JavaScript is required for this website to work.
Politiek

‘De unitaire staat is achterhaald’

Stapstenen naar staatshervorming (2)

Mark Deweerdt13/11/2019Leestijd 5 minuten
Premier Gaston Eyskens, stamvader van het federale België.

Premier Gaston Eyskens, stamvader van het federale België.

foto © Reporters

In 2020 ‘viert’ België 50 jaar regionalisering. Mark Deweerdt analyseert de aanloop van deze fundamentele herinrichting van de Belgische staat.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘De unitaire Staat, met zijn structuur en zijn werkwijze zoals die thans door de wetten nog geregeld zijn, is door de gebeurtenissen achterhaald. De gemeenschappen en de gewesten moeten hun plaats innemen in vernieuwde Staatsstructuren die beter aangepast moeten zijn aan de eigen toestanden van het land’.

Met die woorden stelde de politieke elite op 13 november 1969, vandaag vijftig jaar geleden, vast dat de in 1830 gecreëerde Belgische eenheidsstaat op zijn laatste benen liep en dat de tijd voor een nieuw project gekomen was. Ze stonden in het inleidende hoofdstuk van het verslag van de ‘Werkgroep der 28’ dat die dag goedgekeurd werd.

Gaston Eyskens, die een regering leidde die gesteund werd door de CVP, de PSC en de nog unitaire BSP, had de werkgroep na de zomervakantie van 1969 opgericht om de vastgelopen grondwetsherziening vlot te trekken. Ze telde 28 vertegenwoordigers van alle parlementspartijen. Na de bijeenkomst van 2 oktober, waarin de poort naar de drieledige gewestvorming was opengezet, vergaderde de werkgroep nog vier weken. De twee ministers van Communautaire Betrekkingen, Leo Tindemans (CVP) en Freddy Terwagne (BSP), stelden na de slotvergadering van 30 oktober het verslag op. De werkgroep besprak het op 12 en 13 november en keurde het in licht aangepaste vorm goed.

Op die bijeenkomst was de delegatie van de Volksunie niet meer aanwezig. Voorzitter en Kamerlid Frans van der Elst en de senatoren Wim Jorissen en Frans Baert waren op 30 oktober opgestapt, om te protesteren tegen wat hun partij ‘de grendels’ noemde: maatregelen ter bescherming van de Waalse minderheid die een ingrediënt zouden worden van de eerste staatshervorming en van onze institutionele architectuur.

Minoriseringsvrees

De vrees door de Vlamingen politiek ‘geminoriseerd’ te worden, was een oud Waals zeer. Ten laatste sinds de invoering van het algemeen kiesrecht in 1893 was het duidelijk dat de Vlamingen, gezien hun demografisch overwicht, voor eeuwig en altijd meer dan de helft van de parlementszetels zouden bezetten. Wallonië rilde van de gedachte dat zij die zetelmeerderheid zouden ‘misbruiken’.

La séparation de la Wallonie et de la Flandre’ die de wallinganten, in navolging van Jules Destrée, vanaf 1912 eisten, was een antwoord op die minoriseringsvrees. Voor de unitaristen was dat niet het juiste antwoord. Zij kwamen in de jaren 1960 met andere voorstellen: de goedkeuring van bepaalde wetsontwerpen en wetsvoorstellen met een tweederde meerderheid (CVP) of met een meerderheid in elke taalgroep (BSP).

Van grondwettelijke waarborgen tegen hun ‘minorisering’ maakten de Walen lange tijd hun instemming met een voor Vlaanderen voordelige zetelaanpassing afhankelijk. Volgens de Grondwet was er toen nog één volksvertegenwoordiger per 40.000 inwoners, zodat het aantal Kamerleden geregeld aan de bevolkingstoename moest worden aangepast. Sinds 1947 was er wegens Waals verzet geen zetelaanpassing meer gebeurd, waardoor een half miljoen Vlamingen niet in het parlement vertegenwoordigd waren.

Alarmbel

Begin 1965 waren CVP en BSP, de twee partijen die de regering-Lefèvre vormden, het eens geworden over de invoering van nog een ander beschermingsmechanisme, dat als alarmbelprocedure bekend zou worden: drie vierde van de leden van een taalgroep zouden een bijzondere procedure kunnen eisen voor de behandeling van wetsvoorstellen en wetsontwerpen die ‘de relaties tussen de twee gemeenschappen ernstig zouden kunnen aantasten’. Daarop hadden de Kamer en de Senaat de zetelaanpassing eindelijk goedgekeurd.

De afspraak van 1965 werd opgenomen in het regeerakkoord dat de CVP en de BSP in juni 1968 sloten. De grondwetsherzieningsvoorstellen die de regering-Eyskens enkele maanden later bij de Senaat indiende voorzagen dan ook in de invoering van een ‘alarmbelprocedure’ (grondwetsartikel 38bis). Behalve voor begrotingen en voor taalwetten, zouden drie vierde van de leden van een taalgroep in een motie kunnen verklaren dat een wetsontwerp of wetsvoorstel ‘de betrekkingen tussen de taalgemeenschappen ernstig in het gedrang kan brengen’. In dat geval zou de parlementaire procedure opgeschort worden en het wetsontwerp of wetsvoorstel naar de regering worden verwezen, in de verwachting dat die een oplossing voor het conflict zou vinden.

