JavaScript is required for this website to work.
BINNENLAND

De dood van Roffel

Dagboekaantekeningen (110)

NieuwsBenno Barnard29/12/2024Leestijd 4 minuten
Benno en zoon, herenigd op het verjaardagsfeest in Antwerpen.

Benno en zoon, herenigd op het verjaardagsfeest in Antwerpen.

foto © YouTube - De Kern

Van het afscheid van mijn oude hondje Roffel in Engeland tot het weerzien met mijn zoon tijdens mijn verjaardagsfeest in Antwerpen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Zaterdag 2 november
Poppy blijft in Brussel achter wanneer ik weer koers zet naar de kalkrotsen van mijn geadopteerde vaderland.
Nick heeft op huis en honden gepast; in zijn gebruikelijke briefje staat dat Roffel in mijn afwezigheid ‘nogal’ is achteruitgegaan. ‘Nogal’ is een Engels woord om ‘heel erg’ te zeggen. Hij is heel erg achteruitgegaan. Om hem heen hangt een penetrante oudemannetjesgeur, dezelfde geur die aan het eind van zijn leven om mijn vader heen hing.
Hij keft kort en ik breng hem water.

Tien minuten later keft hij opnieuw, maar dit blafje is een kwart octaaf hoger en betekent dat hij moet plassen. Wanneer ik hem optil om hem in de oprit neer te zetten, voel ik zijn hart, dat vijftien jaar geleden begon te kloppen en binnenkort zal worden stilgezet. Ik moet bij het plassen zijn achterpoten vasthouden, hij zakt scheef van de musculaire dystrofie, als een ouwe keukenstoel. Ook zijn tweede oog is nu uitgedoofd. Toen hij nog kon lopen, nog maar een week geleden, vond hij meestal de weg naar zijn bed, maar soms maakte een vorm van dementie dat hij de verkeerde kant op liep en tegen een tafelpoot botste; één keer raakte hij klem in de val van de opengeschoven vouwdeur in de serre en ik zag de mensheid in de vorm van een hond: hij snapte niet waar hij was. In zijn maag doet het chloorwaterstofzuur nog plichtmatig zijn werk; zijn hart slaat nog het vereiste aantal keren per minuut, zijn nieren filteren en zijn lever reguleert het metabolisme van vet, eiwit en suiker.
Zeg mij, dierenarts, welke categorische dwang houdt hem in leven?

Zondag
Allerzielen was gisteren, maar vandaag worden de namen in de mis voorgelezen. De nabestaanden zetten per dode een waxinelichtje op het altaar; bij de lichtjes voor mijn ouders en Anna zet ik een extra lichtje voor John Richardson neer. Ik bid niet, maar ik mompel het Onzevader. Ik doe alsof. Doen alsof is het hoogste waartoe ik in staat ben.

Woensdag
Ik vraag me af hoe het gezin Trump zich straks voelt wanneer ze weer in hetzelfde huis hun intrek nemen dat ze vier jaar geleden verlaten hebben. Het besef van die stoet van voorgangers moet al bevreemdend genoeg zijn, maar er is ook het continuüm van het meubilair (of een deel daarvan), en als je terugkomt en je de kamers nog eens hebt gelucht, zodat de uitwasemingen van je voorgangers nu echt helemaal vervluchtigd zijn, ga je zitten op je onwennige vertrouwde luie stoel in de zitkamer en je onderdrukt de gedachte aan het zitvlak van Joe Biden, en hé, datzelfde verdomde vlekje ontsiert nog altijd de armleuning… (Ik probeer me dat gezin Trump menselijk voor te stellen, maar ze zijn opgeblazen tot duistere mythische figuren, want bij gebrek aan een eigen oudheid is juist Amerika extreem gevoelig voor de mythe.)

Zaterdag 9 november
Gisteravond een geweldsuitbarsting in Amsterdam rond een wedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv: Marokkaanse jongens achtervolgden op hun scooters Israëlische voetbalsupporters. Die stupide supporters riepen anti-Arabische slogans en rukten paaltjes uit de grond; de jeugd van Mokum was dronken van Jodenhaat.
Voor Palestina is geen enkele oplossing denkbaar, ook geen theoretische, uit idealen geassembleerde ongodsdienstige nieuwe mens – dat is al in Rusland en China geprobeerd.

Zondag
Op mijn verzoek heeft Clive tussen de moerbeiboom en de appelboom een grafje voor Roffel gedolven. Ik hurk naast zijn mand en streel zijn kop; schuldgevoel gaat tekeer in de mijne. Hij leeft! Rechtvaardigt mijn lidmaatschap van een hogere soort dat ik zijn doodvonnis uitspreek?
Ik voer hem uit de kom van mijn hand en houd in de oprit zijn achterpoten vast. Wanneer ik vijf minuten ouder ben, komt er eindelijk een straaltje. Weer binnen denk ik aan onze wandelingen, hoe hij altijd uit het gezicht verdween, vervolgens weer opdoemde, weer verdween, en zo verder, stroboscopisch achter struiken en bosschages: struik, zwart-wit, bosje, zwart-wit…

Maandag
Hij slaagt er niet in te plassen. Ik bel de dierenarts. Ik bel Christopher en Poppy om mijn verantwoordelijkheid te kunnen delen. Ik kus zijn kop. Buiten gaapt de kuil.

Dinsdag 12 november
De dierenarts heet Tom en hij is aardig en jong en competent. Hij onderzoekt hem en zegt: zijn nieren kunnen het elk moment begeven en dan sterft hij in pijn. Ik wijs met mijn duim naar beneden, ik, imperator. Hij maakt zijn spuiten klaar. De eerste bevat een slaapmiddel – terwijl hij rustig ademt en in slaap valt, waar hij vijf minuten over doet, blijf ik machinaal en neurotisch zijn kop strelen: ik mag hem niet in de steek laten.

Fysiek, in de zenuwbanen van mijn hand namelijk, ben ik het precieze moment gewaar waarop zijn hartje stopt

Tom scheert een stukje van zijn achterpoot en prikt de naald van de tweede spuit in een ader. Blijf kijken, denk ik. Fysiek, in de zenuwbanen van mijn hand namelijk, ben ik het precieze moment gewaar waarop zijn hartje stopt. Tom luistert door zijn stethoscoop en zegt: ‘Hij is weg.’

We dragen hem in zijn mand de zonnige tuin in en leggen hem in het graf. Tom drukt mijn hand en vertrekt. De bemoeizieke zon verlicht de onderzijde van de appelboom, die zacht gloeit.
John en Darryl komen en samen bedekken we hem met aarde en een grote platte steen die John in een kruiwagen heeft meegebracht. Ik zet een grote pot met rozemarijn op de steen en schilder met zwarte verf zijn naam en de datum.

Drie uur ’s nachts
Als je niet kunt slapen, denk je aan de dood en als je aan de dood denkt, kun je niet slapen.
Waar Roffel was, is niet niets, als ik Augustinus goed begrijp – er is de lege plaats, als een soort ruimte-innemend niets. En zo weerspiegelen mijn hart en Roffels hoekje in de serre elkaar: de ene lege plek weerkaatst de andere.

Vrijdag
Op de boerenmarkt zit Gary koffie te drinken met de negentigjarige Jen, charmant en hardhorend. Om ons heen het geroezemoes van het dorp. Iemand lacht luidkeels. Ik vertel over de succesvolle levertransplantatie die een veel te jonge vrouw uit de vriendenkring van Christopher heeft ondergaan (hij mailde gisteravond laat).
‘De kans dat zo’n levertransplantatie slaagt… rabarber rabarber… meer dan negentig procent… hahaha…’
‘Lever’, zegt Jen. ‘Jasses. Geef mij maar niertjes.’

Donderdag 21 november
Ik ben met Poppy in Antwerpen. Het is mijn zeventigste verjaardag, godbetert, wat vanavond in het theater van Max Temmerman wordt gevierd.

Vrijdag 22 november 2024
Er waren driehonderd mensen op mijn door Poppy georganiseerde openbare verjaardagsfeest en ik – op het toneel gezeten – schaamde me dood. Maar zij schenen zich te amuseren. Jelle Van Riet was ceremoniemeester; Joke van Leeuwen en Bart Van Loo spraken en driehonderd mensen schaterden; een jonge pianiste speelde opus 118 en het hart van Chopin begon weer te kloppen; een jonge dichteres las mijn nog ongepubliceerde gedichten over Anna voor en mijn enjambementen waren gelukkig; er werd een documentaire over Brede vertoond, met onze Engelse vrienden in de hoofdrol, die allemaal aardige dingen over mij zeiden, et cetera.

‘Ons leven is een contract tussen de levenden, de doden en de ongeborenen’

En ik verdronk als de hertog van Clarence in een vat zoete wijn; ik keek als een buitenstaander naar een door zoete wijn vertekende werkelijkheid. De voorstelling kwam tot een eind. Christopher feliciteerde mij in een videoboodschap vanuit Arlington. Dat was het slot.
En op dat moment kwam hij op. Ik zat aan mijn stoel op het toneel vast en sprong tegelijk overeind, een clown als het ware, zwaaiend op zijn springveer. Ik omhelsde mijn zoon, die hier onmogelijk kon zijn. En hij sprak. Mijn zoon sprak.
En wat hij zei kwam hierop neer: ons leven is een contract tussen de levenden, de doden en de ongeborenen. ‘Dat is het belangrijkste wat ik van mijn vader heb geleerd.’
Maar ik heb het van hem geleerd.

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.

Meer van Benno Barnard

De reislust voert uw schrijver naar de Maas en Brussel, waar hij onthaald wordt door een villa, kunstschilders en een schaamteloos jonge fotograaf.

Commentaren en reacties