Grendel is een monster in Beowulf
11 juli-feestrede 2011
Doorbraak-medewerker Jean-Pierre Rondas mocht de 11 julitoespraak in Brugge houden. Hier vindt u de tekst die in radiostijl verkort werd uitgesproken in het Stadhuis van Brugge op zondag 10 juli 2011.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIk wil het vanavond met u hebben over grendels en vergrendeling, beton en betonnering in de Belgische politiek. Ik moet u mijn naïviteit bekennen betreffende de werkelijke verhoudingen in de Belgische staat sinds 1970, het jaar van de grendelgrondwet van Vader Eyskens.
Een bord grendelsoep
De eerste keer dat ik daar raar over opkeek was enkele jaren geleden, als moderator van een panelgesprek naar aanleiding van de voorstelling van een geschiedkundig werk over de prijs van de scheiding in 1830[1]. In dat panel zat ook Louis Tobback, die mij na een tijd verbaasde met de opmerking dat BHV nu eenmaal niet splitsbaar was als de Franstaligen dat niet wilden. Niet zomaar omdat het onfair zou zijn onze Vlaamse meerderheidswil aan hen op te leggen buiten de alom geprezen consensuspolitiek. Maar de Franstaligen moesten dat nu eenmaal niet willen omdat zij wettelijk gezien op geen enkel institutioneel verlangen van de meerderheid in deze staat hoefden in te gaan. En dat kwam, voegde Tobback er gnuivend aan toe, omdat de Vlamingen anno 1970, in hun zucht om tot federalisme te komen, nu eenmaal de macht in de staat hadden afgegeven. Dus moesten ze nu niet komen klagen. Ik stond wat perplex over de hardheid van die uitspraak, die verder ging dan het gewone parler-vrai van de Leuvense burgemeester. Het was alsof het om een ruil was gegaan tussen federalisme krijgen en meerderheid afstaan. Ik zag hem zo denken en zien dat het publiek met die waarheid nog niet op die manier geconfronteerd was geweest, daar ook niet mee om kon, en hij stapte snel over op een ander argument.
De tweede keer dat mijn mond openviel van verbazing was als televisiekijker. We bevonden ons te midden van de toen nog als eindeloos beschouwde onderhandelingen in Hertoginnedal medio 2007. Op een gegeven moment kwam bij het fameuze belegerde hek Joëlle Milquet naar buiten. Een duidelijk getipte RTBf-journalist vroeg haar of een bepaalde regeling die wel erg beantwoordde aan het programma van de Franstaligen, toch wel zeker definitief verworven was? Madame Non stelde de man snel gerust met de bewoordingen “oui oui, il y a suffisament de verrous”. De evidentie waarmee ze dit stelde verbouwereerde me. Blijkbaar had zij zich tot taak gesteld om bij elk onderdeel van de regeringsonderhandelingen op zoek te gaan naar voldoende grendels. Of om, in goed Wetstraatees uitgedrukt, elke voorlopige Vlaamse inwilliging, als dit haar voordelig uitkwam, snel te betonneren.
Deze indruk werd bevestigd door de schok die ik als lezer enkele keren kreeg bij de lectuur van opiniestukken van Luc Huyse, niet alleen in de kranten, maar ook (onder de vorm van hoofdstukjes) in het boek van Jos Bouveroux bij diens televisiereeks over de communautaire geschiedenis van België, Het onvoltooide land. In deze geschriften wordt vaak honend gesproken over het realiteitsverlies bij sommige Vlaamse politici, die blijkbaar niet goed beseften dat zij hun democratische en parlementaire meerderheid voor een bord linzensoep hadden verkocht. “Met de grondwetsherziening van 1970 had Vlaanderen feitelijk afstand gedaan van die meerderheidsmacht. Zag men dat dan niet in?”[2]
Het antwoord is blijkbaar: neen, dat zagen sommige CVP-politici, zoals Huyse suggereert, toen inderdaad niet in. En de meeste politici van vandaag moeten het telkens weer leren, net zoals het overgrote deel van het publiek trouwens. De meeste kiezers beseffen niet wat er in 1970 eigenlijk is gebeurd, en ikzelf was daar tot voor kort, als toch min of meer geïnformeerde burger, nogal naïef in: vandaar de drievoudige verbazing die ik hier heb geschetst. Ik wist wel, maar besefte niet.
Gelukkig is er af en toe toch één redacteur die de lezer met de neus op de onaangename feiten drukt. Ik citeer Guy Tegenbos, die in zijn commentaar in De Standaard van 22 maart 2011 schrijft: “Als morgen 100 procent van de Vlaamse volksvertegenwoordigers zich uitspreekt voor een staatshervorming waarvoor vandaag al 50 en voor sommige aspecten bijna 90 procent zich uitspreekt, hoeft die er nog niet te komen als de Franstalige partijen dit niet willen… Het is hallucinant.” Dat impliceert onmiddellijk dat nieuwe verkiezingen tenminste aan deze situatie niets zouden veranderen, tenzij hun inzet juist de correctie ervan zou zijn.
Grendel Revisited
Dat verklaart dan weer de krampachtige pogingen van sommige theoretici om aan te tonen dat de representatieve democratie niet meer van deze tijd is, dat we aan andere vormen van overleg- en consensusdemocratie toe zijn. Tot op zekere hoogte zijn die pogingen begrijpelijk, want in België is in het jaar 1970 de representatieve, parlementaire democratie bij wet afgeschaft. Alleen zo is de huidige schandalige impasse te begrijpen. Als de Franstaligen, al was het tegen honderd procent meerderheid aan Vlaamse zijde, met de hakken in het zand neen blijven zeggen, dan staat de staat stil. Als de Vlamingen op hun programma blijven staan, dan komt er niet eens een regering en dan kan dat de Franstaligen geen ene moer schelen. Sindsdien bestaat de taak van de Franstalige politici erin om standvastig elke poging tot wijziging van de machtsverhoudingen in Vlaamse meerderheidszin af te blokken. Ze hoeven slechts neen te zeggen in een situatie waarin de Vlamingen hen beleefd hun verzuchtingen moeten voorleggen, het hen “schoon moeten vragen”.
De huidige Belgische impasse, uniek in Europa en waarschijnlijk ook in de wereld, wijt ik dus aan de “vergrendeling” van Vlaanderen in 1970. We moeten met andere woorden terug naar de zogenaamde grendelgrondwet. Grendel revisited. Grendel is een monster in het Oud-Engelse epos Beowulf dat de samenleving tiranniseert.
Deze herziening van de grondwet, van de hand van vader Gaston Eyskens, voorzag in speciale meerderheden om diezelfde grondwet te kunnen wijzigen. Hoe het land ook zou ingedeeld zijn, in drie of vier gewesten, in twee of drie of vier gemeenschappen, in negen of tien provincies, of in honderden gemeenten of in duizenden wijken of zelfs honderdduizend straten, om het even: er zouden twee taalrollen zijn, en de grondwet zou alleen kunnen gewijzigd worden door een meerderheid in elke taalgroep apart en een twee derde meerderheid in het gehele parlement, en dit in Kamer en Senaat. Wat deze taalrollen betreft: volgens de Franstaligen zijn we allen Belgen als het gaat om interpersoonlijke solidariteit. Of het nu om Vlamingen, Walen of Brusselaars gaat, wat betreft interpersoonlijke solidariteit bestaan er geen subnationaliteiten in België. Als het echter om afgrendeling gaat, dan weet men wel welke demografische meerderheid er dient afgegrendeld te worden, dan bestaan er ineens “taalrollen” – een juridisch onding dat om te kunnen functioneren toch wel een soort subnationaliteit moet erkennen.
Op basis van deze grendelgrondwet zou men dan “speciale” of “bijzondere” wetten maken, als het ware in de grondwet ingeschreven, en waarvoor de vernoemde bijzondere meerderheden zouden gelden. Tegelijkertijd werden de alarmbelprocedure en de pariteit in de regering ingevoerd, die trouwens juridisch één pakket vormen – nog iets wat de modale kiezer niet beseft. Deze alarmbelprocedure moest belangen- en bevoegdheidsconflicten beslechten en op die manier, o bittere ironie, toezien op de federale loyauteit (van de Vlamingen wel te verstaan).
Die wetten zijn er ondertussen gekomen. Ik beperk me in de oopsomming tot drie belangrijke. Ten eerste, de bijzondere financieringswet (oorzaak van de aanslepende onderhandelingen in 2010 en 2011); ten tweede, de bijzondere wet tot hervorming der instellingen (die maakt dat de belangrijkste onderhandelingen over institutionele herschikking en over de financiering van gemeenschappen en gewesten voor eeuwig aan het wetgevende initiatief van het parlement onttrokken zijn); en ten derde, de bijzondere Brusselwet van 1989 (met zijn vervorming door Dehaene die in 1993 toeliet dat de Cocof decreetgevende bevoegdheid kreeg, en dus het fameuze en bij Vlamingen onbekende tweede Brusselse, totaal Franstalige parlement kon installeren).
Dit alles was slechts mogelijk doordat in 1970, nog voor de eerste serieuze staatshervorming, de Grendelgrondwet werd gestemd. De Franstaligen waren daarin vooruitziend. Deze tactiek doet denken aan de overeenkomst in de zomer van 2010 over de twaalf “balises” waaraan elke herziening van de vernoemde bijzondere financieringswet zou moeten voldoen – precies om op die manier zo’n hervorming onmogelijk te maken.
Wie is daar voor het eerst opgekomen? Welnu, het eerste Franstalige voorstel van een wettelijke grendel tegen de Vlamingen dateert van 1921.[3] Dat wil zeggen dat de taalwetten van de jaren dertig gestemd zijn door een echt Belgisch parlement zonder taalrollen, gewoon Vlaamse meerderheid tegen Franstalige minderheid. Met het systeem dat sinds 1970 in voege is hadden we niet eens taalwetten gekregen. Had men met de taalwetten tot vandaag gewacht, of waren er grendels geweest in de jaren dertig, dan hadden we zeker het risico op een burgeroorlog gelopen. Franstaligen met grendels achter zich laten nu eenmaal geen taalwetten toe.
Waarom hebben anno 1970 de Vlamingen, tegen wie dit gericht was, niet gereageerd als de Vlamingen tegen wie dit gericht was? Alleen de Volksunie riposteerde. Enkele oud-senatoren en -kamerleden vertelden me hoe ze toen tevergeefs hadden geprobeerd om de publieke opinie tegen deze rampconstructie te mobiliseren. Hebben de andere Vlaamse volksvertegenwoordigers gemeend dat ze dit snel moesten goedkeuren, omdat ze zelf vreesden dat ze misschien ooit wel eens van hun meerderheid misbruik zouden maken? De bedoeling was nochtans overduidelijk: de Vlaamse parlementaire meerderheid moest aan de leiband. De Grendelgrondwet had de bedoeling om het beetje federalisme dat Vlaanderen kreeg (alleen omdat Wallonië economisch federalisme vroeg) krachteloos te maken voor het goed en wel was ontstaan – terwijl het unitaire federalisme van Wilfried Martens vanzelf al gelijkstond met het prijsgeven van meerderheidsrechten.
Laat het duidelijk zijn: de idee alleen al om een bepaalde materie in een bijzondere wet onder te brengen wijst erop dat als een regeling voordelig is voor de Franstaligen ze die ook als voor eeuwig verworven beschouwen. De bijzondere wetten waren dan ook de lelijke staketsels waarmee men het Belgische huis sinds 1980 bijeen heeft willen houden. Maar nu zijn deze staketsels zozeer verrot (ze lijden onder la mérule) dat ze het huis zelf hebben aangetast. Eindeloze discussies zijn verspild aan nutteloze reparaties van deze bijzondere miskleunen. Al deze communautaire energie is opgegaan aan de correctie van de middelen die de staat moesten redden, maar hem nu blijkbaar in de afgrond storten.
Men suggereert soms dat de grendelgrondwet – waardoor de Vlamingen hun meerderheid al in 1970 hebben afgestaan – bij de Vlamingen juist de zucht naar meer autonomie heeft aangescherpt. Dat moest ook wel, want autonomie is het enige ernstige alternatief voor deze ondemocratische, onparlementaire houdgreep die de grendelgrondwet betekent.
Maar er is de afgelopen jaren nog iets bijgekomen. Precies deze grendelgrondwet is de oorzaak geworden van een politieke impasse die uniek is in Europa en waarschijnlijk in de wereld. Het gebrek aan alertheid en standvastigheid van de Vlamingen in 1970 – vlak na de overwinning van Leuven-Vlaams – wordt nu door de hele Belgische bevolking betaald in de vorm van deze schandaleuze impasse anno 2010 en 2011. Een impasse die nog altijd het gevolg is van het diepe misverstand bij de Franstaligen dat de staat hen toebehoort en dat ze dus menen meer privilegies te mogen genieten, meer macht te mogen uitoefenen, meer subsidies te mogen krijgen, beter bediend te worden, meer bescherming te krijgen, dan hen in een rechtvaardig bestel zou toekomen. Tweeledigheid met pariteiten en grendels als het hen uitkomt, drieledigheid met gewesten als het hen uitkomt, vierledigheid als het hen uitkomt, afschaffing van Vlaamse Gemeenschap als het hen uitkomt, instelling van een nieuwe Franstalige gemeenschap onder de vorm van WalloBrux als het hen uitkomt.
Formateursgrendels
En toch was het nog niet voldoende. Het antwoord op verschuivingen in het Vlaamse politieke landschap, op verschuivingen in de grondstroom, het antwoord op de Vlaamse aversie voor de blokkeringsmechanismen met grendels en alarmbellen, het antwoord op de ongrondwettelijkheid van BHV, op de provocaties in de Rand, op de totale patstelling in de regering sinds 2007, is van Franstalige kant steevast en enkel en alleen: nieuwe en verse grendels en bijzondere wetten. En telkens vinden ze Vlaamse partijen die hen dat willen gunnen. Dit zijn dan de extra gendels die door Di Rupo in zijn formateursnota worden voorgesteld:
- De Franstaligen willen meer geld voor Brussel, maar zonder inzage te willen geven in de rekeningen, en zonder dat de Vlaamse betaler voor Brussel ook maar iets mag bepalen in Brussel: het fameuze “subiete” geld, en “sans conditions préalables”. Vlaanderen vindt dat Brussel al overgesubsidieerd is, en dat er sowieso al mechanismen bestaan zoals Beliris, om Brussel voor de hoofstadfunctie te compenseren. Tot hun grote verbazing en oprechte verontwaardiging kunnen de Franstaligen dat geld dus niet zomaar “subiet” krijgen. Wat doet Elio di Rupo in zijn beide nota’s (die van 3 september 2010 en die van 4 juli 2011)? Hij eist gewoon dat de gevraagde (en steeds groeiende) som in een bijzondere wet wordt ingeschreven. De voorafgaande financiering van Brussel, het subiete geld, wordt een nieuwe, quasi onveranderbare grendel in het Belgische politieke landschap.
- De Franstaligen zijn bezeten door de waan dat Vlaanderen Brussel wil insluiten – terwijl Vlaanderen al blij is als het de Rand kan redden. Mocht het ooit tot een Belgische scheiding komen (waarover de Franstaligen veel meer schrijven en nadenken dan de Vlamingen) dan ligt Brussel daar als een eiland te midden van vijandelijk gebied. Het ligt daar zoals Danzig in Polen in de jaren dertig. Dus willen ze niet alleen een corridor, maar van alle kanten vrije toegangswegen rond Brussel. Deze wegen worden aangelegd, onderhouden en betaald door Vlaanderen. Dus eisen ze een bijzondere wet op de Vlaamse op- en afritten op de Brusselse Ring. En deze bijzondere wet moet mee inhouden dat ook Wallonië medezeggenschap zou hebben over de op en afritten van Vilvoorde, Grimbergen, Zellik, of Dilbeek. Elio di Rupo heeft deze eis in zijn nota’s overgenomen.
- De Franstaligen willen graag een soort economische unie voor Brussel en zijn zogenaamde “hinterland”. Er moet inderdaad beter gecoördineerd worden wat betreft mobiliteit (niet alleen wegen, maar ook openbaar vervoer) rond Brussel: de politieke en administratieve taalgrens hoeft daarom nog geen mensengrens of zakengrens te zijn. Dus is het wenselijk dat er om deze praktische problemen op te lossen, overlegstructuren tussen de drie gewesten ontstaan. Probleem is dat de Franstaligen daarin onmiddellijk een soort compensatie voor het verloren kiesdistrict BHV zien, en dat ze wel degelijk de Vlaamse gemeenten die bij deze Metropolitane Gemeenschap zouden willen aansluiten (waaronder dus natuurlijk de faciliteitengemeenten) andere beheersregimes zouden willen opdringen, waardoor de bevoegdheid van Vlaanderen over zijn eigen gemeenten in Vlaams Brabant onmiddellijk op het spel staat. Dat schrijven ze ook letterlijk in hun studies daarover. Van zodra deze ideeën gestalte kregen waren er Waalse constitutionalisten die hebben aangeraden deze BMR te consolideren, te verankeren en te betonneren in een bijzondere wet. En dat is precies wat in de nota’s van Di Rupo staat.
- De Franstaligen willen niet alleen via de BMR compensaties voor de splitsing van BHV. Het is vooral de bijna totaal verworven buit, de faciliteitengemeenten die daar als rijpe vruchten in hun schoot aan het vallen zijn, waarop ze zich concentreren. Afschaffing van de door de Raad van State goedgekeurde omzendbrief Peeters, het uitzonderingsrecht om voor kandidaten op de kieslijsten van een andere stad te kiezen, vervanging van de Raad van State door het politiek en paritair samengestelde Grondwettelijk Hof: even zovele methodes om deze gemeentes nu eens en voorgoed naar Brussel te doen overhellen en ze de weg te doen volgen van Neder-Over-Heembeek en Laken. Vlaanderen verliest in deze gemeenten alle zeggenschap – waardoor weer eens aangetoond wordt dat in België de binnengrenzen niet vastliggen. Dan stel je toch even snel voor om alle deze maatregelen in een bijzondere wet vast te leggen? Wie weet of die Vlamingen uit federale loyauteit toch bijten? Dan is dit alles voor eens en altijd verworven. En dus staat dit voorstel in de beide nota’s van Di Rupo.
Grendelverbeelding
Wat bij deze vier voorstellen opvalt is eerst en vooral dat Waalse politici (Di Rupo, Onkelinx, Magnette, Demotte, Milquet) zich alleenlijk om Brussel bekommeren. Wallonië komt in hun voorstellen voor bijzondere institutionele wetten niet voor (natuurlijk wel in hun voorstellen voor bijzondere financiële wetten). Dat komt omdat Wallonië wat het institutionele betreft helemaal afgegrendeld is – maar dan voor één keertje in een andere betekenis: Wallonië wordt door Vlaanderen nooit bedreigd in de zin dat Vlaanderen er gemeenten zou willen uit loswrikken, of de taalgrens ten nadele van Wallonië zou willen herzien.
Ten tweede valt het op dat Di Rupo de Brusselse grendels vooral daar voorstelt, waar deze grendels de consequenties van de zuivere gewestvorming kunnen neutraliseren. Ik bedoel daarmee: de Franstaligen willen inderdaad de gewestvorming met drie in plaats van de door hen vermaledijde gemeenschapsvorming met twee. Maar met een Vlaams Gewest waarmee ze zich niet meer kunnen moeien, daarmee kunnen ze ook geen vrede nemen. Vandaar dat ze via deze vier nieuwe grendelwetten zowel de Francofone aanspraken op Vlaams Brabant denken te behouden, als zich te verzekeren van permanente Vlaamse dotaties aan Brussel. Daarenboven menen ze hun greep op wat ze le centre du pays noemen, te kunnen versterken.
Ten derde suggereerde ik al opzettelijk dat deze grendelvoorstellen van Di Rupo niet brandnieuw zijn. Ze dateren alle van zijn eerste informatieopdracht van september 2010. In zijn uitgebreide nota van vorige week heeft hij deze voorstellen gewoon door zijn studiedienst wat beschaafder laten formuleren. Dat wil zeggen dat de N-VA niet alleen van deze exorbitante voorstellen al een jaar op de hoogte was, maar het met varianten ervan ook eens was. Sommige van deze bijzondere wetten waren in feite door de N-VA al onderhandeld. Sommige ervan zijn, vrees ik, zelfs al verworven, wat terloops ook aantoont dat zelfs de N-VA in staat is compromissen te sluiten. Dat de PS daarmee niet subiet naar buiten is gekomen bewijst alleen maar dat nog niet alle bruggen zijn opgeblazen. Wat ik daarmee wil zeggen is, dat zelfs bij de parlementaire N-VA er een zekere gewoontevorming is ontstaan tegenover deze grendelgrondwet die de demografie in de democratie buitenspel heeft gezet. Wat wilt u ook anders: de grendelgrondwet dateert van 1970. De meeste NVA-medewerkers zijn zo rond de dertig jaar oud. Voor hen is het buitenspel zetten van het parlement een normale zaak, ze zijn ermee geboren. U zal al begrepen hebben dat ik dit een slechte gewoonte vind.
Dat het ongewone in de Belgische staat dus gewoon is geworden blijkt al uit het taalgebruik dat rond de grendels cirkelt. Daarom wil ik hier kort samen met u enkele synoniemen voor grendels overlopen, opdat u misschien in het vervolg meer op uw hoede zou zijn. Telkens als Luc Huyse het over consensusdemocratie heeft, bedoelt hij in feite een democratie waar de meerderheid niet meer speelt. Een afgegrendelde democratie. Geen afgegrendelde Waalse democratie, maar een afgegrendelde Vlaamse democratie. Telkens wanneer de commentatoren ons belerend naar het compromis verwijzen, herinneren ze er ons schamper aan dat we onze meerderheid hebben verkwanseld. Telkens wanneer Franstalige politici ons zeggen dat ze een evenwichtige oplossing willen, bedoelen ze niet wat u misschien begrijpt, want wie wil nu geen evenwicht? Ze bedoelen het evenwicht waardoor een meerderheid geminoriseerd wordt. Les équilibres, dat zijn grendels, noch min noch meer. Telkens wanneer Franstaligen naar de finaliteit van de staatshervorming vragen (die er ondertussen lekker maar niet komt) verwijzen ze naar betonneringen om die finaliteit uit te stellen. Telkens wanneer Franstaligen “geruststellende maatregelen” vragen, bedoelen ze betonneringen. Het is sterker dan henzelf. Ze leven in een betonnen cultuur.
Omdat de grendelverbeelding der Franstaligen onuitputtelijk is zijn er natuurlijk nog enkele grendelvoorstellen die de formatienota van Di Rupo niet gehaald hebben, maar die hij er graag had aan toegevoegd, omdat ze in Francofone kringen vandaag al volop circuleren. Ik begin met een merkwaardig verwijt aan de nota Beke (een nota die, nota bene, nooit openbaar is gemaakt. Wouter Beke had trouwens liever gehad dat ook Di Rupo zijn nota geheim had gehouden). Dat verwijt luidt, dat er helemaal niets in stond “dat ook maar één grendel zou kunnen voorstellen” – “il n’y a rien (…) qui pourrait constituer un verrou et faire en sorte que jamais la Belgique ne se disloque”[4] Dit wijst op een serieuze verslaving.
Een hoogst origineel voorstel voor een nieuwe grendel komt van een van de meest gerespecteerde Franstalige politicologen, Vincent de Coorebyter. Hij vindt dat we BHV kunnen splitsen op voorwaarde dat er een bijzondere wet komt die formeel zou verbieden dat ooit de taalgrens tot staatsgrens zou worden getransformeerd. Letterlijk staat er: “un texte de loi disant formellement que la frontière linguistique ne peut être interpretée comme étant la base d’une frontière d’état”,
[5] wat er in feite op neerkomt (doordenkertje) dat de huidige taalgrens wat de Francofonie betreft juridisch helemaal niet veilig is.
Een volgende grendel die weliswaar de formateursnota niet heeft gehaald maar die wel degelijk op het bord staat is het minderhedenverdrag. Vlaanderen beweert dat er in België
geen minderheden bestaan zolang er geen juridisch waterdichte binnengrens is. De nieuwe aanval op de faciliteitengemeenten zal het vertrouwen van de Vlaamse juristen in die binnengrens niet versterken. De nota Di Rupo heropent immers de taalstrijd over de hele taalgrens van de kust tot in Voeren. Daarom zou een redelijk Vlaams antwoord kunnen zijn dat Vlaanderen het minderhedenverdrag zal goedkeuren van zodra een Bijzondere Wet de taalgrens tot onaantastbare binnengrens maakt. Naast al die bijzondere wetten die alleen Franstalige belangen dienen mag er misschien wel eentje bij zijn dat de grootste Vlaamse bekommernis verwoordt?
Er is maar één grendel die groter is dan alle vorige samen, zowel de bestaande als de nog niet bestaande, en binnen deze laatste categorie zowel de door Di Rupo voorgestelde als de meer fantaisistische die de formatienota nog niet hebben gehaald: en dat is de staatsgreep, het ultieme blok op de Vlaamse meerderheid in deze staat. Ondenkbaar? Helemaal niet. Er lopen een paar CD&V-figuren rond die daar wel degelijk aan denken, en niet van de minste. Juist de meest eerbiedwaardige onder hen vertonen de bijna natuurlijke neiging zoiets te formuleren. Vooral de zoon van de vader die in 1970 de eerste grendelgrondwet heeft geconcipieerd, kan het niet laten te verwijzen naar het einde van de Vierde Franse Republiek (“het gehaspel dat ooit in Frankrijk de Vierde Republiek heeft gekenmerkt, en hem ten gronde heeft gericht”[6]) waardoor hij als het ware een Belgische De Gaulle bezweert. Ook de huidige Europese president heeft al de vergelijking gemaakt met de overgang van de Vierde naar de Vijfde Franse Republiek. Van den Boeynants achterna? Ik weet niet of zich dat nog op het niveau van de grapjes bevindt, maar zeg niet dat daarover niet wordt nagedacht.
Laten we de grendels ook eens in een ruimer perspectief zien. Ten eerste maken ze natuurlijk deel uit van een overdaad aan maatregelen ten voordele van de overlegdemocratie, en ten nadele van de representatieve democratie. Aan deze representatieve democratie wordt de laatste tijd in België een beetje te veel gesleuteld. Federale kieskring, legislatuurparlement, verankerd overlegcomité, samenvallende verkiezingen: het kan gewoon niet op. Al deze vergrendelingen maken deel uit van een weloverwogen en accumulatief containment policy. Het is ten tweede interessant te vernemen wat de internationale gemeenschap denkt als bijvoorbeeld een land als Hongarije, met de huidige hyperrechtse meerderheid, ook grendelwetten en bijzondere wetten installeert. Duitse juristen zijn daarin heel helder: twee derde meerderheden in het Hongaarse parlement schaden het democratieprincipe. Vooral wanneer basiswetgevingen over belastingen en pensioenen in de toekomst nog slechts met een twee derde meerderheid kunnen veranderd worden, dan beperkt zo’n grendelgrondwet de speelruimte van elke toekomstige regering.[7] Waarom wordt zoiets nooit eens over België gezegd?
Grendelbesluiten
Ik kom tot conclusies.
Voor 2007 besefte het publiek gewoon niet dat Vlaanderen totaal afgegrendeld is en dat de democratie in feite niet meer speelt. Eind 2007 kwam dat besef al wat dichterbij. Vandaag, na het misbruik van de splinterbom die de alarmbel is, weet en ziet iedereen het. De volgende vraag is dan, of men het leuk vindt om als een gevaarlijke diersoort in een ondemocratische consensus- en compromiskooi te worden opgesloten. Deze grendels dienen duidelijk niet tot de bescherming van de minderheid (dan zou men ze nog in overweging kunnen nemen) maar tot blokkering van de meerderheid, en dat was de bedoeling van in het begin. In de bestaande afgrendeling zit geen enkel gaatje, en dat heeft men ons met genoegen ingepeperd bij de mislukte stemming tot splitsing van BHV. Deze splinterbom zal nog lang rondtollen. Ik kan mij eigenlijk niet voorstellen dat een machtspoliticus daarmee kan leven. Het gevolg is in elk geval dat de Grendelgrondwet meer en meer zelf in vraag wordt gesteld en zodoende voorwerp wordt van politieke actie. Dat is wat ik hier aan het doen ben. Ik probeer hier iets aan de orde te stellen.
Partijen die nu nog in de vergrendeling meegaan, tegen de grondstroom in Vlaanderen in, met andere woorden voornamelijk paarse partijen die de teloorgang van hun paarsheid betreuren, tonen iets van hun masochistische aard. Zij willen graag vergrendeld en gekooid zijn. Zij willen graag onderhandelen vanuit de positie van hond aan de ketting, en dat zeggen ze elke dag in de krant.
Met deze uitschakeling van de meerderheid kan of mag een normaal land niet langer leven. De vergrendeling zelf moet uitgeschakeld worden, anders kan de staat België niet zo blijven voortbestaan, niet omdat het einde van België zo leuk zou zijn, maar omdat na 41 jaar het trage Vlaanderen heeft ingezien waartoe de genereuze geste van Vader Eyskens heeft geleid.
Zolang de grendels functioneren is er met de Franstaligen geen gesprek mogelijk. We zien dat in de praktijk, omdat zij niet echt willen spreken zolang ze slechts hoeven af te wachten. Maar ik bedoel het ook als een soort moreel verbod. We mogen met hen niet langer praten (op de manier zoals we niet meer mogen roken als we onze gezondheid willen redden – ook als we lange tijd gerookt hebben). Het is namelijk moreel verwerpelijk nogmaals compromissen te sluiten op basis van het grootste compromis dat we al gesloten hebben, te weten de afstand van de macht van de democratische meerderheid. Daarvoor kunnen we n u wel de hele democratische wereld waarschuwen: dat als je zoiets toegeeft, je nog generaties lang kan bedelen aan de poort. Dan word je door niemand gehoord.
Hoe kunnen we de grendels afschaffen? We kunnen ze vervallen verklaren in het Vlaams Parlement, als ontoelaatbare en ondemocratische gemodifieerde meerderheden, als grendels op de democratie. De afschaffing van de grendels wordt dan de toetssteen of de Franstaligen nu echt met de Vlamingen willen blijven samenleven. Ik vrees ervoor. Ze zijn slechts in ons geïnteresseerd als er grendels bestaan die onder meer voor de jaarlijkse Ringelingschat zorgen. Ik vrees dat ze ons zonder grendels niet graag zien. Neem de grendels en de bijzondere wetten weg en het leven in België biedt hen niet meer dezelfde perspectieven als weleer. Schaf dus niet België af, schaf slechts de grendels af. En zie wat er gebeurt. Als nu zou blijken dat de Franstaligen geen België zonder vergrendeling willen, en bereid zijn België daarom op te geven – omdat België dan voor hen de moeite niet meer is – dan zal België daarop dus barsten. Dat weten de Franstaligen allang. Ik help u alleen wat mee om het eveneens onder ogen te zien. Het is waar: grendels willen afschaffen komt er waarschijnlijk op neer België te willen afschaffen. Dat alleen al maakt België onverdraaglijk.
De grendels beledigen mij. De grendels zijn een gebrek aan respect. De grendels zijn zelfs racistisch, want gericht tegen één bevolkingsgroep. Ik ben niet de eerste die het zegt: als een staat zonder democratie-uitschakelende bijzondere wetten niet bestuurbaar is, dan hoort die staat eigenlijk niet te bestaan. Als België niet kan bestaan zonder grendels, dan kiezen we voor de afschaffing van beide.
Ik dank u.
Brugge 10 juli 2011
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.