‘Hij leeft nog. Wacht maar, grootvader.’
Verdoken familiekwesties in het vroege werk van Hugo Claus
Hugo Claus (Reporters)
foto © Reporters
In Hugo Claus’ vroege werk komen opmerkelijk meer verdoken familiekwesties voor dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Claus-kenner Georges Wildemeersch brengt opheldering en licht uitgebreid toe.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMet het aantal boeken over Hugo Claus (1929-2008) dat in de loop van de voorbije zestig jaar van de persen rolde, kun je inmiddels een flinke boekenkast vullen. Toegegeven, ik overdrijf, en nog geen klein beetje ook, maar toch: ik hoef maar een blik te werpen op mijn eigen, vrij complete, Clauscollectie om me erover te verbazen hoeveel secundaire literatuur er al over die veelschrijver verscheen. Tientallen uitgaven, in volume variërend van flinterdunne boekjes tot kleppers waarmee je de spreekwoordelijke inbreker kunt doodmeppen.
Een van de jongste loten aan de tak is van de hand van Georges Wildemeersch en heeft als titel Hugo Claus. Familiealbum. Een titel als een statement. Kort, beknopt, nors bijna, maar to the point. Meer hoeft dat niet te zijn, al is een titel als Wat bekommert zich de leeuw om de vlooien in zijn vacht (1999) – een bundel bijdragen over Claus onder redactie van Georges Wildemeersch en Gwennie Debergh – ook niet te versmaden!
Wildemeersch ádemt Claus
Georges Wildemeersch (1947) is niet de eerste de beste. Van alle Claus-exegeten in de Lage Landen is hij, samen met onder meer Jean Weisgerber (1924-2013), Freddy De Vree (1939-2004), Paul Claes (1943) en Dirk De Geest (1957), de meest deskundige en zeker de productiefste. Al in 1973 publiceerde hij met Hugo Claus of Oedipus in het Paradijs een eerste klepper van ruim 300 bladzijden over de kosmopolitische schrijver. Later volgden nog meer essays en biografische geschriften zoals Vrome wensen (2003) en Hugo Claus. De jonge jaren. (2015).
Talloos zijn ook de artikelen die Wildemeersch over Claus publiceerde in cultureel-artistieke, literaire en literair-historische tijdschriften. En dan zwijg ik nog zedig over de talrijke boeken en teksten over en van Hugo Claus waarvan hij co-auteur, samensteller, bezorger, redacteur of commentator is. Kortom, Wildemeersch ádemt Claus.
Het teken van de ram
Beroepshalve was Georges Wildemeersch tot 2013 gewoon hoogleraar Nederlandstalige letteren aan de Universiteit Antwerpen, waar hij in 1996 het Studie- en Documentatiecentrum Hugo Claus oprichtte. Het centrum wil de studie van het werk van Hugo Claus stimuleren, coördineren en, waar nodig, oriënteren. Tussen 1994 en 2005 publiceerde het centrum, onder redactie van Wildemeersch, vier boeken in een oorspronkelijk geplande serie van tien, alle getiteld Het teken van de ram, gevolgd door een Arabisch cijfer. Het eerste boek behandelde het leven en werk van Claus tot 1950, de resterende drie namen telkens een tijdvak van vijf jaar voor hun rekening: 1950-1955, 1955-1960 en 1960-1965. Bij gebrek aan financiële middelen moest de reeks worden stopgezet. Als het benodigde geld er wél was geweest dan had de reeks zelfs dertien delen opgeleverd, eindigend bij het overlijden van Claus in 2008.
Nieuwe praatjes bij oude plaatjes
Een familiealbum is een album met of voor familiefoto’s. Het woord roept herinneringen op aan vroeger, aan zwart-witfoto’s met gekartelde rand, netjes gekleefd in een groot boek met stevige bladzijden die, ter bescherming van de manueel ontwikkelde foto’s, werden afgedekt met flinterdun calqueerpapier. Goh, wat zagen die boeken er indrukwekkend uit als ze bij zeldzame gelegenheden werden opgediept! En dan al die foto’s van verre voorzaten die in kunstmatige decors stijf stonden van het poseren op aanwijzingen van de fotograaf. Foto’s die nadien vaak werden geretoucheerd met een fijne pen, zodat ze er waarlijk impeccable maar tegelijk ietwat hyperrealistisch uitzagen.
Hugo Claus. Familiealbum – rijkelijk verlucht met foto’s en documenten – kan tot op zekere hoogte worden vergeleken met dergelijke familiealbums die van generatie op generatie overgaan. Het boek van Wildemeersch doet echter niet aan lang vervlogen tijden doet denken, onder meer dankzij het frisse, levendige taalgebruik. Het zijn zeker geen ‘nieuwe praatjes bij oude plaatjes’. Talrijke foto’s in het boek worden er voor het eerst afgedrukt.
Drie cruciale fasen
In zijn inleiding schrijft Wildemeersch dat Hugo Claus. Familiealbum gewijd is ‘aan het leven en het werk van Hugo Claus en de plaats die de familie daarin inneemt’. Het boek brengt in tien hoofdstukken en elf interludia het verhaal van de aankomende schrijver en van zijn familie tot het jaar 1955. Dat jaar was om meerdere redenen belangrijk voor Claus. In 1955 keerde de schrijver na jarenlange buitenlandse verblijven in Parijs en Italië terug naar België. In hetzelfde jaar verschenen twee hoogtepunten uit zijn oeuvre: het toneelstuk Een bruid in de morgen, dat met succes werd opgevoerd en Claus zijn eerste Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel opleverde, en de dichtbundel De Oostakkerse gedichten – een hoogtepunt in de naoorlogse Vlaamse poëzie – waaraan Georges Wildemeersch in Hugo Claus Familiealbum veel aandacht besteedt. 1955 was ook het jaar waarin Claus huwde met zijn Nederlandse vriendin Elly Overzier en zich samen met haar vestigde in Gent, wat ‘de definitieve start van de schrijver Claus als sant in eigen land’ betekende.
Wildemeersch deelt Claus’ verhaal in drie periodes op: zijn eerste tien levensjaren (1929-1939), de jaren 1939-1944 en de periode 1945-1955. Drie cruciale fasen in het leven van de schrijver. De eerste fase brengt Claus door op verschillende kostscholen, wat een levenslange stempel op hem zal drukken. In de tweede fase ‘wordt de opgroeiende puber opgenomen in de schoot van het gezin’, terwijl hij er in de derde fase net afstand van neemt, ook geografisch.
Van België naar Oostakker
Georges Wildemeersch begint zijn verhaal met de familieroman Het verdriet van België, op de publicatie waarvan veel van Claus’ familieleden met een bang hart moesten wachten, vrezend dat de schrijver smeuïge verhalen over hen zou opdissen. (Dat het boek begint met een hoofdstuk dat gewijd is aan de monumentale roman Het verdriet van België, die pas in 1983 verscheen en dus strikt genomen buiten het tijdsbestek van Familiealbum valt, heeft alles te maken met het feit dat Claus de grondstof voor het boek putte uit zijn kostschool- en collaboratiejaren en uit de daaropvolgende repressie- en bevrijdingsjaren.)
In het tweede hoofdstuk volgt een beschouwing over Claus’ voorouders. In de daaropvolgende zes hoofdstukken komen beurtelings de volgende jaren aan bod: 1929-1939 (de kostschooljaren), 1939-1944 (de Kortrijkse collaboratiejaren), 1944-1947 (de repressie- en bevrijdingsjaren), 1948-1949 (de definitieve ontvoogdingsjaren in Oostende), 1950-1952 (de Parijse jaren met een Oostakkers intermezzo) en 1953-1955 (de Italiaanse jaren). Het negende hoofdstuk handelt integraal over De Oostakkerse Gedichten, gevolgd door een afsluitend hoofdstuk met als titel ‘Oostakker revisited’.
Het nawerk van het kloeke boek, dat bijzonder smaakvol werd vormgegeven door Dooreman en Stijn Dams, bevat een verantwoording, een bibliografie, een notenapparaat en een register. Wie er tegen opziet al dit leerrijks tot zich te nemen, kan ik meteen geruststellen: het boek leest als een trein, onder meer dankzij Wildemeersch’ vlotte schrijfstijl, vrij van vakjargon.
