JavaScript is required for this website to work.
post

Expo: ‘Het modernisme – een schets van de avant-garde in de jaren twintig’

De Koolputten Kunstforum in Waasmunster pakt uit met prestigieuze expo

Patrick Auwelaert10/3/2019Leestijd 9 minuten
Uitsnede uit werk Groepsexpo: Het modernisme

Uitsnede uit werk Groepsexpo: Het modernisme

foto © Stichting Musae – verzameling Joseph, Bredene

Prestigieuze expo van van museale allure over Belgische modernisten uit de jaren twintig in De Koolputten Kunstforum (Waasmunster).

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op zondag 24 februari 2019 vond onder grote belangstelling de opening plaats van de groepsexpo Het modernisme – een schets van de avant-garde in de jaren twintig. De plaats van afspraak was De Koolputten Kunstforum, een nog vrij recente kunstruimte die gevestigd is in het hoofdgebouw van een gebouwencomplex waar verder een restaurant, een brasserie, een bed & breakfast en feestzalen deel van uitmaken.

Het schitterend gerestaureerde oord, dat oorspronkelijk dateert van de eerste helft van de negentiende eeuw, vormt met zijn helwit geschilderde muren een monochroom baken in de Wase natuur en is bereikbaar via de Mirabrug — zo genoemd naar de speelfilm ‘Mira’ (1971) van Fons Rademakers. Het huidige complex draagt nog steeds de originele naam ‘De Koolputten’ en was in het verleden een kleine haven waar vrachtschepen kolen, graan, maïs, bouwmaterialen, veevoeder en zelfs mosselen aan- en afvoerden. Vandaag is de Durme er niet langer bevaarbaar, maar de kunst des te meer levensvatbaar.

Museale allure

Curator van de groepsexpo is de Hammenaar Freddy Huylenbroeck, een man met tientallen jaren ervaring als galeriehouder, kunstcriticus en -promotor en medewerker van wijlen Albert Van Wiemeersch van galerie Kunstforum in Schelderode — destijds dé Cobra-galerie in België. Hij slaagde erin zowel stichtingen en musea als galeries, privé-instellingen en particuliere verzamelaars te overhalen om werken uit hun collecties tijdelijk ter beschikking te stellen.

Het resultaat is een expo van museale allure, al dient daaraan toegevoegd dat niet alle tentoongestelde stukken topwerken zijn. De ondertitel van de expo luidt dan ook niet voor niets ‘een schets van de avant-garde in de jaren twintig’. Al slaat die benaming evenzeer op het feit dat het modernisme in de expo slechts deels belicht wordt en niet in zijn geheel, en dat ze geografisch én in de tijd hoofdzakelijk beperkt blijft tot de jaren twintig in België, terwijl de stroming — eigenlijk een totaal van vernieuwende stromingen in de kunsten — in werkelijkheid haar invloed liet gelden gedurende verschillende decennia in de hele westerse wereld.

Manet als gangmaker

Vooraleer dieper in te gaan op de groepsexpo, is het noodzakelijk iets te zeggen over de term ‘modernisme’. Alleen dan kunnen de tentoongestelde kunstwerken in het juiste licht worden bekeken.

Welnu, het modernisme is een vlag die meerdere ladingen dekt. Er bestaat geen sluitende definitie van het begrip en evenmin consensus over het tijdstip van ontstaan ervan. Kunsthistoricus Johan De Smet:

‘Zo hebben sommige auteurs het [modernisme] beschouwd als een periodisch gegeven, in oorsprong teruggaand tot de tijd van de verlichting en de ontwikkeling van het individu als een vrij en onafhankelijk wezen, terwijl andere de geboorte van het fauvisme of juist het kubisme als baken zagen.’

Nog anderen verwijzen naar de Franse filosoof, schrijver en politicus Michel de Montaigne (1533-1592) als grondlegger van het modernisme. In zijn werk Essais(1580) bestudeerde Montaigne de mensheid en zichzelf. Vooral dat laatste is belangrijk met betrekking tot het wezen van de modernistische kunst.

De invloedrijke Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg noemde in zijn essay Modernist Painting (1960) de Franse kunstschilder Édouard Manet (1832-1883) de eerste modernistische kunstenaar, ‘een kunstschilder met een uitgesproken zelfkritische reflex, een kunstenaar ook die het representatieve karakter van de kunst ter discussie stelde en het kunstwerk als een autonome wereld beschouwde’.

Misschien had de scherpzinnige Greenberg wel gelijk, want Manet was dé overgangsfiguur van het realisme naar het impressionisme, zowat de eerste stroming in de kunstgeschiedenis die leidde tot een razendsnelle opeenvolging van -ismen zoals het fauvisme, het kubisme, het dadaïsme, het futurisme, het suprematisme en het constructivisme — stuk voor stuk stijlen die radicaal braken met de opvatting dat een kunstwerk op de eerste plaats een illusie van de werkelijkheid moest voorstellen en bij voorkeur conventionele onderwerpen moest behandelen.