Voor de taalwetgeving en voor de begrenzing van de vier taalgebieden waarin het grondgebied zou worden ingedeeld, namen de regeringsvoorstellen de bijzondere wetgevingsprocedure over die de BSP had voorgesteld: de goedkeuring door een meerderheid in elke taalgroep van de Kamer en de Senaat (grondwetsartikel 3bis).

Grendel of schaar?

De regeringsvoorstellen, vooral ‘38bis’, kregen kritiek in moties van de Vlaamsgezinde verenigingen. De Volksunie trok harder van leer. Kort na Nieuwjaar 1969 begon de partij onder de slogan ‘Geen grendel op de demokratie’ een felle campagne te voeren. Met 750.000 extra nummers van het partijblad Wij, affiches, stickers en protestvergaderingen trachtte zij de Vlamingen duidelijk te maken dat 72 Franstalige Kamerleden – een derde van het totale aantal Kamerleden (212) – een wetgevend initiatief konden blokkeren en zo de Vlaamse meerderheid in het parlement konden ‘vergrendelen’.

staatshervormingADVN

Van CVP-zijde werd de betekenis van de alarmbelprocedure , waar vooral de PSC hardnekkig bleef op aandringen, geminimaliseerd. De Franstaligen zouden wel twee keer nadenken alvorens de alarmbel te luiden, omdat het gebruik ervan het uiteenvallen van België in de hand kon werken. CVP-Kamerlid Jan Verroken zei in dat verband dat artikel 38bis geen ‘grendel’ was, maar een ‘schaar’.

De Volksunie bleef zich tegen ‘38bis’ verzetten. Toen in de ‘Werkgroep der 28’ bleek dat ook de taalpariteit in de ministerraad een onderdeel zou worden van het institutionele compromis dat Eyskens nastreefde, was de maat vol en stapte de partij, zoals gezegd, op 30 oktober op (de ‘communautaire pariteit’ onder de ministers stond in de voorstellen die formateur Paul Vanden Boeynants na de verkiezingen van 1968 had gedaan en was overgenomen in het regeerakkoord-Eyskens).

Brussel

Het verslag dat Tindemans en Terwagne hadden opgesteld, en op 13 november werd goedgekeurd, was geen politiek akkoord tussen de andere partijen, maar een ‘inventaris’ van de besprekingen in de werkgroep. Het somde de besluiten op waarvoor er eenparige instemming of een meerderheid was, en de punten waarover er twee of meer alternatieve mogelijkheden waren voorgesteld. Zo gaf het enkele belangrijke oriëntaties van de eerste staatshervorming aan:

  • de grondwettelijke erkenning van drie cultuurgemeenschappen: een Nederlandse, een Franse en een Duitse, en de toekenning aan de Nederlandse en de Franse Cultuurgemeenschap van de grondwettelijke bevoegdheid ‘om regionale wetten te maken onder de benaming decreten’. Sommigen vonden dat ook de Duitstalige cultuurraad die bevoegdheid zou moeten krijgen.
  • een ‘ruime decentralisatie’, hetzij naar het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse gewest, hetzij naar de provincies, voor aangelegenheden waarvoor een gedifferentieerd streekbeleid, geheel of ten dele, verantwoord is, zoals stedenbouw, ruimtelijke ordening en grondbeleid; gewestelijke economische expansie en tewerkstelling; huisvesting; gezins- en demografische politiek; hygiëne en volksgezondheid; beroepsopleiding en omscholing; toerisme en onthaal; visserij, jacht en bosbeheer. De drie gewesten zouden over financiële middelen moeten beschikken, hetzij dotaties, hetzij eigen middelen (met inbegrip van een aangepaste fiscaliteit), hetzij beide.
  • de instelling van de functie van staatssecretaris, de grondwettelijke erkenning van twee taalgroepen in Kamer en Senaat en taalpariteit in de ministerraad.
  • een grondwettelijke bijzondere parlementaire procedure voor wetsontwerpen of -voorstellen die de betrekkingen tussen de taalgemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen.

Voor twee problemen had de ‘Werkgroep der 28’ geen oplossing gevonden: het statuut van de zes Vlaamse randgemeenten van Brussel en de begrenzing van het ‘economisch gewest Brussel’. Een ‘commissie ad hoc’ zou het onderzoek daarvan voortzetten, stond in het verslag van 13 november 1969.

Historisch

De meeste krantencommentatoren wezen daags nadien op het belang van het verslag voor de afwikkeling van de in de steigers staande grondwetsherziening en staatshervorming. En het ontging hen niet, dat de regering en de politieke partijen voor het eerst erkenden dat de ‘unitaire staat door de gebeurtenissen achterhaald’ was en ‘de gemeenschappen en de gewesten’ een plaats moesten krijgen ‘in vernieuwde staatsstructuren’.

Eerste minister Gaston Eyskens zou die passus uit het verslag integraal en letterlijk herhalen in de regeringsverklaring die hij op 18 februari 1970 in de Kamer en de Senaat voorlas. Sindsdien en tot op vandaag worden zijn woorden ‘historisch’ genoemd. Maar ze stonden drie maanden eerder al in het verslag van de ‘Werkgroep der 28’.

Mark Deweerdt (1952) was journalist bij De Standaard en De Financieel-Ekonomische Tijd/De Tijd, en schreef als kabinetsmedewerker toespraken en teksten voor Yves Leterme, Kris Peeters, Herman Van Rompuy en Geert Bourgeois.

Commentaren en reacties