevlogen. Ik zie haar denken: ‘Hayley heeft hem van me afgepakt…’ In iedere generatie ontspruit hetzelfde wrede freudiaanse sprookje aan de hersenstam van de moeders.
Eerst wordt het ei te klein, dan het nest – ontredderd blijft ze achter, omringd door schilfers en takjes.
Zaterdag
Te midden van het alom woedende schervengericht – de mensheid aanbidt elk zijn eigen helft van de mensheid – en in het besef dat men bij de krant volautomatisch in de houding springt zodra iemand op de knop racisme drukt, slaagt de cartoonist erin zijn hoofd koel te houden: twee mannetjes kijken naar een in gruzelementen geslagen standbeeld. Het ene mannetje zegt tegen het andere: ‘Ik vond het zonder duiding sterker.’
Ik ben vandaag het andere mannetje.
Maandag 22 juni (verjaardag van Joy)
Hayley heeft ja gezegd, wat gezien de omvang van de diamant een verstandige keuze was. Het ritueel greep plaats tijdens een bergwandeling bij zonsopgang. Een jonge bruine beer, die juist zijn rug stond te schuren tegen een spar, stak zijn duim omhoog. De Rocky Mountains glommen tevreden.
In zijn eigen tijdzone was vadertje ontroerd.
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.