Delphine Lecompte aan het woord
Dichter gemarteld door filosofen
Delphine Lecompte werd ondervraagd door Johan Braeckman en Jean-Paul Van Bendegem. Op de binnenplaats van een school. Een terechte locatie.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementGeen Gentse Feesten? In bescheidener vorm vinden ze hier en daar plaats. Zoals op het speelplein van het Sint-Barbaracollege. Daar werd – op de zachte zomeravond van 23 juli – Delphine Lecompte op de rooster gelegd door twee filosofen.
Marteling als spektakel
De beulen waren Johan Braeckman en Jean-Paul Van Bendegem. Een boeiende avond. Een marteling is altijd een spektakel met veel klank, kleur en vreugde. Of het nu een lichamelijke dan wel geestelijke foltering is.
Punt voor punt verslag uitbrengen is onbegonnen werk. Daarvoor waren de dialogen te veel spitse monologen van de filosofen, waarop de dichter kort instemmend of ontwijkend antwoordde en er een fragment van een gedicht aan toevoegde. Wanneer de filosofen genoeg hadden rondgekeken in de kelder van een gedicht, zoals Howard Carter in het graf van Toetanchamon, las Lecompte een ander gedicht voor, zodat de wijze heren weer konden spitten.
Geen loslopende taalspelletjes
Uit het pingpongspel van het trio blijkt dat de gedichten van Delphine Lecompte geen loslopende taalspelletjes zijn, vertrekkend van een idee, opgevuld met naamwoorden en krolse bijvoegsels. De twee filosofen hadden zich verrassend degelijk voorbereid om aan te tonen dat haar poëzie wel degelijk een morele en filosofische basis heeft. Gelukkig vroegen ze niet of haar dichtwerk sporen heeft van een al dan niet gelukkige opvoeding, of ze liever friet eet dan kroketten. Dat is op z’n best voer voor biografieën en op z’n slechtst hapjes voor proefschriften.
Zonder de spijker op de kop te slaan maakten de wijzen duidelijk dat Delphine Lecompte een sociaal bewogen dichter is die de decadentie van onze versleten beschaving op sardonische wijze portretteert. Dat het aantal marginalen met verstand van zaken te klein is om de verloedering, gaar gestoofd door de vol- en halftijdse idioten, te vermijden.
Het trio zelf aan het woord
Eerder dan een gedetailleerd verslag over woord en wederwoord, leek het boeiender het drietal te vragen waarom ze zich tot dit project hadden geleend.
Jean-Paul Van Bendegem: ‘Beelden volgen elkaar op in een wisselend tempo, met de uitdaging voor de lezer om de beelden in elkaar te passen als een puzzel die niemand ooit eerder heeft gezien.’
Johan Braeckman: ‘Appreciatie voor Delphine: ze voert figuren op die tegendraads zijn, die tussen de plooien van de maatschappij zijn gevallen, die op de achterste rij zaten toen ons Heer de talenten uitdeelden. Toch vat je sympathie op voor hen, omdat ze bijzondere, zinvolle beroepen hebben en wilde avonturen beleefden.’
Delphine Lecompte: ‘Mijn gedichten zijn irrationeel, primitief, kinderlijk, koortsig en sjamanistisch. Het was vreemd die koortsigheid onder een stolp te zien, hoe mijn adjectieven ontleed werden door die twee spitsvondige insectkundigen. Johan was luchtig en stout, Jean Paul was sluw en sardonisch. Ik was geflatteerd en af en toe in de war. Ik ben geen intellectueel, wel een wolfskind.’
Een gedicht tot besluit
Duidelijkheid volop, dacht ik. Hier hoeft niets meer aan toegevoegd te worden, tenzij een gedicht om het verslag van de avond beter te begrijpen. Het is niet eerder gepubliceerd en maakte deel uit van de gedichten waar de filosofen de krullen van krabden.
Pauw pauw pauw
Een man in een goktempel, hoge hoed en een pauw in een kooi
Hij was mijn vader lang geleden, slaapwandelaar en verloskundige in La Paz
Een korte periode vermaakte hij ook verwaande blaaschirurgen op cruiseschepen
Hij was goochelaar toen, of buikspreker
Zijn brieven in flessen kwamen niet toe
Ik miste mijn vader en stortte me op broze metselaars en fiere walvisvaarders
Plots was ik twintig, ik piste in een wijwatervat.
Plots was ik twintig en ik stond met een kater op een golfterrein
Ik was een knecht, ik kreeg een zonnesteek en zei honderd keer:
‘Russische meisjes schminken zich graag.’
Ik wilde een Russisch meisje zonder schmink zijn
Niemand begreep mij in het studentenhuis, ik zwierf rond
En in het Serpentensteegje vond ik een aan lager wal geraakte dadaïst
Die zich over me wilde ontfermen, de ontferming was sadistische seks.
Maar na de sadistische seks was er ook muziek van Hank Williams
En af en toe mocht ik in de kelder een lauwe lasagne eten, de andere gevangenen kregen
Pistache-ijs en witloofstronken, zij hadden hun strepen al verdiend
Ik ontsnapte en belandde in de hoeve van een zadelmakergezin, een idyllische periode
De zadelmakervrouw leerde me zorgen voor kuikens en net genoeg voor mezelf
Om het te redden daarbuiten, maar eerst moest ik herstellen
De zeven zoons waren aardig, hun hobby’s waren badminton, kannibalisme, en steltlopen
De zadelmaker zelf was een alcoholistische mythomaan en een wonderlijke koorddanser.
‘Je kan hier niet blijven,’ zei de bitsige jaloerse zus van de zadelmaker
Ze kwam terug van wereldreis en ze joeg me weg met foto’s van schrompelkoppen
En verhalen over gemummificeerde sjamanen, en met chantage en een assegaai
Chantage was gemakkelijk; er circuleerde een pornofilm waarin ik een blote hoefsmid
Speelde en werd overmeesterd door een cholerieke baron en een incontinente fazantenjager
In de film hoor je me tieren: ‘Pauw, pauw, pauw! Pauw pauw pauw!’
Eerst met komma’s, daarna zonder.
Dat was mijn leven vanaf 1999 tot en met 2004
Nu is alles minder koortsig, minder gewelddadig, minder verwarrend
Ik mis de koorts en de verwarring niet, het geweld mis ik wel
Ik probeer het te reconstrueren met de voormalige vrachtwagenchauffeur
Ik geef hem klemmen, fretten, stokken, roeispanen, en zwepen
Instructies geef ik hem ook, maar hij verroert niet; hij is dronken en lief
Teder en bang van bloed, hij zegt: ‘Litouwse vrouwen bloeden graag.
Jij bent geen Litouwse vrouw.’
Maar hij vergist zich; ik ben net wel een Litouwse vrouw
En ik wil bloeden als een bietenboer met een spuitende halsslagader
Een verdorven sponzenverkoper viel hem aan met een verdonkeremaand tombolabroodmes
Twee broers, twee bijbels, een tombolaprijs, een stoïcijns dwergvrouwtje met een vuile stola
Het is altijd hetzelfde liedje
De voormalige vrachtwagenchauffeur likt mijn vagina
En denkt aan de gorilla die zijn eerste vrouw betoverde, of beter gezegd: ontvoerde
Zijn eerste vrouw was een simpele bobijnster aan wier wieg een boze fee was verschenen
Die had voorspeld dat een gorilla roet in het eten zou gooien.
Ik kom klaar als de eerste de beste imbeciele vogelwichelaar
En ik denk meteen aan grote goksteden, aan witte rapmuziek, en aan de affaire Dreyfus
Het zijn naïeve mierzoete wrede wrange blasfemische gedachten
Dan is het liefdesspel voorbij en reinigt de voormalige vrachtwagenchauffeur
Zijn oorschelpen en de mijne
De mijne zijn het vuilst
Mijn oren zijn vuil om minder goed te horen.
Maar ik hoor toch, ik hoor alles
Ik hoor dat mijn moeder zou willen dat ik een winnaar word, desnoods zonder ziel
Maar het is te laat en ik mis mijn vader
Tegen zijn zin betrapt hij kleptomanen in de ontbijtgranenafdeling
Van een sinistere supermarkt in Nazareth, hij is geen bestraffende man
En hij mist de houten pop die hem plaagde maar die het ook voor hem opnam.
Delphine Lecompte
DICHTER BIJ FILOSOFEN
In het kader van Speeltijd!
Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.
Milo Rau vertrekt bij het NT Gent. Hij zag zijn benoeming enkel zag als een tussenstap op de weg naar zonniger bestemmingen.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.