JavaScript is required for this website to work.
post

Het mes van Jambon: slagersmes of moordwapen?

Wim Spaepen & Hugh Desmond14/1/2020Leestijd 3 minuten
Jan Jambon: hespenslager of fijnfileerder?

Jan Jambon: hespenslager of fijnfileerder?

foto © Reporters / QUINET

Projectsubsidies in de kunstsector hebben een Mattheus-effect. Geef cultuurcentra meer koopkracht om eerlijke concurrentie te organiseren

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De luidkeelse reactie van heel wat curatoren, theatermakers, dansers en muzikanten schept de indruk dat minister Jambon met zijn besparingsmes geen overtollig vet heeft weggesneden, maar een dolk diep in het hart van cultureel Vlaanderen heeft gestoken. Jambon en kompanen lijken zich te hebben ontpopt tot een Vlaamsgezinde Taliban die eigen erfgoed aanvalt.

Wij stellen echter vast dat het perspectief van kleine en onafhankelijke muzikale ondernemers verloren is gegaan in de heftige discussie, ook al zou je kunnen denken dat net die stakeholders  het meeste te verliezen hebben. Het zou dus kunnen verrassen dat wij, als professionele muzikanten, positief zijn over een deel van Jambons voorstellen — ook al vechten wij zijn besparingslogica aan.

Mattheus-effect

Ten eerste, het systeem van projectsubsidies was niet altijd efficiënt en vaak ronduit nadelig voor kleinere en beginnende gezelschappen. In theorie zou een commissie van wijze mannen en vrouwen beurzen uitdelen aan muzikanten of theatermakers om veelbelovende ideeën uit te werken. In de praktijk leidde dat tot een verhogen van het al onvermijdelijke ‘Mattheus-effect’, waarbij aan diegenen die al veel hebben nog meer wordt gegeven.

Dus als de bedoeling ooit was om de artistieke initiatieven van beginnende gezelschappen te ondersteunen, dan gebeurt nu te vaak het tegenovergestelde, waar gevestigde spelers dankzij projectsubsidies (en dikwijls ook werkingssubsidies) hun producties tegen een sterk verlaagde prijs kunnen aanbieden aan cultuurcentra.

L’art pour l’art

Ten tweede lijkt het tamelijk duidelijk dat de besparingen niet om het geld gaan: denk hoe Jambons brute besparingslogica een muis heeft gebaard van 1,9% totale besparing. Het gaat ook niet uit van een simpele onverschilligheid tegenover kunst. Anders had N-VA-Kamerfractieleider De Roover nooit zijn nek uitgestoken met de claim dat kunstenaars meer begaan moeten zijn met schoonheid en minder met het choqueren van hun publiek. De besparingen zijn in realiteit een reactie tegen een ogenschijnlijke arrogantie van de kunstsector.

Wij zijn het niet noodzakelijk eens met de uitspraken van De Roover, maar stellen wel dat de kunstsector voorzichtig moet zijn om niet de indruk te scheppen van arrogantie. Net zoals elke generatie kunstenaars, ook vandaag moeten we een nieuwe balans vinden tussen artistieke integriteit en de noden van de bredere maatschappij. Diegenen die dat ontkennen gaan ervan uit dat we nog in de jaren ’60 leven, wanneer iemand als Piero Manzoni zijn eigen uitwerpselen kon inblikken en tot kunstwerk declareren. Dit is het model van de autoritaire kunstenaar die niet alleen geen rekening houdt met de mening van zijn publiek, maar er ook op neerkijkt. Echter, zoals ondertussen gebeurd is met de onderdrukkende gendernormen van die tijd, is het moment aangekomen om deze voorbijgestreefde 20e-eeuwse versie van l’art pour l’art  aan de kant te laten.

Nefaste besparingslogica

Ten slotte kunnen we niet positief zijn of begrip tonen voor alle aspecten van Jambons voorstellen: zijn besparingslogica is inderdaad misplaatst en nefast. Kunst kan niet komen en gaan met de eb en vloed van de economische cyclus. Voor klassieke muziek ligt de reden hiervoor in een simpel basisgegeven: het lange en intensieve studeren, beginnend op zeer jonge leeftijd en begeleid door ervaren musici, dat nodig is om een kwaliteitsvol professioneel muzikant te worden. De sector kan dus alleen bloeien als men kan vertrouwen op koesterende steun voor de komende vijf jaar, en ook voor de komende vijftig jaar.

Een besparingslogica daarentegen is in se volledig compatibel met het wegnemen van alle overheidssteun. Dat laatste zou volgend apocalyptisch scenario betekenen: toegangsprijzen voor concerten vermenigvuldigen, concerten in kleine concertzalen buiten de centrumsteden zijn niet langer rendabel, de meeste muzikanten scholen zich om en verlaten de sector, geen instrumentles meer voor Vlaamse kinderen (tenzij de ouders voldoende euro’s hebben). De schim van dit scenario verklaart voor geen klein deel de nerveusheid wanneer Jambon met zijn mes komt zwaaien.

Koopkracht voor cultuurcentra

Hoe kan Vlaanderen de excessen van de projectsubsidies vermijden en toch artistieke initiatieven in de kunstensector ondersteunen? Eigenlijk hebben we er al een excellent systeem voor: de honderdtal cultuurcentra en organisatoren in Vlaanderen. Geef hen meer subsidies, eventueel met duidelijke quota en in plaats van programmatiebeslissingen te concentreren in een kleine groep commissieleden worden die verspreid over een honderdtal cultuurorganisatoren. Zij zijn bedreven professionelen met een visie op wat ze willen bereiken in hun cultuurcentrum en waken continu over de balans tussen artistieke integriteit enerzijds en de noden van de bredere maatschappij anderzijds. Hen meer koopkracht geven is een gemakkelijke en doeltreffende manier om de concurrentie tussen kunstenaars en gezelschappen zo eerlijk mogelijk te houden en toch kunst in Vlaanderen te ondersteunen.

Slagersmes of moordwapen? Het is misschien wat lomp dat Jambon zo met een mes zwaait, maar dat gebeurt niet noodzakelijk met slechte bedoelingen. Met enige behendigheid kan het mes worden gericht op de rotte en etterende delen van cultureel Vlaanderen.

Wim Spaepen is artistiek directeur van het Ataneres Ensemble. Hugh Desmond is professor Wijsbegeerte aan de UAntwerpen en oprichter van Doppio Stile vzw

Commentaren en reacties