Autonomie als sleutelwoord

expoStichting Musae – verzameling Joseph, Bredene

We kunnen hieruit afleiden dat het modernisme in de beeldende kunsten stond voor een brede beweging die komaf maakte met romantiek, estheticisme, realisme en academisme ten gunste van schilderijen en sculpturen die de uitdrukking vormden van een gedefragmenteerde, gedeformeerde of geabstraheerde werkelijkheid. Vooral na de Eerste Wereldoorlog — een wereldbrand met verstrekkende gevolgen voor mens en maatschappij — zouden die aspecten sterk op de voorgrond treden. Tot de kenmerken ervan behoorden experimenteel, radicaal, primitief, ready-made  en internationaal.

Zeker met de Eerste Wereldoorlog in het achterhoofd mag het duidelijk zijn dat het modernisme als begrip niet alleen van toepassing was op de wereld van de beeldende kunsten. Integendeel, de hele toenmalige westerse maatschappij, met haar revolutionaire vernieuwingen, technologische ontwikkelingen en een toenemende industrialisering, maakte er deel van uit. In die zin was het modernisme een levenshouding, ‘een verfrissende en subversieve filosofie die geloofde in de maakbaarheid van de toekomst. Beeldende kunstenaars “componeerden” met abstracte vorm en kleur, musici zegden de tonaliteit vaarwel, architecten bouwden woonmachines die resoluut de hoogte inschoten. Het leek alsof de hele kunstensector grote schoonmaak hield om stof, spinrag en achterhaalde ideeën te verbannen.’

Autonomie was het nieuwe sleutelwoord. Deze kunstopvatting dwong beschouwers ertoe op zoek te gaan naar een nieuw referentiekader dat losstond van het herkenbare. Ze moesten het voortaan doen met de emoties die kleur, vorm, ruimte en compositie bij hen opriepen. Zo werden ze genadeloos met de premissen van hun kijken geconfronteerd.

Zuivere beelding en gemeenschapskunst

Blijft de prangende vraag hoe de concepten ‘modernisme’ en ‘avant-garde’ te rijmen vallen in de titel van deze expo. Zijn het synoniemen? Niet helemaal, zo wijst de kunstgeschiedenis uit. Waar het modernisme onlosmakelijk verbonden was met het artistieke l’art pour l’art-principe — de autonomie van het kunstwerk was primordiaal —, legde het begrip avant-garde het accent op ‘een sterk emancipatorisch en sociaal-politiek engagement’, dat zijn neerslag vond in onder meer manifesten, vlugschriften en tijdschriften.

Avant-gardistische kunst was tot op zekere hoogte ‘gemeenschapskunst’ — kunst die zich richt op de samenleving en daarom een dienende functie moest hebben. Denken we maar aan het Duitse Bauhaus, waar het zowel theoretisch als praktisch toegepaste programma een synthese was van plastische kunsten, ambachtelijke techniek en industrie.

Daartegenover staat dat de term ‘avant-garde’ in de wereld van de Belgische beeldende kunsten van omstreeks 1920 nagenoeg onbestaande was.

‘Zuivere beelding en gemeenschapskunst waren de twee meest gangbare begrippen om de geometrische abstracte kunst aan te duiden die in België rond 1920 ontstond, en die de lokale variant van het internationale constructivisme uitmaakte. Paul van Ostaijen sprak in 1920 in de uitwerking van zijn theorie over de “abstracte visie” (…) van “het geëmancipeerd of geëvolueerd kubisme: deze constructieve richting in de nieuwe kunst”.’

De geometrisch-abstracte kunst volgde bij ons op buitenlandse stromingen als het kubisme en het futurisme, die hier nooit echt van de grond kwamen. Met uitzondering van de Antwerpse schilders Jules Schmalzigaug (1882-1917) en Marthe Donas (1885-1967). Schmalzigaug stierf helaas op veel te jonge leeftijd, zodat hij de kortstondige bloeiperiode van de Belgische avant-garde in de jaren twintig niet meer kon meemaken. Donas zou vanaf 1920 haar werk tentoonstellen in befaamde buitenlandse galeries als Paul Rosenbergs La Boétie in Parijs en Herwarth Waldens Der Sturm in Berlijn. Vreemd genoeg zou ze zich met de avant-garde in eigen land niet inlaten.

L’esprit nouveau

expoFibac, Antwerpen

Antwerpen en Brussel waren de epicentra van de Belgische avant-garde. Daar gebeurde het allemaal. In Antwerpen vormde de dichter en schrijver Paul van Ostaijen de spil van avant-gardisten zoals Floris Jespers, Jozef Peeters, Jos Léonard, Edmond Van Dooren en Paul Joostens. Hij schreef hun gezamenlijke kunstopvattingen, inclusief de zijne, neer in het belangwekkende essay Ekspressionisme in Vlaanderen, dat in 1918 in drie afleveringen verscheen in het activistisch getinte tijdschrift De Stroom.

‘Daarin leunde hij nauw aan bij “L’esprit nouveau”, het nieuwe verruimde bewustzijn van de moderne mens, dat uitgedragen werd door internationale figuren als Apollinaire, Picasso, Léger, Archipenko, Delaunay, Malevich, Kandinsky, Klee, Mondriaan, Van Doesburg, Kupka, Marinetti en Boccioni.’

Van Ostaijen gebruikte de term ‘ekspressionisme’ overigens ‘om er de drie belangrijkste moderne kunstrichtingen mee aan te duiden, die na de eeuwwisseling doorbraken en een omwenteling beoogden ten opzichte van de sinds de Renaissance in West-Europa geldende artistieke normen: het Kubisme in Frankrijk, het Futurisme in Italië en het Expressionisme in Duitsland’.

In Frankrijk schreef de dichter en schrijver Guillaume Apollinaire in 1913 met ‘Les Peintres cubistes. Méditations esthétiques’ een gelijkaardig essay. Wat Van Ostaijen was voor de Antwerpse avant-gardisten — hun woordvoerder —, was Apollinaire voor hun Franse kunstbroers.

Het Overzicht

In november 1918 vluchtte de links-progressieve flamingant Van Ostaijen om politieke redenen naar Berlijn, waar hij tot mei 1921 verbleef. In die periode publiceerde hij de dichtbundels Het Sienjaal  (1918), met een linoleumsnede van Floris Jespers op de omslag, en Bezette Stad (1921) — te zien op de tentoonstelling in Waasmunster —, met houtsneden en tekeningen van Oskar Jespers.

Nog voor het vertrek van de dichter naar de Duitse hoofdstad richtte Jozef Peeters, een van de protagonisten van het principe van de ‘Zuivere beelding’, samen met Edmond Van Dooren en Jan Cockx in september 1918 de ‘Kring Moderne Kunst’ op, die onmiddellijk contact zocht met buitenlandse artistieke geestesgenoten — op de eerste plaats met de aanhangers van De Stijl, onder wie Piet Mondriaan en Theo van Doesburg, en de Futuristen — en in eigen land drie ‘Congressen voor Moderne Kunst’ organiseerde.

De nieuwe ideeën over kunst kwamen niet alleen tot uiting in kunstenaarskringen, maar ook in tijdschriften. Zo richtte de Antwerpse dichter en schrijver Michel Seuphor (pseudoniem van Fernand-Louis Berckelaers) — een van de grootste voorvechters van de abstracte kunst — samen met de dichter, schrijver en Vlaams activist Geert Pynenburg in 1921 het tijdschrift Het Overzicht  (1921-1925) op, dat georiënteerd was op de internationale avant-garde en fungeerde als tribune voor de constructivisten. Vanaf nummer 13 (november 1922) onderging het blad een ideologische koerswijziging — van een ethisch gericht flamingant blad naar een esthetisch ‘kunststrijdblad’ — en stond Jozef Peeters mee aan het roer.

De Driehoek

Het Overzicht was geen lang leven beschoren. Al in februari 1925 hield het op te bestaan. Stichtend directeur Michel Seuphor verliet Antwerpen voorgoed om zich in Frankrijk te vestigen en er naam te maken als kunstcriticus en beeldend kunstenaar. Jozef Peeters bleef niet bij de pakken zitten en richtte een nieuw tijdschrift op, De Driehoek (Maandschrift voor Konstruktivistische Kunst), waarvan het eerste nummer in april 1925 verscheen.

Hij leidde het blad samen met de Nederlandse dichter en schrijver Eddy du Perron, die goed bevriend was met Van Ostaijen. De Driehoek  kapte er echter al na tien nummers mee. Du Perron kon zich niet langer vinden in de constructivistische dogma’s van Peeters en verliet het schip. Peeters zelf realiseerde zich naar het einde van de jaren twintig toe steeds meer dat hij van Antwerpen niet de hoofdstad van de abstracte kunst kon maken, wat nochtans zijn grote droom was, en hield het op zijn beurt voor bekeken. In Brussel namen anderen de fakkel over: op de eerste plaats de surrealisten, met René Magritte als lichtend voorbeeld. Maar dat is een ander verhaal.

