JavaScript is required for this website to work.
post

De tweede pastorie

dagboekaantekeningen (15)

Benno Barnard22/2/2020Leestijd 7 minuten
Zijn al onze witte, mannelijke helden dan Gollums geworden?

Zijn al onze witte, mannelijke helden dan Gollums geworden?

foto © reporters

Heeft de volksverheffing het volk ook verheven? Even misschien, maar Benno Barnard ziet het Papieren tijdperk toch ten einde lopen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Zondag 26 januari

Dat bezoek aan Rozendaal en mijn kindertijd heeft me er weer eens op gewezen dat ik, opgegroeid in die oude romantische steenklomp van een pastorie, mijn hele volwassen leven heb gezocht naar een bewoonbaar alternatief. Heb ik dat nu hier gevonden, in de rustgevend om mijn werktafel heen gestapelde bakstenen van John & Mary West House?

‘s Avonds

Een glas. Nog een. In epicurische doodsangst werk ik verder aan mijn notities bij de wereld.

Maandag

Gedroomd van New York. Nog in mijn droom dacht ik: een stad die overal torenflats neerzet, stort zichzelf in de diepte.

Ik werd wakker en krabbelde deze uitspraak van mijn inwendige orakel op een papiertje; en terwijl ik dat deed, steeg de achtergrond van de droom (een soort screensaver) vanuit mijn onderbewustzijn voor mijn netvlies op: ik zag een veranda met een blonde vrouw in een strandstoel achter wier hoofd wolkenkrabbers verrezen.

De wereld van Hopper is me vertrouwd, rijk volk aan de Oostkust, Joy is in zo’n milieu opgegroeid, even buiten New York, maar dan een paar decennia na Hopper.
Op veel van zijn schilderijen is een jaren-dertig-versie van mijn vrouw afgebeeld: een niet onweelderige blondine met smaak en raffinement, een product van goede genen, geld en een dosis puritanisme die net groot genoeg is om vulgariteit te voorkomen.

Geen idee wat dit alles betekent, maar het zou me irriteren als het niet iets onthulde.

Maandagmiddag (gestage regen)

In de Volkskrant schrijft Arjan Peters over Eliots Gedichten 1917-1930, vertaald en briljant geannoteerd door Paul Claes. Hij klaagt over de vele aantekeningen, alsof iemand hem verplicht die te raadplegen. Deze valse criticus op je nuchtere maag lezen is net of je gedwongen wordt je vorige braaksel op te eten.

Dinsdag

Hou toch op met kranten lezen, ouwe jongen! Als het oorlog wordt, merk je dat snel genoeg en voor de rest offer je de witte duif van je gemoedsrust op het altaar van de Columnistenkerk. Haar priesterkaste lispelt dat je een geboren racist bent, een zondaar die de verkeerde voornaamwoorden gebruikt, een man zo wit als de muur. Intussen vermoorden jihadi’s op grote schaal christenen in Afrika, maar die grote bloederige waarheid strookt niet met het credo van dat Vaticaan.

Woensdag

Ik correspondeer af en toe met een lezeres die ik nooit ontmoet heb. Dit schreef ze me vandaag over een bepaalde reeks gedichten: ‘Een glasheldere draaikolk is het, een mengeling van de fysische en geestelijke werkelijkheid, stof en gedachten, aards en kosmisch, wiskundig en filosofisch, materie en antimaterie, in een hemels opgediende cadans.’

Ik was niet weinig ontroerd. Antwoordde: ‘Je wees me op dat vreemdste van het kunstenaarschap – als je me dit retorische snuiven toestaat – namelijk de genade, het door de muze van het lierdicht in een toestand van hoger schemerbewustzijn geschonken werkstuk.’

Aan dit verheven geklets voegde ik toe: ‘Je zult het niet graag horen, want het komt helemaal uit de tijd overwaaien dat ik nog gewoon patriarchaal de deur voor je mocht openhouden zonder een cisgender koloniaal wit gedrocht te zijn – de tijd heeft de gentleman in een Gollum veranderd – maar ik krijg de indruk dat je een schat bent.’

30 januari

Ik vind een oude brief van mijn vader terug en besluit hem niet uit zijn envelop te halen. Op de postzegel is in 2001 een stempel gezet. Aan mij, Allewaertstraat 12, 2000 Antwerpen. Mijn moeder is al dood, Herman is al dood, Anna is nog in India, Christopher is drie, de Twin Towers moeten nog instorten.

Het is moeilijk voor mij zijn handschrift te lezen – niet in de zin van ontcijferen, maar bij dat artritisch verzwakte gekrabbel zou het mij te moede zijn alsof ik zijn brief net ontvangen heb, alsof hij nog leefde.

31 januari

Brexit. Zon. De elementen schijnen zich niets van de politiek aan te trekken.

Nieuws van het continent: de SPD in München wil straatnamen veranderen. Vervreemd van zichzelf geloven de socialisten dat de geschiedenis verstopt moet worden. Columbus heeft Amerika op zijn geweten. De dikke Strauss heeft in Afrika op antilopen gejaagd en bovendien begon hij zijn dagen met het lezen van Horatius in het Latijn. Schopenhauer was gemeen tegen het vrouwelijk geslacht. Weg met hen.

Arme Arthur! Maar ik denk niet dat zijn straat hem iets had kunnen schelen. Hoort u die knal? Dat is het schot dat hij honderdzeventig jaar geleden voor de boeg van de toekomstige socialisten afvuurde. Zijn nimmer door geslachtsdrift benevelde brein had toen namelijk in de Parerga und Paralipomena al een antwoord geformuleerd. Het komt hierop neer dat academisch geschoolde mensen hun natuurlijke denkvermogen verliezen en dus de evidentie niet meer zien; de volksmens roept: ‘Hé, straks vertrappelt die olifant de hele kamer!’ Maar de ontwikkelde mens heeft de dikhuid onzichtbaar gemaakt achter een berg redeneringen.

Het verschrikkelijke is niet dat de socialisten van tegenwoordig niet meer zouden lezen, maar wel dat ze het gelezene niet meer begrijpen en dat die hele volksverheffing dus niets heeft uitgehaald.

Bij een cognac

Als kind heb ik een Walter Schopenhauer gekend, een vriend van mijn ouders, een knappe man, weelderige krullen, met de wijsgeer verwant als afstammeling van diens zuster. Paradoxaal genoeg was deze Schopenhauer een manisch-depressieve vrouwenminnaar. Mijn vader meende dat hij manisch was wanneer hij bezig was verliefd te worden en depressief wanneer hij het eenmaal was.

Zaterdag

De filosofe Alicja Gescinska over Roger Scruton, met wie zij goed bevriend was: ‘Hij probeerde vooral de ervaring van schoonheid die wij als mensen hebben, te begrijpen. De esthetische ervaring is een zingevende, eerder dan een zintuiglijke ervaring. Ze maakt dat we ons thuis­ voelen in de wereld, en biedt troost.’

Welaan dan, Vlaamse kunstenaar, jij die als door een horzel gestoken reageerde toen een politicus zei dat hij schoonheid zocht in de kunst, neem jezelf toch niet zo serieus! Niemand heeft een boodschap aan je concepten en ideeën. Schilder nu maar, als je dat kunt tenminste, en zeker, schilder zo hedendaags mogelijk. Schilder, want je bent geen belangrijke denker. Dat is niet erg. Wel erg is dat de musea voor hedendaagse kunst overwegend strontvervelend zijn, niet omdat de kunst er hedendaags is, maar wel omdat zij lelijk en pretentieus is. Het geheim van de musea voor schone kunsten schuilt in hun adjectief.

4 februari

Gisteren is Charles Witte overleden. Joost belde me. Zijn vader was gevallen en had acht ribben gebroken. Sowieso had hij na meer dan negentig jaar geen zin meer in het zijn: ‘Ik zit hier maar wat voor me uit te koekeloeren,’ zei hij toen ik hem bezocht. Dat was een maand geleden. Nu moet de demente Alie naar een of ander verzorgingstehuis, waar ze angstig en weerspannig zal zijn tot ze met een volgend gebakje weer even wordt zoet gehouden.

5 februari (Winters van mijn kindertijd, waar zijn jullie gebleven?)

Het probleem tijd kent een onhandige oplossing: de dood. En naarmate we ouder worden, legt de onvermurwbaar dalende zon een steeds weemoediger glans over de achter ons liggende, ongrijpbaar geworden tijd.

Mijn eigen ongrijpbare tijd begint in de jaren vijftig. Hoe ouder ik word (alleen mensen boven de vijftig beginnen een zin zo), hoe meer die jaren mijn tijd worden. In het Imperial War Museum in Londen kun je een interieur uit 1940 bezichtigen: bruin bloemetjesbehang, opengespreide krant ter grootte van een half strafschopgebied, pijp in asbak, trijpen leunstoelen, alleen mijn opa ontbreekt. In de keuken vind ik mijn moeders erfstukken, het gedeukte vergiet, de snijbonenritser met de metalen neusgaten, de houten stamper waarmee ze het wasgoed in de badkuip onder water dwong…

O weemoedige sensatie dat mijn tijdgenoten, turend op een schermpje, de juiste meningen onder de hersenpan, lid van een nieuw-samengesteld gezin, mij vreemder zijn dan de bewoners van mijn kindertijd, die in de volksverheffing, Sinterklaas en het huwelijk geloofden! Ze zijn haast allemaal dood.

Nostalgie, wat u zegt. U klinkt verwijtend, maar nostalgie is de enige manier om iets te ervaren van de tijd in zijn volledige omvang.

Donderdag

Als je maar vaak genoeg toverformules tegen jezelf fluistert, ga je vanzelf in ze geloven: cis, wit, hetero, patriarchaal, reactionair…

De combinatie van al die kwalen heet Bach, Flaubert, Nietzsche, Eliot, Picasso, Nabokov, Solzjenitsyn. Je lispelt je bezweringen en op wonderbaarlijke wijze veranderen genieën in gespuis.

Zondagmiddag

Zouden we het landsbestuur overlaten aan mensen met down?

Ik opper die vraag omdat ik daarover een gesprek met Willem had. Hij en zijn ouders zijn op bezoek. Of hij mee mocht als ik met de honden ging wandelen. Het regende – het regent al weken – en hij was de enige van het gezelschap die mee wou.
Willem is zestien en heeft downsyndroom. We laten de honden los, die zich de vriendelijke Somme van ons modderige dal in storten, en hij zegt opeens: ‘Ik zou het land niet willen bestuderen.’

‘Waarom niet?’
‘Dat kan ik niet.’
‘Ik ook niet.’
‘Maar ik heb een suddroom.’ Hij zwijgt plechtig. Het woord hangt wat in de vochtige winterlucht te hangen, vreemd accorderend met het verdrinkende landschap. Dan: ‘Ik heb ook verdriet.’
‘Verdriet? Waarom?’
‘Omdat er mensen zijn die kinderen als mij willen abbeteren… Dat betekent toch baby’s doodmaken?’
‘Ja, maar dat zijn wel baby’s die nog niet geboren zijn.’

De honden apporteren gezeglijk hun stokken, maar Willem laat zich niet afleiden.

‘Denk je dat mijn papa en mama mij niet hadden gewild als ze wisten van mijn suddroom?’
‘Je bent hun favoriete kind.’
‘Ja, de makkelijkste!’ Hij kraait het uit.

Thuis laat hij met een grijns zijn modderspatten aan iedereen zien. ‘Ik ben niet altijd de makkelijkste!’ Zijn moeder lacht vertederd. Ooit noemde ze hem haar mooiste moedervlek, maar toen was ze een beetje tipsy.

Wat zou makkelijker zijn: een zoon als Willem of een zoon die naar het front vertrekt?

Maandag

Moe van de winter. Vondel verwarmt me even:

            (…) Het Noorden heeft geladen
            Al ’tgeen het Oosten teelt; al wat het hemels vuur
            Des zomers kookt en brandt, bewaart in dit gewest
            De kille wintervorst, die vuur uit peper kauwt.

Vervolgens zak ik in nieuwe droefgeestigheid weg: die peper was in Nederlands-Indië geroofd, Joost; en loochen ik via dit citaat niet de klimaatverandering?

Peripatetisch door de modder achter de honden aan sjokkend, zeg ik tegen de dode das die zijn laatste schuilplaats onder een struik heeft gezocht: ‘Ik ben moe van de modder, jongen. Maar niet zo moe als jij.’ Zijn vacht bestaat uit kleverige slierten, waartussendoor minieme beekjes stromen. Natter dan deze das kun je als schepsel niet worden.

11 februari

Ook Dirk Leyman weet geen zak van Eliot: ‘Claes wijst er op hoe de wanhoop van de dichter zijn bedding vond in The Hollow Men (1925). Ash Wednesday (1930) markeerde Eliots bekering tot het rooms-katholicisme.’

Rooms-ka… enfin.

Maar anders dan Arjan Peters is Leyman tenminste niet kwaadaardig. Dus niet getreurd, Paul, je moet die dingen door de bril van Machiavelli bekijken.

12 februari

In het krantje schrijft de columniste Julie Cafmeyer: ‘Heel ons denken is doordrenkt van witte, mannelijke, westerse filosofen. Je moet beter je best doen om andere denkbeelden uit de kast te halen.’

U begrijpt dat mijn hele interne patriarchaat bij deze woorden in opstand kwam. ‘Julie, gansje van me’ mompelde ik, T.S. Vladimir Gustave Солженицын, denker met de hamer, ‘dan haal je toch zwarte, vrouwelijke, Afrikaanse filosofen uit je kast?’

Visdag

Struikelen over: de vergrotende trap van vinden.

Ik bladerde wat in mijn Van Dale, dat beduimelde stuk archeologie uit de late Papiertijd, op zoek naar niets, toen mijn oog op de etymologie van ‘lady’ viel.

De Angelsaksische boeren noemden de vrouw des huizes de hlaefdige: het oude Germaanse woord voor brood is hlaef (nog altijd chleb in de Slavische talen) en diga (verwant met deeg) is kneden. Moeder de vrouw de broodkneedster. Analoog daaraan is ‘lord’ een verbastering van hlaefwaerd, broodbewaarder.

Van dit soort zinloze wetenschap raakt de veer van mijn zijn strak opgewonden.
Omgekeerd begin ik te ratelen als een ouwe wekker wanneer ik het in het krantje gebezigde Nederlands lees.

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.

Meer van Benno Barnard

De reislust voert uw schrijver naar de Maas en Brussel, waar hij onthaald wordt door een villa, kunstschilders en een schaamteloos jonge fotograaf.

Commentaren en reacties