De droom van de jakobijnse republiek is niet wat hij lijkt
Kritiek op Mark Elchardus' duiding van jakobinisme
Franse revolutionairen.
foto © Reporters
Historicus Stefaan Marteel bekritiseert de rol die Mark Elchardus toekent aan de jakobijnen in het ontstaan van de nationale volksdemocratie.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementTer rechterzijde van het politieke spectrum, en vooral onder Vlaams-nationalisten, heeft men het jakobinisme in het verleden steeds geassocieerd met revolutionaire terreur, of minstens met ‘staatsnationalisme’, dat aan de basis zou hebben gelegen van de artificiële constructie die België in hun ogen is. Dezer dagen is men aan die zijde echter razend enthousiast over het nieuwe boek van Mark Elchardus. Daarin wordt een pleidooi, voor een nationale volksdemocratie en tegen universele mensenrechten, voorgesteld als een ‘Reset’ naar een democratie ‘zoals die tijdens de Jakobijnse republiek werd gedroomd en langzaam vorm kreeg vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw’.
De recuperatie van de jakobijnen door Elchardus houdt echter weinig steek. Universalistische overtuigingen gegrond in mensenrechten waren namelijk allerminst vreemd aan het revolutionair-democratische gedachtegoed (in Frankrijk en elders) van het einde van de 18de eeuw. Ze maakten er zelfs een fundamenteel onderdeel van uit.
‘Jakobinisme’
Wat onder ‘jakobinisme’ verstaan wordt, en waar de jakobijnen echt voor stonden, valt niet helemaal samen. Jakobinisme wordt vooral in verband gebracht met de (Franse) eenheidsstaat en vijandigheid jegens regionale autonomie en sociaal-culturele diversiteit. Die betekenis heeft het begrip echter slechts gekregen onder de Derde Republiek (vanaf 1870), en is in belangrijke mate een anachronisme. ‘Staatsjakobinisme’ was immers veeleer een erfenis van de napoleontische tijd dan van de Franse Revolutie. Zowat alle instellingen die de Franse dirigistische staat tot vandaag vormgeven zijn niet door de jakobijnen maar door Napoleon opgericht.
Waarom kreeg die erfenis dan toch het adjectief ‘jakobijns’? In de politieke tegenstelling tijdens de Franse Revolutie tussen jakobijnen en girondijnen waren die eersten vooral de spreekbuis van de Parijse revolutionaire beweging en die laatsten van de provincies. En omdat de politiek tijdens de Revolutie plaatsvond op het ritme van de revolutionaire gebeurtenissen in Parijs, delfden de girondijnen uiteindelijk het onderspit.
De opstanden in de girondijnse provincies die hierop volgenden werden ‘federalistische opstanden’ genoemd en de jakobijnse regering nam centraliserende maatregelen ter consolidering van de ‘revolutionaire regering’ (het Comité de salut public van 1793-94). Aan dit hele conflict ging echter geen enkel ideologisch debat over de structuur van de staat vooraf. En de revolutionaire dictatuur had bij wet slechts een tijdelijk karakter. Het principe van de ‘ene en ondeelbare republiek’ was gewoon de voortzetting van het ‘ene en ondeelbare koninkrijk’, zoals het in de grondwet van 1791 was opgenomen.
Mensenrechten
De hedendaagse betekenis van het begrip jakobinisme zegt dus weinig over waar de oorspronkelijke jakobijnen echt voor stonden. En het staat bijgevolg iedereen vrij het jakobijnse gedachtegoed te ‘herontdekken’. Maar de jakobijnen laten zich moeilijk inpassen in een pleidooi voor ongebreidelde volkssoevereiniteit en de almacht van de politiek, en tegen de tirannie van universele mensenrechten en de ‘juristocratie’.
Met de door de jakobijnen bedoelde democratie heeft Elchardus uiteraard niet het ‘terreurbewind’ voor ogen waarbij duizenden naar de guillotine werden gestuurd omwille van vermeende contrarevolutionaire sympathieën, en individuele rechten dus in grote mate werden uitgehold. De jakobijnse democratie lag volgens hem besloten in de opgeschorte jakobijnse grondwet van 1793 die koos voor een radicale volkssoevereiniteit.