Interludia
De hoofdstukken twee tot en met acht worden telkens afgesloten met één of twee interludia: getuigenissen van Claus zelf, een enkele keer van Madeleine Wieme (1921-1997), ‘een vijfentwintigjarige oorlogsweduwe’ die Claus leerde kennen toen hij zeventien was, en driemaal van Elly Overzier (1928-2010). Het negende hoofdstuk, dat slechts tien bladzijden telt, bestaat integraal uit een interludium van Claus. In tegenstelling tot de hoofdstukken zijn alle interludia in een schreefloze letter gezet.
Belangrijk om te weten is tevens dat Georges Wildemeersch zijn verhaal over Claus en zijn familie gelardeerd heeft met de visie van anderen. Aan Claus’ versie van de feiten, zoals opgetekend in de interludia, heeft hij ‘de meningen en opvattingen van anderen toegevoegd’. Claus’ visie ‘wordt bevestigd, aangevuld, genuanceerd of tegengesproken door verklaringen die zijn ouders, broers of andere familieleden in de loop der jaren hebben afgelegd in brieven, interviews of getuigenissen. Daaraan werden nog de verklaringen toegevoegd van vrienden en bekenden.’
Bittere geschiedenis
Voor lezers die tuk zijn op het leven en werk van Claus, valt er in Wildemeersch’ boek heel wat nieuws te rapen. De eminente academicus heeft dan ook veel dieper in Claus’ familiegrond gegraven dan eender wie vóór hem. Zo blijkt de genese van de roman Het verdriet van België, waarin tal van ‘familiegeheimen’ de revue passeren, eigenlijk al in de jaren vijftig te situeren. In de tekst Bijdrage tot de geschiedenis van mijn geslacht, in 1955 (!) opgenomen in de verzamelbundel Familiealbum. Vlaamse auteurs schrijven over hun voorouders – de lezers weten nu ook meteen waar Wildemeersch de titel van zijn boek vandaan haalde –, schreef Claus bijvoorbeeld over zijn grootvader langs vaderskant: ‘Hij leeft nog. Wacht maar, grootvader. (…) Hij leeft nu te Kortrijk in een groot burgershuis [sic] waarvan ik later, rustiger en kalmer geworden, de bittere geschiedenis hoop te schrijven.’
Die hoop bleek meer dan een kwarteeuw nadien, met de publicatie van Het verdriet van België (1983), eindelijk bewaarheid geworden. Daaruit afleiden dat Claus al in 1955 begon aan de voorbereidingen van zijn Verdriet, is echter een brug te ver. Eerst had hij nog andere katten te geselen, zoals onder meer de romans De verwondering (1962) en Omtrent Deedee (1963) schrijven, waarvoor hij eveneens rijkelijk putte uit familieverhalen en -geheimen. Zo is de mis die gevierd wordt in Omtrent Deedee, in het toneelstuk Interieur (1971) en in de film Het sacrament (1989), gebaseerd op een waargebeurd feit, met name een familiefeest dat in 1962 plaatsvond in de pastorie van Koekelberg, waar Claus’ tante Henriette als huishoudster werkte, en waarbij de schrijver en zijn vrouw Elly Overzier aanwezig waren. Tijdens dat feest kwam Elly op de idee om een verkleedpartij te organiseren – een partij die in Omtrent Deedee ietwat uit de hand loopt…
Schrijver-kruidenier
Een misviering in Omtrent Deedee, Interieur en Het sacrament? Clauskenners herkennen hierin een typische werkwijze van de veelzijdige Claus: een en hetzelfde verhaal vertellen in diverse artistieke disciplines. Zo is Interieur de toneelversie van Omtrent Deedee en Het sacrament de verfilming ervan. In 1977 publiceerde Claus zelfs twee boeken met dezelfde titel: de roman Jessica! bij uitgeverij De Bezige Bij en de toneelversie ervan bij uitgeverij Pink Editions & Productions.
In een interview omschreef de schrijver zichzelf ooit eens als een kruidenier: geen snipper ging bij hem verloren. Wat in zijn vroege werk zijdelings opdook, kon er soms tientallen jaren later breder uitgewerkt in voorkomen. Daarnaast sneed Claus ook al eens teksten los uit werk in aanbouw, omdat ze er volgens hem bij nader inzien niet in pasten en gaf ze als zelfstandige publicatie uit. Dat was bijvoorbeeld het geval met de novelle De verzoeking (1981), die oorspronkelijk deel uitmaakte van Het verdriet van België. Overigens verschenen van De verzoeking twee edities: een handelseditie bij De Bezige Bij en een luxueuze versie in beperkte oplage bij Pink Editions & Productions. Conclusie: je weg vinden in Claus’ oeuvre is een hele opgave!
Geen realistisch schrijver
Terug naar Het verdriet van België. Claus begon pas in 1968 met het schrijven ervan, al mogen de vroege roman De hondsdagen (1952) en enkele verhalen uit de bundel De zwarte keizer (1958) volgens Wildemeersch gelden als vingeroefeningen. Dat is straf als je weet dat Claus sommige verhalen uit zijn tweede verhalenbundel – de eerste, Natuurgetrouw, verscheen in 1954 – al eind jaren 40 schreef. Zo bekeken bevat Claus’ oeuvre veel meer autobiografische gegevens dan gedacht. Maar Claus zou Claus niet zijn als hij die gegevens niet bewerkte of ze anderszins verdraaide.
Wildemeersch: ‘Zelden of nooit worden de familieverhalen onverkort of ongewijzigd overgenomen.’ En: ‘Het Verdriet van België is een amalgaam van geschiedschrijving en mythologie, autobiografie en verzinsel, document en fabel. Men mag gerust aannemen dat ook in dit boek het aandeel van de verbeelding aanzienlijk is. Claus is geen realistisch schrijver. Het is hem niet om de realiteit op zich te doen, maar om wat de mensen ermee aanvangen, om wat ze van die werkelijkheid maken in hun dromen, angsten en visioenen.’
Marginale uitgaven
Claus’ meesterlijke dichtbundel De Oostakkerse gedichten, waarop ik me in het hiernavolgende zal focussen, kent een lange voorgeschiedenis. Het is daarom belangrijk dat ik eerst iets vertel over de bundels die eraan voorafgingen. Claus debuteerde als dichter op achttienjarige leeftijd met de bundel Kleine reeks (juni 1947), in oktober 1948 gevolgd door de plaquette Registreren. Beide bundels verschenen in zekere zin in eigen beheer, omdat ze gedrukt en uitgegeven werden door de drukkerij-uitgeverij van Claus’ vader Jozef. Kleine reeks verscheen bij uitgeverij Aurora in Moeskroen, Registreren bij Carillon in Oostende. (Claus’ ouders veranderden bij wijze van spreken vaker van woonplaats dan van kleren en Jozef Claus gaf telkens andere namen aan zijn drukkerij-uitgeverij.)
In het najaar van 1950 verscheen bij Draak – een verwijzing naar Cobra, dat voor de distributie instond – Zonder vorm van proces. Een pantomime-gedicht in twee delen voor één stem, piano, fluit, gitaar en drums met een bruitage van vijf stemmen, met een bandontwerp en twee litho’s van Pierre Alechinsky. In december van hetzelfde jaar gaf Cobra – de internationale kunstenaarsbeweging die officieel bestond van 1948 tot 1951 en waar Claus deel van uitmaakte – De blijde en onvoorziene week uit. Die losbladige bundel bevatte zeven met de hand gekleurde tekeningen van Karel Appel bij evenveel gedichten van Claus.
Deze vier ‘dichtbundels’ mogen om meerdere redenen alle als ‘marginaal’ worden beschouwd: ze verschenen niet bij reguliere uitgeverijen, de oplagen waren telkens klein en ze bevatten slechts een handvol gedichten. Kleine reeks telde negentien gedichten, Registreren zeven, Zonder vorm van proces slechts één en De blijde en onvoorziene week zeven. Samen goed voor vierendertig gedichten. Eén doorsnee dichtbundel telt ongeveer evenveel gedichten.
Productiever dan gedacht
In november 1952 verscheen Claus’ eerste reguliere bundel bij de Nederlandse uitgeverij A.A.M. Stols: Tancredo infrasonic, in een oplage van 500 exemplaren, telt tweeëntwintig gedichten, waaronder het lange gedicht ‘april in paris’. Claus schreef de gedichten grosso modo tussen oktober 1951 en november 1952.
Een half jaar later, in mei 1953, rolde Claus’ tweede reguliere bundel van de persen. Een huis dat tussen nacht en morgen staat is een uitgave van uitgeverij De Sikkel. Deze kloeke bundel bevat 49 gedichten en de oplage is beperkt tot 400 exemplaren. De gedichten in deze bundel werden, gek genoeg, vroeger geschreven dan die uit Tancredo infrasonic, meer bepaald in de jaren 1949-1951.
Surrealisme
Zes bundels poëzie, alle in boekvorm verschenen tussen 1947 en 1953. Bevatten ze de volledige poëzieproductie van Claus uit die jaren? Beslist niet. Zo schreef Claus eind 1949 op grote losse bladen een reeks door het surrealisme geïnspireerde poëtische teksten die hij de titel Herbarium. Teksten naar de natuur die Hugo Claus schreef en tekende voor Ellie, de nacht van 9-10 December ’49 meegaf. De unieke, handgeschreven en door Claus geïllustreerde bundel werd pas in september 2002 uitgegeven door uitgeverij Peeters in Leuven en het Studie- en Documentatiecentrum Hugo Claus in Antwerpen. Het gaat meer bepaald om een facsimile varianteneditie, samengesteld en becommentarieerd door Georges Wildemeersch en aangevuld met vroegere en latere versies van de teksten.
Dat Claus diepgaand beïnvloed was door het surrealisme, blijkt ook uit de negendelige beeldcollage Dessin sans destin, die hij op 10 september 1951 maakte en die in het colofon omschreven wordt als ‘Poème de discipline surréaliste en 9 (neuf) parties’. Ook dit gedicht zou net als Herbarium pas tientallen jaren later van de drukpersen rollen, meer bepaald in maart 2002 op initiatief van Antiquariaat de Slegte Antwerpen ter gelegenheid van de tentoonstelling Hugo Claus Ongezien, die er plaatsvond van 8 maart tot 6 april 2002.
Ring om Ellie
In november 1951 publiceerde Claus een boekje beschouwingen, getiteld Over het werk van Corneille gevolgd door een gedicht. Corneille (1922-2010) was een Nederlandse Cobra-kunstenaar die Claus’ beschouwingen illustreerde met vijf originele lino’s. Een half jaar eerder, in mei, schreef Claus in Parijs al een reeks van twaalf gedichten bij tekeningen van Corneille. Het daaruit voortvloeiende bundeltje, Paal en Perk, verscheen echter pas in november 1955, vijf maanden na De Oostakkerse gedichten. De uitgever was Bert Bakker, de oplage bedroeg 1000 exemplaren.
In januari 1952 verscheen in een roofdruk – uitgever en plaats van uitgave onbekend, uitgegeven zonder de toestemming van de auteur – Drie blauwe gedichten voor Ellie in een oplage van slechts tien exemplaren. Opnieuw een ode aan Claus’ geliefde, die hij leerde kennen tijdens een poëzievoordracht op 23 januari 1949 in Zaal Oud Oostende, de stad waar hij sinds eind 1948 verbleef in het Hôtel de Londres op de Albert I Promenade.
Georges Wildemeersch: ‘Sinds zijn kennismaking met Elly Overzier in januari 1949 schreef Claus het ene liefdesgedicht na het andere. In november 1949 stelde hij een typoscript samen van plusminus vijfenveertig liefdesgedichten onder de titel De stenen krekel. (…) In 1950 stelde hij een tweede typoscript samen dat bijna zestig bladzijden telde. Geen van beide typoscripten werd gepubliceerd, maar ze leverden wel het materiaal voor een volgende bundel.’ Die bundel bleek later Een huis dat tussen nacht en morgen staat te zijn, waarvan de openingscyclus, getiteld De stenen krekel, maar liefst tweeëntwintig gedichten bevat.
In de tussentijd bood Claus gedichten uit De stenen krekel aan diverse tijdschriften aan. Drie ervan verschenen onder de titel Drie blauwe gedichten voor Ellie in Tijd en Mens, het tijdschrift van de Vlaamse experimentelen waarvan Claus zelf redacteur was. Negentien andere verschenen onder de titel Ring om Ellie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Ook Herbarium zou oorspronkelijk in Tijd en Mens gepubliceerd worden, maar dat gebeurde om onduidelijke redenen uiteindelijk niet.
Oostakkerse cantate
De ontstaansgeschiedenis van De Oostakkerse gedichten is al even complex als die van Claus’ voorheen gepubliceerde bundels. De titel, die oorspronkelijk ‘nu eens aangeduid werd als Oostakkerse cantate en dan weer als Nota’s voor een Oostakkerse cantate’, verwijst naar een van de vele verblijfsadressen van de auteur zijn ouders. Jozef Claus en Germaine Vanderlinden verbleven vanaf 1 juli 1952 in het Oost-Vlaamse bedevaartsoord en hielden er een home voor ouderlingen open. Claus bezocht er zijn ouders eerst samen met Karel Appel, en nam er later samen met Elly tijdelijk zijn intrek.
In september 1952 werkte Claus al enige tijd aan zijn nieuwe bundel. Jan Walravens, de theoreticus en bezieler van Tijd en Mens, hengelde naar gedichten uit de bundel in wording. Hij wilde ze maar wat graag in zijn literair tijdschrift publiceren, maar zelfs na herhaaldelijk aandringen gaf Claus niet thuis. De schrijver en zijn vriendin verhuisden eind januari 1953 naar Rome, waar Elly in de filmbusiness terechtkwam.
Het Vlaamse Lourdes
Op 22 maart 1953 liet Claus vanuit Italië aan de Nederlandse schrijver en dichter Simon Vinkenoog, met wie hij bevriend raakte in zijn Parijse periode, weten dat hij nog maar tien gedichten had voor zijn Oostakkerse cantate. Eind juni 1953 bleken er dat evenwel al 45 te zijn. Claus stuurde ze op naar zijn goede vriend Roger Raveel, die hij al sinds de tweede helft van de jaren 1940 kende, en liet hem weten: ‘zoals het nu ter lezing aan jou wordt gegeven is het wel geloof ik het beste wat ik totnogtoe [sic] schreef’.
Wildemeeersch: ‘Deze oerversie van De Oostakkerse gedichten verscheen in december 1953 in Tijd en Mens en werd er afgesloten met de vermelding van plaats en tijd van ontstaan: ‘Oostakker-Varigotti 1951-1953’.’ Volgens Claus-exegeet Paul Claes – in zijn nawoord bij de facsimile-editie (2003) van de eerste druk van de bundel – ontstonden sommige gedichten echter al in Parijs en andere elders in Italië. Claes: ‘Oostakker is het ‘Vlaamse Lourdes’, een Maria-bedevaartsoord bij Gent. Hier woonden Claus’ ouders in de jaren 1952-1953. Varigotti is een badplaats aan de Rivièra. De dichter verbleef er in de tweede helft van 1953. In feite ontstonden sommige gedichten al in Parijs en ook elders in Italië. Het noemen van het exotische Varigotti na het inheemse Oostakker kan dan ook gelezen worden als het teken van een weg groeien van de enge sfeer van familie en volk.’
Andreus als kritische lezer
De voorpublicatie van De Oostakkerse gedichten in Tijd en Mens bestond maar liefst uit 40 gedichten, onderverdeeld in vijf cycli: ‘De ingewijde’ (10), ‘Een vrouw’ (11), ‘Het klemwoord: huis’ (14), ‘Het gedicht’ (2) en ‘(drie verklaringen)’ (3). De eigenlijke bundel telde 49 gedichten – precies evenveel als in Claus’ vorige bundel Het huis dat tussen nacht en morgen staat! –, onderverdeeld in vier cycli: ‘De ingewijde’ (14), ‘Een vrouw’ (14), ‘Het klemwoord: huis’ (17) en ‘Vier verklaringen’ (4). Dat betekent dat de bundel naar de vorm al in het najaar van 1953 grotendeels klaar was. Onder invloed van de Nederlandse dichter Hans Andreus – Claus en Andreus leerden elkaar in Parijs kennen – , die samen met zijn toenmalige Franse vriendin Odile Liénard in de periode 1953-1954 een jaar in Italië verbleef en er een tijdje optrok met de Vlaamse schrijver, bracht Claus nog tal van wijzigingen aan de bundel aan. Wildemeersch: ‘Andreus was een kritische lezer, die vooral de beeldenoverdaad wilde beperken. Enkele typisch experimentele metaforen als ‘de poliepen van de hoop’ en ‘de vingerdolken van de haat’ werden geschrapt. Waar dit soort metaforen behouden werd, haalde de dichter alvast enkele beeldophopingen weg, zoals in het bekende ‘Marsua-gedicht’: ‘de knokkelkoorts van mijn spel’ of ‘het gortewater van zijn langlippige woorden’.’
Bijgesteld beeld
Als er iets is wat ik uit de lectuur van Wildemeersch’ Familiealbum heb geleerd, dan wel dat Claus’ oeuvre veel meer autobiografische elementen bevat dan ik altijd heb gedacht, en dat vele ervan terug te voeren zijn op de familie van de schrijver, waarmee hij op zijn zachtst gezegd een problematische relatie onderhield. Zowel De Oostakkerse gedichten als Het verdriet van België getuigen daarvan. Maar ook in Claus’ overige werk – verhalen, romans, toneelstukken, dichtbundels en films – zijn tal van verdoken toespelingen op zijn familie terug te vinden.
Of dat gegeven Claus’ werk beter maakt? Natuurlijk niet, maar het werpt wel een heel ander licht op de schrijver en zijn bronnenmateriaal. Claus staat als schrijver vooral bekend als een fantast, iemand die alles uit zijn duim zoog en er flink op los loog. Aan die perceptie van zijn werk heeft hij in niet geringe mate zelf bijgedragen door journalisten die hem interviewden van alles en nog wat op de mouw te spelden. Vaak verwees hij daarbij naar de homo ludens, de spelende mens, waarvan hij naar eigen zeggen een bevoorrecht aanhanger was. Op die manier heeft hij het vervormde beeld dat velen van hem als schrijver hadden decennia in stand gehouden.
Het is de grote verdienste van Georges Wildemeersch dat hij dat beeld door jarenlang grondig onderzoek en talloze gesprekken met familieleden, vrienden en bekenden van Hugo Claus heeft bijgesteld. Dat titanenwerk heeft hij echter niet in zijn eentje verricht. Hij kon voor zijn onderzoek niet alleen steunen op het persoonlijke knipselarchief van Claus, maar ook op honderden bladzijden manuscripten, typoscripten, brieven, documenten en foto’s van de schrijver. Daarnaast maakte hij ook dankbaar gebruik van documenten uit tal van archieven van instellingen en privépersonen, en van biografische geschriften van Freddy De Vree en Audrey De Vlieger (de echtgenote van Claus’ negen jaar jongere broer Johan). Ook kon hij rekenen op de hulp van Saskia De Coster en Katrien Jacobs, beiden voormalige medewerkers van het Studie- en Documentatiecentrum Hugo Claus.
Hugo Claus. Familiealbum is een belangwekkend én onmisbaar boek voor wie zich grondig in het vroege oeuvre van Hugo Claus wil verdiepen, en daarbij wil achterhalen hoe autobiografisch het precies is.
Georges Wildemeersch, Hugo Claus. Familiealbum, Polis, Kalmthout, 2018, 382 p., € 34,99
Tags |
---|
Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.
In Waasmunster kan je nog tot 17 december kennismaken met een 25-tal vertegenwoordigers van de Dendermondse Schildersschool.
De Taalbarometer stelt een verdere achteruitgang van het Nederlands vast in de Vlaamse Rand. De bevolking moet mee aan de slag.