De joaren dèèrtech, gevolgd door de analyse van een academisch tegengif
De 'reductio ad hitlerum' blijft een geliefkoosd politiek argument
Jean-Pierre Rondas ergert zich aan de gratuite verwijzingen naar ‘de jaren dertig’ in de politiek. Een nieuw boek helpt te nuanceren.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDe jaren dertig op je brood krijgen als je het begrip ‘schoonheid’ ter sprake wil brengen in een discussie over kunst en cultuursubsidies: het zal je maar overkomen, zoals Peter de Roover onlangs mocht ervaren. Toch moet dit ons niet verbazen, want om ‘de jaren dertig’ naar iemands kop te slingeren zijn vandaag alle redenen goed.
Wie de draagwijdte van ‘de jaren dertig’ in haar volle holte wil bevatten moet deze woorden proberen uit te spreken zoals de eertijdse opper-Gentenaar Daniel Termont ze uitsprak, diep, schor en dreigend: ‘de joaren dèèrtech’.
Zo proef je dan in eigen mond wat Termont en vele anderen uitspuwen. Ze willen er iets dieps, schors en dreigends mee zeggen. En ze bedoelen er wellicht niet zomaar de jaren dertig, maar ineens de jaren twintig of veertig mee – nooit iets specifieks. Iets in de trant van een nieuwe dictatuur die door de flamingante nationalisten wordt voorbereid.
Dat diep-schorre willen ze toepassen op vandaag en op wie dit leest. Ze willen (vrij naar Christophe Busch) een vertaalslag leveren van een ‘toen’ naar een ‘heden’. Ze spelen met een vaag historisch analogietje: wat toen was, dreigt vandaag weer te gebeuren en daarmee maken deze profeten hun toehoorders bang en schuldbewust. Net zoals ze zelf niet weten wat ze eigenlijk bedoelen, weet het volk al evenmin waaraan het zich schuldig hoort te voelen.
La bête immonde
Sommige mensen zijn nogal gehecht aan die vermaledijde jaren dertig. Nochtans ligt het beginpunt daarvan niet minder dan negentig jaar terug. In die tijd hadden de Europese linkse democraten de tekenen des tijds blijkbaar niet correct geïnterpreteerd, maar nu zal hen dat niet meer overkomen. — Met hun jaren dertig-brilletje zien ze vandaag optochten en Saalschlachten, een gemilitariseerde maatschappij op straat met het uniform als standaardinstelling, en overal, overal Hitlergezichten (met de snorretjes die ze er zelf op getekend hebben).
Als oplettende leerlingen van Meesteres Geschiedenis zetten ze de tekenen des tijds van 90 jaar geleden restloos om in noodkreten tegen populisme, identiteit, nativisme, kortom, het boze nationalisme en in fine het nieuwe fascisme van vandaag. Het komt beslist terug, la bête immonde. De schoot is vruchtbaar nog, waaruit dat fascisme voortkwam, heeft Brecht ons geleerd. Zeg niet dat de politiek correcte belgicist niet bijtijds de noodklok heeft geluid.
Al sinds 30 april 1945, de dag dat Hitler zichzelf een kogel door de kop joeg, proberen ernstige critici en filosofen ons deze Reductio ad Hitlerum uit het hoofd te praten, maar niks gekort: het blijft maar waarschuwingen regenen, doorgaans van de kant van lieden die wel voortdurend le bruit des bottes menen te horen, maar die van die jaren dertig geen botten afweten. Schoonheid? Jaren dertig!
Daders, slachtoffers en welwillenden
Dat kunnen we verhelpen. We kunnen deze lieden een boek aanraden om hun kennis bij te spijkeren. Een boek bestaande uit opstellen, voor driekwart door Vlamingen in het Frans geschreven – maar dat kan voor een echte Belgicist geen probleem zijn. In het Nederlands luidt de titel: Collaboratie en verzet. Daders en slachtoffers – verwerking van een verleden.
Het gaat om een academische bundel artikelen onder redactie van Dirk Rochtus en twee collega’s, en is het resultaat van een colloquium over de geduchte en beruchte roman van de Frans-Amerikaan Jonathan Littell, Les Bienveillantes, De Welwillenden. Van deze roman zelf heb ik hier op Doorbraak niet veel heel gelaten – ook al om de lezers diets te maken dat zij zeker hun geld niet hoefden te spenderen aan die draak van een mislukte opera-adaptatie van De Welwillenden in de Vlaamse Opera vorig seizoen – die was namelijk nog miserabeler, onsamenhangender en pretentieuzer dan de roman zelf.
Maar die Littell is wel een fenomeen dat veel pennen in beweging heeft gebracht en dat ook blijft fascineren omwille van zijn hoofdpersonage en ik-verteller Max Aue, in wie nogal wat karaktertrekken zijn samengebracht van de collaborerende Belgicist Léon Degrelle, tijdens de oorlog de held van vele Brusselaars en Walen. Aue is namelijk een dader die zich zijn misdaden luidop herinnert en die daar nog plezier schijnt in te scheppen ook.
We lezen hier dus een roman die geschreven is vanuit het daderperspectief: de boze spreekt over toen. Maar de boze spreekt ook nu, op het moment dat de lezer leest en de operaganger de opera ziet en beluistert. Littells roman is zelf een ‘vertaalslag’ naar vandaag en dus opnieuw een Mahnmal: een teken dat wil vermanen opdat ‘het’ nooit meer zou gebeuren.
Collaboratie en verzet. Daders en slachtoffers – verwerking van een verleden bevat niet minder dan drie artikels over Littells exploot. Twee over de receptie in Frankrijk en in Duitsland, en een derde waarin auteur Anneleen Spiessens zich afvraagt of de esthetische keuze van een romancier om zijn vertellende ik-figuur (Max Aue) als een misdadiger neer te zetten met wie de toeschouwer / lezer zich dreigt te identificeren, wel ethisch verantwoord is – een zeer censuurgerichte benadering dus.
Luc Rasson (romanist en emeritus hoogleraar Franse literatuurgeschiedenis aan de UA) daarentegen houdt zich helemaal niet bezig met dwingende discoursanalyses. Hij plaatst de roman in een ruimer literair-historisch kader dat aantoont dat procedés zoals het woord aan een booswicht te verlenen, van alle tijden zijn.
Gevaarlijke romans
Twee andere in het Nederlands vertaalde romans behandelen eveneens het thema van de Holocaust: de merkwaardige tekst HHhH van Laurent Binet over de aanslag op de gevreesde SS-leider Reinhard Heydrich, en de veel oudere roman van Michel Tournier, Le Roi des Aulnes – De Elzenkoning. Deze ‘koning’ verwijst ook naar de sagen-achtergrond van Goethes Erlköning.
Het merendeel van de studies in dit boek is trouwens gewijd aan die diepe Franse fascinatie voor fascisme en nazisme. Het is alsof de receptie van de historische Holocaust in de literatuur de Fransen met een collaboratietrauma moet confronteren dat nog veel dieper begraven ligt dan dat van België en Vlaanderen.
Maar in deze studiebundel schatten enkele interpretatoren deze romans uiteindelijk in als ‘gevaarlijk’. In zijn opstel over Le Roi des Aulnes gaat ook Paul Pelckmans daarin mee. Welke invalshoek hij ook kiest, telkens neigt hij ertoe voor deze roman te waarschuwen, want literatuur kan besmettelijk zijn door, alweer, een teveel aan identificatie. Noch Pelckmans noch Spiessens specifiëren hun ethische bezwaren tegen dit soort literatuur. Het komt erop neer dat ze zonder meer ‘ethisch’ tegenover ‘esthetisch’ lijken te plaatsen. Maar aan zulke algemeenheden heeft de lezer niets – behalve het gevoel dat er weer eens tegen iets wordt gewaarschuwd – zie Termont supra.
Himmlers hersens
Littells Welwillenden en Tourniers Elzenkoning zijn historische romans van zeer verschillend allooi. Littell laat zijn hoofdpersonage aanwezig zijn bij elke belangrijke historische ontwikkeling, eerst in de Bloedlanden en ten slotte in het belegerde Berlijn; Tournier gaat met het historische materiaal veel creatiever om.
Laurent Binet levert met zijn Himmlers hersens heten Heydrich evenwel een totaal andere en frisse, eigentijdse benadering van literaire historie of historische literatuur. Daaraan heeft Monique Marneffe (KU Leuven) niet alleen een vette kluif maar ook een dankbaar onderwerp: hierlangs moet het gaan! Een van de auteurs (Armin Nolzen over Littell) vraagt aan de historici een andere schrijfwijze uit te proberen dan de academisch-historische, en het is Laurent Binet, een ‘publicist’, die deze wens in vervulling doet gaan. Zo steekt deze Frans-Duitse bundel vol van kruisverwijzingen en sporen die de lezer uitdagen ze te volgen.
Vichy
En om het nu nog eens over de echte en niet de door Termont c.s. geëvoceerde jaren dertig te hebben: dit boek opent met niet minder dan drie analyses van de hand van de Vlaamse romanist Bernard Van Huffel, over de lange weg naar het collaborerende Vichyregime onder maarschalk Pétain. Meer ‘jaren dertig’ kan niet.
In een eerste artikel schetst hij de politieke en ideologische verschillen binnen Frankrijk tussen 1815 en 1940, en wat voor gevolgen deze diversiteit voor de wederzijdse imagologie tussen Frankrijk en Duitsland heeft gehad. In een tweede artikel ontleedt hij de verschillende rechtse en linkse posities net vóór Vichy, waarbij vooral de verdeeldheid van rechts opvalt: orleanisten, bonapartisten, Bourbons of legitimisten en nationaal-populisten strijden om de voorrang.
En ten slotte verrast hij ons met de zeer heterogene samenstelling van de dragende krachten van het Vichyregime zelf, dat antiliberale kapitalisten verenigde met pacifisten die pro München waren (appeasers in het Engels), en anticommunisten met corporatistische syndicalisten. Oorspronkelijk was er van ‘fascisme’ niet veel te merken; het is de Duitse diplomatie die voor en tijdens de oorlog al deze facties en reacties tegen elkaar uitspeelt.
Nationaal-socialisme
En ten slotte staat er tussen al dat geweld nog een artikel van samensteller Dirk Rochtus zelf, die hier, net zoals zo vaak op de webstek van Doorbraak, een artikel wijdt aan een van die O.D.D.’s waarin hij gespecialiseerd is. Ook de man die hij hier evoceert, de journalist Hans Zehrer, was zo’n Onbekende Dode Duitser – wàs, want vanaf nu dus niet meer.
Zijn levensloop toont vooral aan hoe complex en ambigu de verhoudingen tussen links en rechts in die fameuze jaren dertig wel waren. De actoren konden zelf niet inschatten waar ze op de links-rechts-as moesten gesitueerd worden. Zehrer bijvoorbeeld, een bewonderaar van Hendrik de Man, de vooroorlogse voorzitter van de Belgische Werklieden Partij (BWP), geloofde echt in een unie van nationalisten en socialisten.
Precies dit werd hem kwalijk genomen, eerst door de nationalisten, en na de oorlog door de socialisten. Hij hield op Hitler te steunen toen hem duidelijk werd dat het bij de Führer om geen ‘echt’ socialisme ging. Uiteindelijk ontsnapte hij aan de Nacht van de Lange Messen. Later zou hij als hoofdredacteur van Die Welt altijd de Duitse deling bestrijden. Zoals het vaak gaat, kreeg hij te vroeg gelijk.
À propos, was die Wiedervereinigung nu een rechtse of een linkse zaak? Of is dat een beetje te complex, amigo’s van de jaren dertig?
Monique Marneffe, Dirk Rochtus, Bernard van Huffel (eds.), Collaboration et Résistance entre la Seine et l’Oder. Bourreaux et victimes – Gestion et commémoration du passé. Kollaboration und Widerstand. Täter und Opfer – Bewältigung einer Vergangenheit. Leipzig, Leipziger Universitätsverlag, 2018. ISBN 978-3-96023-164-6
Tags |
---|
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.
‘De papieren krant bestaat nog, maar je voelt aan alles dat dat niet zo lang meer gaat duren’, meent Jonathan Hendrickx.