Hier namen volgens Elchardus de jakobijnen bewust afstand van het aanvaarden van ‘een catalogus van rechten alsof die natuurlijk en universeel zijn’. Zoals men in 1789 had gedaan: ‘We zien hier tussen 1789 en 1793 twee heel verschillende opvattingen over de legitieme grondslag van gezag en wet naar voren treden.’ Ironisch genoeg namen de jakobijnen volgens Elchardus eigenlijk de opvatting van Edmund Burke over dat ‘er enkel door de mens gemaakte rechten [zijn], geenszins natuurlijk, altijd vervreemdbaar’.
De redevoeringen van de jakobijnen stonden echter wel degelijk bol van de universele mensenrechten. De ontelbare pleidooien van Maximilien Robespierre voor de individuele vrijheden vormen, in de woorden de Franse historicus Marcel Gauchet, ‘een opzienbarend corpus in termen van omvang en coherentie’, die, indien hij op tijd was gestorven (voor de Terreur), ‘hem een plaats in de galerij van grote voorlopers van het liberalisme hadden verzekerd’.
De republikeinse grondwet van 1793, waar Elchardus naar verwijst, incorporeerde niet alleen de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789, maar breidde ze ook uit met ‘sociale’ rechten. Ze nam zelfs een tot dan toe ongekend asielrecht op. Op basis van het principe van universele rechten werd door de jakobijnse regering in februari 1794 bovendien de slavernij in de kolonies afgeschaft.
Nationalisme versus universalisme
Dat mensenrechten en democratie niet in tegenspraak met elkaar zijn, en zelfs van elkaar afhangen, is reeds meermaals overtuigend beargumenteerd, onder meer door de Franse filosoof Claude Lefort (en onlangs door Stefan Sottiaux in De Standaard). Maar het radicaal mensenrechtenbetoog van de jakobijnen paste ook in een universalistische overtuiging waarbij men de exclusieve soevereiniteit van nationale staten in vraag stelde. Zo werd in de grondwet van 1793 een artikel over ‘vriendschap en verbondenheid tussen vrije volkeren’ opgenomen.
Ook in de Verenigde Staten hadden founding fathers als Thomas Jefferson en James Madison, aldus de befaamde Amerikaans historicus Gordon Wood, een afkeer van ‘moderne natiestaten’. Ze geloofden in (con)federale constructies en, tegelijkertijd, in nieuwe vormen van internationale relaties. Wat veel laat-achttiende-eeuwse revolutionairen met elkaar deelden, zoals de Nederlandse historicus René Koekkoek het in zijn boek Revolutionaire tijden heeft verwoord, ‘was het gevoel dat ze onderdeel waren van iets groters, dat ze meededen aan een revolutionair project dat de eigen landsgrenzen oversteeg’.
Nationalisten werpen graag op, zoals Bart De Wever in zijn boek Werkbare waarden (2011), dat ‘liberale kosmopolieten’ vandaag ‘door natie en staat van elkaar los te koppelen’ vervreemd zijn geraakt van het oorspronkelijke democratische gedachtegoed. Ook volgens Elchardus hebben we de natiestaat nodig om volkssoevereiniteit te verwezenlijken, en hij betreurt dat we vandaag leven ‘in een wereld waarin grenzen op onvoldoende wijze gemeenschappen afbakenen’.
Het idee van een noodzakelijke congruentie van natie en staat vinden we echter nergens terug in het revolutionair-democratische denken van het einde van de achttiende eeuw. (En we vinden dit overigens evenmin bij ‘denkers van de tegenverlichting’ als Johann Gottfried Herder die Elchardus zo bewierookt.) Als ideologie is en blijft nationalisme een uitvinding van nationalisten in de negentiende eeuw.
Stefaan Marteel is historicus en auteur van Natiestaat contra Republiek. De ‘verloren schat’ van het republikeinse universalisme (Garant, 2020). Het boek is hier verkrijgbaar.
Tags |
---|
Historicus en auteur van Natiestaat contra Republiek. De ‘verloren schat’ van het republikeinse universalisme (Garant, 2020).
Karianne Boer: ‘De lockdowns hebben bijgedragen aan bijna 200 maal meer kindermisbruikmateriaal.’
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.