21 kunstenaars

expoStichting Musae – verzameling Joseph, Bredene

In de tentoonstelling Het modernisme – een schets van de avant-garde in de jaren twintig  is werk te zien van 19 Belgische modernistische kunstenaars en één Franse. We sommen ze alle op, in willekeurige volgorde: Marc Eemans, Jozef Peeters, Victor Servranckx, Jos Léonard, Jeanne Rij-Rousseau (FR), Victor Leclercq, Jean Brusselmans, Julia Capron-Van Damme, Charles Counhaye, Paul Joostens, Felix De Boeck, Karel Maes, Marcel-Louis Baugniet, Gaston Bertrand, Georges Vantongerloo, Pierre-Louis Flouquet, Prosper De Troyer, Franz Van Montfort, Marthe Donas en René van Hecke.

Tal van de bovenstaande namen klinken kunstliefhebbers ongetwijfeld erg bekend in de oren. Sommige, zoals Julia Capron-Van Damme, Jeanne Rij-Rousseau, Franz Van Montfort en René van Hecke, doen bij velen wellicht geen belletje rinkelen. Enkele van de meer bekende kunstenaars kwamen in deze bijdrage niet aan bod, omdat ze deel uitmaakten van de Franstalige modernisten in ons land, die hun thuisbasis in Brussel hadden, terwijl we ons wegens plaatsgebrek tot Antwerpen beperkten als één van de twee epicentra van de modernistische kunst in ons land.

Een vreemde eend in de bijt, maar bij nader inzien ook weer niet, is Wim Maes (Sint-Niklaas, 1970), een hedendaagse kunstenaar die geometrische collages maakt die sterk doen denken aan het werk van onder anderen Marcel-Louis Baugniet en Marthe Donas. Als je niet beter wist, zou je denken dat zijn collages in de jaren twintig gemaakt zijn. Maes’ collages zijn overigens de enige kunstwerken die te koop zijn in deze expo.

1914-1937

Hoewel de tentoonstelling ‘Een schets van de avant-garde in de jaren twintig’ als ondertitel heeft, zijn er ook werken te zien die buiten dit decennium tot stand kwamen. Het oudste dateert van 1914 (een vroeg werk van Prosper De Troyer ‘waarin de ideeën van het futurisme en de illusie van beweging en ordening duidelijk voelbaar zijn’), het jongste van 1937 (een lino uit het vroege oeuvre van Gaston Bertrand).

Daartussenin zowel figuratief als abstract werk, zowel schilderijen als grafiek, van beoefenaars van onder meer het fauvisme, de geometrische abstractie, het constructivisme, het futurisme en het dadaïsme. Ook aan een documentair gedeelte is gedacht. Zo zijn er kijkkasten met grafiek en gave exemplaren van de tijdschriften Het Overzicht  en De Driehoek.

Bijzonder kleurrijk werk is er van onder anderen Charles Counhaye en Julia Capron-Van Damme. Voor spannende zwart-witcontrasten staan onder meer de abstracte werken van Jozef Peeters en Jos Léonard garant. De werken van Jean Brusselmans, Felix De Boeck, Karel Maes en Victor Servranckx zijn eveneens de moeite van een bezoek waard. Dat geldt trouwens bij uitbreiding voor alle tentoongestelde werken, die je vaak uitsluitend in een museale context te zien krijgt. Chapeau dan ook voor curator Freddy Huylenbroeck, die andermaal een ‘tour de force’ op zijn conto mag schrijven!

Info

De tentoonstelling Het modernisme – een schets van de avant-garde in de jaren twintig  loopt nog tot zondag 28 april in De Koolputten Kunstforum, Koolputten 2, 9250 Waasmunster. Voor meer info: www.dekoolputten.be

Er is geen tentoonstellingscatalogus verkrijgbaar. Tijdens de finissage op zondag 28 april vindt wel de overhandiging van een kunstcahier over de expo plaats.

De citaten in deze bijdrage ontleende ik aan:

Johan De Smet (red.), ‘Modernisme. Belgische abstracte kunst en Europa’, Museum voor Schone Kunsten Gent / Mercatorfonds, 2013, 343 blz.

Frederik Leen e.a., ‘Avant-garde in België 1917-1929’, Gemeentekrediet van België, Brussel, 1992, 269 blz.

Jean F. Buyck, ‘Paul van Ostaijen en de beeldende kunsten’, in: http://www.tento.be/OKV-artikel/paul-van-ostaijen-en-de-beeldende-kunsten (1981).

Freddy Huylenbroeck, ‘Schets van de avant-garde in de jaren twintig’, ongepubliceerde inleiding tot de tentoonstelling in De Koolputten Kunstforum, Waasmunster, zondag 24 februari 2019. De tekst zal verschijnen in het kunstcahier dat tijdens de finissage van de expo op zondag 28 april verkrijgbaar is.

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties