JavaScript is required for this website to work.
Communautair

Federale restbestanden

Jean-Pierre Rondas27/10/2014Leestijd 5 minuten

Er is de afgelopen week nogal wat te doen geweest rond de besparingen die de federale regering oplegt aan de federale instellingen. Omdat de intendant van de Munt de veronderstelling had geuit dat de bezuinigingen niets meer waren dan een ‘ideologische wraakoefening’ tegen kritische cultuurdragers, is vooral dit operahuis in het nieuws gekomen. Ook Jean-Pierre Rondas leverde daarover een bijdrage in De Standaard, die nadien fel gecontesteerd werd. In dit stuk schetst hij het algemene kader van deze merkwaardige anomalie in het Belgische cultuurlandschap: cultuur, en toch niet toegewezen aan Vlaanderen of de Franstalige Gemeenschap? Hoe kan dat nou?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het moet in het begin van de jaren tachtig geweest zijn dat de legendarische bibliothecaris en grootmaarschalk van het hof, Herman Liebaers, aan eerste minister Wilfried Martens een lijvig rapport overhandigde over de toestand van de federale instellingen. Een of andere commissie had zich daarover gebogen. Ik heb het lang bewaard, maar nu vind ik het toch niet meer op zolder terug. Maar het moet zeker na 1981 zijn geweest, toen Liebaers van het hof een niet geheel sereen afscheid had genomen. In het interview dat ik toen met hem had beklaagde hij er zich over dat Martens dit rapport (had de regering het zelf besteld?) met de grootste onverschilligheid in ontvangst nam – het paste niet in het delicate spel der communautaire evenwichten dat hij aan het beheren was. En voor zover ik weet is er ook niets mee gebeurd.

Deze federale instellingen bestaan uit twee groepjes: culturele en wetenschappelijke. De leden van deze tweede groep hebben nauwelijks iets met elkaar te maken: een museum voor Schone Kunsten, een instituut voor Aerodynamica, een museum voor Kunst en Geschiedenis, het Koninklijk Metereologisch instituut (‘Ukkel’). Samen een twaalftal. Toch hebben ze een paar dingen gemeenschappelijk: ze liggen meestal op het grondgebied van het Brussels Gewest (behalve het Midden-Afrikaans Museum in Tervuren); ze zijn onderbemand en ongefinancierd; en over het algemeen worden ze barslecht beheerd. De culturele instellingen zijn het trio van het operahuis De Munt, het Nationaal Orkest en Bozar (Paleis voor Schone Kunsten). Door gedeeltelijke verzelfstandiging loopt bijvoorbeeld Bozar heel wat beter. Bicommunautaire instellingen, zoals de Vlaamse kranten schrijven, zijn dat echter niet: het gaat echt om federale, gezamenlijk door Vlamingen en Franstaligen gerunde staatsbedrijven. Door ‘Belgen’ dus.

De Franstaligen zijn ontzettend trots op dit restbestand van federale Belgische cultuur, bij zoverre dat ze de federale instellingen als hun jachtgebied beschouwen. Tijdens de vorige legislatuur zijn ze er middels allerlei machtsgrepen aardig in geslaagd om van sommige afdelingen en groeperingen Franstalige bastions te maken. Vlamingen die er overleven zwijgen of schakelen zich in in een nagenoeg unionistisch-belgicistische mentaliteit. Getuigenissen daarover blijven meestal anoniem. En omdat deze baronieën zich op Brussels grondgebied bevinden, is er ook sprake van verbrusseling. De neiging bestaat om het als een evidentie te beschouwen dat de collecties ‘Brussels-Franstalig’ zijn, terwijl ze in feite het bezit zijn van de gemeenschappen die België constitueren, en ze dus voor 60 % ‘Vlaams bezit’ zijn, om ook eens dezelfde redenering aan te houden. Maar voor vele Franstaligen onder wie de immer alerte hoofdcommentatrice van Le Soir Béatrice Delvaux, zijn ze een teken dat België nog bestaat. Ze zijn de veruitwendiging van het ideële bestaan van een Belgische cultuur. Vandaar de heilige verontwaardiging in de Franstalige kranten, een hele week en ettelijke artikels lang, als de regering door besparingen een ‘aanslag pleegt’ op wat van deze Belgische cultuur rest.

Achter de gebruikelijke pathetiek en het klassieke drama schuilt echter sluwe berekening en slimme anticipatie. Wat als de onvermijdelijk geachte ‘rupture’ van la maison Belgique eindelijk haar beslag krijgt? Dan komen we in een Leuvense situatie terecht, zoals na de splitsing van 1968-69 toen het boekenbezit van de universiteit moest gesplitst worden, en de onpare nummers naar Vlaanderen gingen en de pare nummers aan Louvain-la-Neuve toekwamen. Dat zou voor Brussel onverdraaglijk zijn. Vandaar dat de stad en het gewest (Vervoort) gelijk de hele zwik claimen vanuit de redenering dat wat federaal is eigenlijk hen toekomt (als troostprijs, bibbergoud, compensatie voor het vele lijden).

Nochtans is het slechte beheer legendarisch. Wie heeft ooit alle zalen van de Musea voor Kunst en Geschiedenis tegelijkertijd open geweten? Wie heeft niet ooit stiekem foto’s genomen van de ravage in de zalen, de gangen, de trappen in het Jubelpark? Wie heeft nooit gehoord van de defaillante infrastructuur van de Kunstmusea in de Regentschapsstraat? Met het schaamrood op de wangen hebben we in de internationale pers moeten lezen hoe de dure Rogier van der Weyden-tentoonstelling is afgeblazen omdat het in de zalen binnen regende. Heeft iemand al de kostprijs van deze grap berekend? Waar bevindt zich de collectie van de Modernen? Wie kan ons verzekeren dat de werken in depot veilig staan? Waar zijn de inventarissen der verdwenen goederen? De efficiëntie van het beheer is hier omgekeerd evenredig met de grootheidswaan van grootmuseumbaas Draguet. Iedereen die, zoals Erwin Mortier, pleit voor een gemeenschappelijk of zelfs uniek Belgisch beheer van Belgische cultuur zou een driedaagse rondleiding door deze afbladerende instellingen moeten krijgen. Samen zijn ze het slechtst mogelijke voorbeeld van de combinatie van pretentieuze belgitude en onbekwaam, machteloos belgicisme. Uit het Legermuseum (ook Jubelpark) met de huidige 14-18-tentoonstelling kom je slechts als overtuigd confederalist weer buiten.

Wat moet ermee gebeuren? Didier Reynders (MR) heeft de drie culturele instellingen onder zijn bevoegdheid, Elke Sleurs (N-VA) de wetenschappelijke. Het toverwoord van deze regering luidt ‘verzelfstandiging’. Betekent dit voor N-VA een soort omzeiling van het non-agressiepact dat de partij volgens de Franstalige kranten met MR zou gesloten hebben, en waarbij N-VA plechtig zou hebben beloofd zich van alle communautaire ‘agressie’ te onthouden? Zou een goed beheer van deze federale instellingen als agressie kunnen worden geïnterpreteerd? Het enige document dat over een mogelijk voluntaristisch beleid van de kant van N-VA is geschreven is van iemand die, toen hij dit schreef, nog niet eens wist dat hij ooit voor deze partij zou gaan werken. Het gaat om de tekst ‘Leren drinken met de hik. De grondslagen van de federale musea en instellingen in vraag gesteld’ in het Gravensteenboek Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen, van de hand van Johan Swinnen die deze materie bestudeerd heeft.

Radicale aanbevelingen staan daar niet in. Laat ik er zelf enkele formuleren. Omdat deze instellingen weinig met elkaar te maken hebben (behalve dat men ze per se ‘Belgisch’ wil houden) moet men ermee ophouden ze als één of zelfs als twee groepen te beschouwen. Er mag desnoods eentje naar het Brussels Gewest (geef ze de Cinématek, bijvoorbeeld), de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen kan naar de Universiteit van Antwerpen, en dat gaat zo door: vele van die onwaarschijnlijke lijst ‘federale partnerinstellingen’ moeten naar universiteiten, of naar bijvoorbeeld het Ministerie van Landsverdediging, of naar de NAVO. Of dienen gewoon gesplitst.

Ver gezocht? Helemaal niet. Toen ik op zoek was naar dat rapport van Herman Liebaers uit 1980 en zoveel viel mijn oog op een tekst gedateerd mei 1999. Ik kopieer hem hier voor de lezer:

Een aantal federale instellingen zijn niet conform de huidige institutionele realiteit zodat een aanpassing zich opdringt. Dat is onder meer het geval voor de federale wetenschappelijke en culturele instellingen. Gelet op de bevoegdheid van de gemeenschappen terzake zou het volle beheer van deze instellingen moeten worden overgedragen aan de gemeenschappen samen met de bijbehorende financiële middelen en het personeel. Vooraleer er gediscussieerd wordt over een opsplitsing van bevoegdheden zou het uiteraard nuttig zijn te onderzoeken of sommige instellingen niet gewoon kunnen worden afgeschaft. Uit het onderzoek Liebaers blijkt immers dat verschillende instellingen dezelfde onderzoeksopdrachten als de universiteiten uitvoeren.

Ik moest wat zoeken tot ik vond waaruit deze separatistische alinea afkomstig was. Uit Gerolf Annemans’ Ordelijke opdeling van België? Neen, dit boek dateert van 2010. Uit het Manifest voor een zelfstandig Vlaanderen van de Denkgroep ‘In de Warande’? Neen, dat is van 2005. Neen, beste lezer, het is deel 3.2.8 van een Bijdrage van de Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse regering, deel 2: Beleidsdomein Vernieuwd Bestuurlijk Beleid, gepubliceerd in mei 1999, en te situeren in de sfeer van de Vlaamse Resoluties. Van een soort radicaliteit dat sommige regeringspartijen tot voorbeeld kan strekken. Of zou dat ook vallen onder de hoofding communautaire agressie?

Foto: De Munt, Brussel (c) Reporters

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties