Comment vivre ensemble? De vraag die Roland Barthes in zijn eerste cursus aan het Collège de France (1976-1977) centraal stelde, is ook de vraag die Paul Verhaeghe in zijn jongste boek bezighoudt: hoe kunnen we in ons denken en handelen het streven naar een zo groot mogelijke autonomie van het individu in lijn brengen met het streven naar een zo goed mogelijk functionerende gemeenschap? Moeder en kind Barthes kwam naar eigen zeggen op het onderwerp toen hij vanuit het raam…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Comment vivre ensemble? De vraag die Roland Barthes in zijn eerste cursus aan het Collège de France (1976-1977) centraal stelde, is ook de vraag die Paul Verhaeghe in zijn jongste boek bezighoudt: hoe kunnen we in ons denken en handelen het streven naar een zo groot mogelijke autonomie van het individu in lijn brengen met het streven naar een zo goed mogelijk functionerende gemeenschap?
Moeder en kind
Barthes kwam naar eigen zeggen op het onderwerp toen hij vanuit het raam van zijn Parijse appartement een moeder haar tegenstribbelende peuter op straat zag meesleuren. Het eigenzinnige kind wou de ene richting uit, de al even eigenzinnige ouder de andere. Voor Barthes zette dat beeld de vraag op scherp: bestaan er überhaupt gemeenschapsvormen die een efficiënt collectief handelen vooropstellen en toch de vrijheid van het individu dienen? De gemeenschap van moeder en kind op de Parijse straat wees alvast in de andere richting.
Barthes vond een goed voorbeeld van wat hij zocht in een boek dat hij las over een aantal kloostergemeenschappen van de Griekse Athosberg. ‘Idioritmisch’ noemde hij hun functioneren: het ritme van de gemeenschap werd er niet verstoord door het zelf gekozen ritme van degenen die de gemeenschap uitmaakten. Utopisch? Zeer wellicht: sinds 1992 bestaan de bewuste gemeenschappen niet meer. Het detail zou perfect passen in het betoog dat Verhaeghe in zijn jongste boek ontwikkelt.
Economie vs. psychologie
Dat boek — Onbehagen, de titel roept Freud in herinnering, waarover zo meteen meer — vertrekt van een gedachte die Verhaeghe ook al in eerdere boeken formuleerde: ‘We hebben het beter dan ooit, maar voor veel mensen voelt het niet zo.’ In het meer dan een decennium eerder verschenen Identiteit (2012) schreef Verhaeghe het ook al: ‘Nooit had de westerse mens het zo goed, nooit voelde hij zich zo slecht.’
De formulering geeft in beide gevallen al de kern van het probleem aan: ‘het beter hebben’ is een economisch gegeven, ‘het zich goed voelen’ een psychologisch. Naar die tegenstelling (materiële omstandigheden versus mentale realiteit) gaat de aandacht van Verhaeghe uit. Marxisten zowel als Freudianen spreken van ‘vervreemding’: de mens is niet alleen van zijn omgeving vervreemd, maar ook van zijn wezenlijke zelf.
Relationeel
Dat zelf — ook dat is een gedachte waar Verhaeghe op blijft hameren in de indrukwekkende reeks boeken die hij intussen al 25 jaar publiceert — is niet iets wat in ons zit. Identiteit is een relationeel gegeven, beklemtoont Verhaeghe. Wie we zijn wordt bepaald door anderen rondom ons: de groep waartoe we behoren (en die ons met zijn verwachtingen aanzet om een betere versie van onszelf te worden), maar ook de groepen waarvan we willen verschillen — de vreemden, de rijken, de politiekers.
Verhaeghe spreekt van ‘identificatie’ en ‘individuatie’: de eerste term slaat op de mate waarin we ons conformeren aan normen en verwachtingen die ons worden aangeboden, de tweede op de mate waarin we ervoor kiezen ons daartegen te verzetten. In de mogelijke tweespalt tussen beide processen — een drang naar verbondenheid versus een drang naar autonomie – toont zich volgens Verhaeghe het unieke van de mens: als reflectief wezen kan de mens nadenken over wat er zich voordoet en zich de werkelijkheid ook anders voorstellen. Op die mogelijkheid steunt de kritiek: het kan anders.
Foucault
Dat onze identiteit niet vastligt, betekent dat hij veranderlijk is, en mogelijk zelfs maakbaar. Maar we vergissen ons schromelijk, aldus Verhaeghe, wanneer we denken dat we dat maakproces zelf in handen hebben. Verhaeghe zet zich wat dat betreft op de lijn van Foucault: wie we (denken te) zijn, is altijd het resultaat van processen die we niet overschouwen. We zijn niet de bron van wie we zijn, maar de resultante.
Ook aan Foucault ontleent Verhaeghe zijn overtuiging dat de taal die we gebruiken (en die ons in vele gevallen wordt opgedrongen) onze kijk op de werkelijkheid stuurt. In verschillende van zijn boeken koppelt Verhaeghe die gedachte aan Orwells 1984 en ook in zijn jongste boek komt de verwijzing naar diens Newspeak geregeld voor.
Neoliberalisme
Wie het vroegere werk van Verhaeghe kent, zal niet verbaasd zijn door de voorbeelden die volgen. De dominantie van een economisch discours toont zich in ons alledaags taalgebruik: we ‘investeren’ in onze toekomst, ‘laden’ in onze beperkte quality time onze ‘batterijen op’ en zien studenten aan onze onderwijsinstellingen steeds meer als ‘cliënten’. Onze taal geeft ons denken niet alleen weer, ze maakt dat denken ook vanzelfsprekend, niets om bij stil te staan.
Net als in zijn eerdere boeken geeft Verhaeghe ook in Onbehagen een scherpe analyse van de neoliberale tijden waarin we leven. Maar meer dan in de eerdere boeken wordt aan die analyse een historische dimensie toegevoegd. Zich steunend op het werk van de Utrechtse hoogleraar Bas van Bavel (De onzichtbare hand (2018)) gaat Verhaeghe ervan uit dat we ons in de laatste fase bevinden van de ontwikkeling van het vrijemarktdenken dat de neoliberale overtuiging fundeert.
Dat denken botst intussen overduidelijk op zijn grenzen, stelt Verhaeghe. De vrijheid en gelijkwaardigheid die het marktdenken beloofde, zijn niet alleen illusies gebleken, maar hebben ook het tegendeel opgeleverd van wat ons werd voorgehouden. De weg naar de vrijheid blijkt een tredmolen van jewelste en de kloof tussen wie heeft en wie niet, wordt steeds groter. Verhaeghe ziet het probleem rond 1980 ontstaan, het tijdperk van Reagan en Thatcher.
Freud
Onbehagen, zo gaf Verhaeghe in een aantal recent verschenen interviews aan, is het resultaat van een nieuwe cursus die hij de laatste vijf jaar van zijn carrière aan de Universiteit Gent mocht doceren: ‘Cultuur en maatschappijkritiek’. (De cursus werd in 2021 overgenomen door Matthias Desmet; de rest is universitaire geschiedenis.)
Een van de sleutelteksten uit die oorspronkelijke cursus was Freuds Onbehagen in de cultuur (1930). Verhaeghe steunt op Freud (‘onbehagen is nu eenmaal onvermijdelijk’), maar stuurt diens analyse ook bij, onder meer door de tegenstelling tussen individu en maatschappij minder polair te zien. De mens is van nature een sociaal zoogdier, beklemtoont Verhaeghe, en elke analyse van culturele bepaaldheden moet daarmee rekening houden.
Dringend
De grond van het menselijke onbehagen is de spanning tussen het verlangen naar autonomie en de drang om bij een groep te horen. Vandaag lijken we volgens Verhaeghe blind te zijn geworden voor de noodzaak van die spanning, waardoor we ons ofwel te eenzijdig richten op een streven naar individuele vrijheid ofwel onze eigenheid doen opgaan in die van het collectief.
Verhaeghes pleidooi is er een van wat hij in het slothoofdstuk van zijn nieuwe boek ‘autonomie in verbondenheid’ noemt. Op de vraag hoe dat ideaal te bereiken valt, geeft Onbehagen geen antwoord. Wie dat jammer vindt, moet beseffen dat het ook niet de bedoeling was. Zoals Verhaeghe in zijn nieuwste boek opnieuw duidelijk maakt, moeten we vooraleer we over oplossingen nadenken het probleem zo scherp mogelijk stellen.
Dat doet Paul Verhaeghe ten andere opnieuw met verve, op de manier die we intussen van hem kennen. Met helder verwoorde argumenten en interessante referenties naar studies, films en romans zegt hij waar het volgens hem op staat. Nergens behaagziek, nooit te beroerd om wat in wezen een onaangename boodschap is te herhalen: we moeten dringend ons leven veranderen!
Onbehagen van Paul Verhaeghe is verkrijgbaar in onze webwinkel.