JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

De lat hoog voor talen … in Vlaanderen

Karl Drabbe31/8/2011Leestijd 6 minuten

Onderwijsminister Pascal Smet wist in volle komkommertijd de krantenkolommen te beheersen met de lancering van een talennota voor het Vlaamse onderwijs. Engels wordt belangrijker en taalbadonderwijs moet kunnen, stelde De Standaard bij de bekendmaking van de nota (27 juli).

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De meeste aandacht in Samen taalgrenzen verleggen – Talennota 2011 gaat nochtans naar de verwerving van het Standaardnederlands. Vertrekpunt is de diverse samenleving van de 21ste eeuw. Taal- en cultuurhomogene scholen en klassen behoren definitief tot het verleden. Kennis van het Nederlands is onoverkomelijk om te overleven en te slagen in Vlaanderen. De talennota speelt vooral in op faciliteiten, opvang en stuwing van anderstaligen in een Vlaamse context.

Maar de talennota omvat ook enkele belangrijke principes rond het onderwijs van moderne vreemde talen. In de pers werd vooral daarop gefocust – vooral Nederlandstalige Vlamingen lezen Vlaamse kranten – en daarom doen wij dat ook. Een analyse én een vergelijking met Franstalig België.

Engels eerst?

Vlaamse leerlingen moeten taalcompetent worden in drie talen. Minister Smet zegt in Le Soir dat Vlaamse jongeren drietalig moeten zijn. Hoewel Frans altijd de eerste vreemde taal was in het onderwijs, moet Engels worden opgewaardeerd tot hetzelfde niveau. Niet evident als je weet dat Frans gemiddeld tot twee keer meer lesuren per week heeft dan Engels. En toch staan de leraren Frans al op hun achterste poten. Als je Engels opwaardeert in het secundair onderwijs en voortaan ook toelaat in de derde graad van het lager onderwijs, moet Frans meer uren krijgen. ‘In de praktijk dreigt het Frans in de verdrukking te komen,’ stelt Claudine De Rockere van de vereniging van leerkrachten Frans (DS, 27 juli). Want Vlaamse leerlingen groeien nu al op in een context waarin Engels bijna alomtegenwoordig is. Feit. Want dat verklaart ook hun voorsprong op Franstalige leerlingen, die wel vaker Engels als eerste vreemde taal hebben, maar met drie jaar meer Engels en het dubbel aantal uren per week, heel wat slechter scoren dan hun leeftijdsgenoten aan deze kant van de taalgrens.

Smet wil trouwens niet enkel Engels opwaarderen en van Vlaamse leerlingen drietalige jongeren maken. Hij wil ook dat leerlingen ‘met talenknobbels’ meerdere vreemde talen leren. De bevoorrechte positie die Duits totnogtoe had – elke aso-leerling krijgt nu Duits in het vierde jaar en beslist of en in welke mate hij/zij daarmee voortdoet in de derde graad aso – staat echter op de helling. Want Smet laat alle talen toe die nu in de EU officieel erkend zijn – dus ook Litouws of Maltees – én de talen van de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China). Welke Indiase of Chinese taal dat dan moet zijn, stelt de Talennota 2011 niét voorop. Turks of Arabisch zijn uit den boze.

CLIL
Ook zet Smet de deur van het secundair onderwijs open voor immersieonderwijs of CLIL – Content and Language Integrated Learning. Op wereldschaal is dat vooral voor het Engels ‘big business’. De British Council speelt al jaren in op de nood aan Engelstalige ‘native speakers’ om elders in de wereld zaakvakken – zoals wiskunde, wetenschappen of geschiedenis – in het Engels te doceren. Vooral de vorige minister van Onderwijs, Frank Vandenbroucke, hield de boot hier af. En niet enkel om ‘wettelijke’ redenen. Onderwijs moet immers – volgens de wet van 1963 – in de taal van de regio gebeuren (de Franse Gemeenschap wijzigde dit per decreet in 1998). Vandenbroucke stelde immers dat enkel sterke leerlingen zouden profiteren van immersie. Leerlingen die uit al taalrijke en motiverende sociale situaties komen zouden sterker worden. Taalarmere leerlingen uit dito gezinnen worden hiervan de sociale dupe (zie ook Doorbraak.org).

Als je dan toch immersie organiseert, doe dat dan zo vroeg mogelijk. Voldoende studies wijzen uit dat immersie écht werkt bij jonge kinderen, die taal impliciet en intuïtief aanleren. Taalbadonderwijs werkt beter bij kinderen dan bij pubers. Maar Smet laat het immersieonderwijs (in Engels, Frans of Duits) pas toe in het secundair, maximaal een vijfde van het lessenpakket, in één vreemde taal en met de zekerheid van een alternatief Nederlandstalig aanbod. Want het moet een keuze blijven, een keuze die vooral zal worden gemaakt door gemotiveerde ouders die al kinderen-met-een-voorsprong hebben. Zoveel is wel duidelijk.

Nochtans is dat immersieonderwijs niet onbelangrijk in de Franse Gemeenschap. Vaak lees je dat het immersieonderwijs een hoge vlucht kent in het zuiden van het land. Daar worden rolmodel-Belgen gecreëerd. Vlaanderen blijft achter, is (er) de boodschap. Immersieonderwijs is er toegelaten sinds 1998, door het zogenaamde decreet-Onkelinx, toen minister van Onderwijs.

Maar wie naar de cijfers kijkt van dat immersieonderwijs, komt tot een andere vaststelling. Door dat immersieonderwijs haalt de Franse Gemeenschap de huidige talenkennis van de Vlaamse leerling niét in. De cijfers spreken voor zich . Sinds de vertaling van de talenbeleidsnota van Vandenbroucke (De lat hoog voor talen, 2007) naar concrete leerplannen, studeert niet alleen enkel de Vlaamse leerling in aso of tso af met kennis van de tweede taal – Frans, maar nu moét elke leerling een andere taal beheersen. Enkel in bso waren er richtingen en scholen die geen tweede vreemde taal aanleerden. Sinds het schooljaar 2010-2011 is dat verleden tijd – in het vrij onderwijs krijgen vele bso-leerlingen nu geïntegreerd Engels in ‘project algemene vakken’.

Even terug naar het immersieonderwijs. De stelling van Vandenbroucke dat CLIL-onderwijs impliciet en expliciet tot taalachterstand kan leiden, wordt ook gedeeld door leraren op het veld. Julien Borremans, voorheen leraar in Wallonië, nu in een Brusselse concentratieschool, ziet heel wat gevaren: ‘allochtone jongeren spreken geen enkele taal naar behoren. Thuis spreken ze een andere taal dan op straat – meestal Frans – en op school – Nederlands. Het taalverwervingniveau van een achttienjarige allochtoon in het bso – 80 % van de allochtonen zit in het bso – staat ongeveer gelijk met die van een twaalfjarige in Vlaanderen. Tel daarbij de achtergrondcriteria – zwakke sociaaleconomische situatie, anderstalige ouders … – en het plaatje is compleet.’

Toen de vorige onderwijsminister negen secundaire scholen de mogelijkheid gaf een ‘proeftuin’ in te richten rond CLIL, bleken er maar twee tso-scholen op de kar te springen. Sterke scholen zoals het Sint-Lodewijkcollege in Brugge (op vandaag nog Saint Louis genoemd) of het Sint-Aloysiuscollege in Ninove scoorden erg goed met resp. wetenschappen en Latijn/esthetica in het Engels. Maar … het zijn sterke scholen én CLIL werd er toegepast in de sterkste richtingen: wetenschappen en Latijn. Taal promoveert zeker de leerlingen die er voordeel uit halen. Maar taal segregeert ook van die leerlingen die de kans niet krijgen of niet kunnen nemen.

Hetzelfde gebeurt trouwens in Wallonië. De begeleider Engels-Nederlands van Henegouwen bevestigt dat. In ‘zijn’ provincie is er maar één tso-school die immersie aanbiedt. En in Chaudfontaine betoogden in maart nog ouders en familieleden tegen het verplichte immersieaanbod in de lagere gemeenteschool (L’Avenir, 31 maart).

Alvast Béatrice Delvaux – ex-hoofdredacteur van Le Soir – heeft het begrepen en klaagt het ‘non-multilinguisme des jeunes’ aan (LS, 27 juli). Het stoer op de borst kloppen over het immersieonderwijs (ca. 2,75 % in het secundair onderwijs – tabel 2) staat de realiteit in de weg. Net geen 80 % volgt er een vreemde taal, en daarvan minder dan de helft Nederlands (tabel 1). Pascal Smet en de vereniging Leraren Frans in Vlaanderen blijven er bij dat Frans in Vlaanderen méér aandacht moet (blijven) krijgen dan Engels. Delvaux pleitte in haar krant voor een ‘Marshallplan du miltilinguisme’. Immers, een vijfde van de Franstalige leerlingen leert géén vreemde taal. En de meestgekozen vreemde taal in het ‘tweetalige’ België is Engels (tabel 1).

En de leraren?

Nu de deur wordt opengezet voor jonger Frans leren en meer vreemde talen leren in het basisonderwijs, stelt zich nog een probleem. Als leerlingen verplicht Frans krijgen vanaf de tweede graad (niet als initiatie, maar als vak met eindtermen), wordt verwacht dat leerkrachten in het basisonderwijs die taal ook voldoende onder de knie hebben. Hetzelfde geldt voor de toekomstige CLIL-leraren geschiedenis of fysica – om die twee vakken maar te noemen. Lerarenopleidingen zullen drastisch moeten worden hervormd. En daarover zegt de talennota niets. Ja, zaakvakleraren moeten ook taalleraren zijn, maar taalleraren Nederlands. Correct, verzorgd, en met oog op de ontwikkeling van gelijke kansen in taal- en cultuurdiverse klassen. Maar dat de juf of meester straks Frans moet kunnen, en de geschiedenisleraar de middeleeuwen in het Frans, Duits of – allicht vooral – Engels moet kunnen geven, vergt heel wat meer vreemdetalenonderwijs dan nu wordt gedoceerd aan lerarenopleidingen. Want nu stelt die weinig voor, of is die zelfs onbestaande.

Voeg daarbij dat de instroom aan lerarenopleidingen het jongste decennium vooral uit vroegere tso- en bso-leerlingen bestaat, en we weten stilaan hoe laat het wordt. Smets plannen zijn mooi, maar niet doordacht. De Talennota 2011 zal voor menig heet debat zorgen in het Vlaams Parlement. En niet alleen omdat zelfs coalitiepartner N-VA de nota er nog wil amenderen.

Tenzij je met ‘native speakers’ zou werken. In Wallonië is dat al het geval: vele immersieleraren Nederlands zijn jonge Vlamingen. Ze verdienen er wel tot 15 % minder. Het zou dus relatief makkelijker moeten zijn om Franstaligen aan te trekken voor Franstalig CLIL-onderwijs in Vlaanderen. Maar taalwetenschapper Kristof Baten (Ugent) verwacht dat vooral voor Engelstalige immersie zal worden gekozen (DS, 29 juli). Waar halen we die Engelstaligen dan om hier fysica of geschiedenis te doceren? Stel dat CLIL-onderwijs een hoge vlucht neemt, dan zal het partnerscholenproject van Smet niet volstaan. En het aanbod van de British Council – dat zich op de wereldmarkt richt – staat nu al onder druk …

Kortom, deze nota, zoals ze voorligt, realiseren vanaf 2014 lijkt onbegonnen werk. Lessentabellen – en dus uren en jobs van leraren – dienen drastisch hervormd, navormingscentra geherdefinieerd. Moet er een bonussysteem komen voor CLIL-leraren – die over anderstalige competenties moeten beschikken in vergelijking met hun collega’s? Hoe organiseer je partnerschaponderwijs of de ‘import’ van native speakers om immersie te doen slagen? Heel veel vragen, die géén antwoord krijgen in de nota van Smet. Maar dat ons talenonderwijs er – met of zonder talennota – goed voor staat, is een understatement. En dan hoeven we – zoals Béatrice Delvaux – nog niet eens te kijken naar wat er aan de andere kant van de taalgrens gebeurt.

Meer lezen? Op www.doorbraak.org kunt u een uitgebreider versie – onder meer met voors en tegens over immersieonderwijs – lezen. U vindt er ook de opiniestukken van Peter De Roover en Julien Borremans. 

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties