JavaScript is required for this website to work.
post

Hubert van Herreweghen: ‘Stamelen vóór de grote stilte’

Honderdste geboortejaar van Brabantse dichter

Patrick Auwelaert29/3/2020Leestijd 10 minuten
Hubert van Herreweghen

Hubert van Herreweghen

foto © Pieter van Herreweghen/Wikimedia Commons

Honderd jaar na zijn geboorte verschenen de ‘Verzamelde gedichten’ van Hubert van Herreweghen, één van de belangrijkste naoorlogse dichters.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op 16 februari jongstleden organiseerde Poëzie aan de Dender in GC Het Koetshuis in Roosdaal de literaire namiddag ‘Hubert van Herreweghen herdacht!’. Ingeleid door Sigrid Bousset traden achtereenvolgens aan: de academici Stefan van den Bossche en Stefaan Evenepoel, de acteurs Sien Eggers en Peter Rouffaer, de schrijvers Kristien Hemmerechts, Willy Spillebeen, Geert van Istendael en Ivo van Strijtem, en de journalisten Rik van Cauwelaert en Johan van Cauwenberge.

Allen lazen één of meerdere gedichten voor uit het uitzonderlijk rijke oeuvre van Hubert van Herreweghen (1920-2016) en haalden herinneringen aan hem op. Actrice Sien Eggers bijvoorbeeld kreeg tijdens haar opleiding aan het conservatorium elke week twee uur literatuurgeschiedenis van hem, en daar genoot ze zichtbaar nog van. Willy Spillebeen stelde dan weer in de periode 1974-2000 met van Herreweghen de jaarlijkse bloemlezing met de beste gedichten uit de literaire tijdschriften uit Zuid en Noord samen voor uitgeverij Davidsfonds.

Verzamelde gedichten

De aanleiding van het feestelijke gebeuren was de honderdste geboortedag van de Brabantse dichter, die ter wereld kwam op 16 februari 1920 te Pamel-Roosdaal en op 4 november 2016, 96 jaar oud, overleed te Dilbeek. Een jaar voor zijn overlijden had hij nog een lijvige bundel nieuwe gedichten uitgebracht: De bulleman & de vogels  (2015), een uitgave van uitgeverij P in Leuven, van Herreweghens vaste uitgeverij in de laatste tien jaar van zijn leven.

Enkele dagen eerder, op woensdag 12 februari, presenteerde Leo Peeraer van uitgeverij P de Verzamelde gedichten  van van Herreweghen in het Antwerpse Letterenhuis. Een klepper van maar liefst 976 bladzijden, samen goed voor een twintigtal reguliere en bibliofiele bundels verschenen tussen 1943 en 2015, samengesteld door Dirk De Geest en Patrick Lateur, twee eminente kenners van van Herreweghens werk.

Dichter en redacteur

Hubert van Herreweghen behoorde samen met Anton van Wilderode, Jos de Haes, Christine D’haen, Hugo Claus, Paul Snoek, Hugues C. Pernath en Leonard Nolens tot de belangrijkste naoorlogse Vlaamse dichters. Met de twee eerstgenoemden vormde hij de zogenaamde ‘bezettingsgeneratie’: een handvol dichters die voor het eerst in boekvorm van zich lieten horen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Haes debuteerde in 1942 met het bundeltje Het andere wezen, van Herreweghen in 1943 met de plaquette Het jaar der gedachtenis, en Van Wilderode eveneens in 1943 met de lijvige bundel De moerbeitoppen ruischten.

Van Herreweghen maakte al snel deel uit van het literaire leven van zijn tijd. In de periode van zijn debuut op 22-jarige leeftijd was hij redacteur van het anthologische poëzietijdschrift Podium (1943-1944) – niet te verwarren met het gelijknamige Nederlandse literaire tijdschrift dat verscheen van 1944 tot 1969 – dat aanvankelijk de ondertitel ‘bloemlezing uit het werk van jongeren’ droeg, en vanaf de tweede jaargang ‘letterkundig tijdschrift der jongste generatie’. Van het magazine, opgericht door Frank Meyland, Leo Aerts en Luc Danhieux, verschenen slechts negen nummers.

Janus

Van Herreweghen richtte daarna samen met Marcel Coole en Paul de Ryck het ‘maandschrift voor poëzie’ De Spiegel (1945-1946) op, ‘waarin bij wijze van maandelijkse afleveringen kleine plaquettes van dichters verschenen’. Ook dat blad was geen lang leven beschoren. In 1947 trad van Herreweghen toe tot de redactie van het prestigieuze literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort, dat vandaag nog steeds bestaat onder de naam DW B. De dichter bleef als redacteur tientallen jaren aan het blad verbonden en publiceerde er tal van gedichten in.

In 1947 stelde de dan achttienjarige Hugo Claus vanuit Oostende aan de Brusselse journalist en kunstcriticus Jan Walravens (1920-1965) voor om samen een jongerentijdschrift op te richten dat Janus moest heten. Walravens reageerde positief en polste bij onder anderen Hubert van Herreweghen om deel uit te maken van de redactie. Van Herreweghen stemde in, maar Claus verzette zich tegen zijn kandidatuur. Het project Janus  stierf uiteindelijk een stille dood.

Hubert van Herreweghen

Beroepsleven

Beroepshalve was van Herreweghen, opgeleid als regent, een tijdlang werkzaam in het onderwijs en de administratie. In 1944 trad hij als journalist in dienst van de katholieke krant De Standaard. In 1950 maakte hij de overstap naar het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep (NIR), de voorloper van de BRT en later de VRT, dat gevestigd was in het Flageygebouw in Elsene. Hij was er aanvankelijk commentator van literaire en dramatische uitzendingen.

In 1953 werden de eerste televisie-uitzendingen in België uitgezonden vanuit het Flageygebouw. Van Herreweghen presenteerde voor het nieuwe medium programma’s als Ten huize van… en Beschuldigde, sta op. Vanaf 1961 kwam hij aan het hoofd te staan van de Dramatische Dienst bij de televisie, een functie die hij tot zijn pensioen bleef uitoefenen. Hij produceerde onder meer de populaire televisiereeksen Schipper naast Mathilde en Wij, heren van Zichem. Eén van zijn collega’s bij de NIR en later de BRT was de dichter en classicus Jos de Haes (1920-1974), een leeftijdgenoot die hij leerde kennen in Leopoldsburg, waar beiden in de periode 1945-1946 het eerste deel van hun dienstplicht vervulden, waarna ze in Duitsland werden gekazerneerd.

Bekroond en verzameld

Van Herreweghen won in de loop van zijn lange dichterscarrière tal van prijzen, waaronder de Prijs van de Provincie Brabant in 1945, de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie in 1962 en de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies voor zijn volledige oeuvre in 2006. Eén van de enige grote prijzen die hij nooit in de wacht heeft gesleept, is de Prijs der Nederlandse Letteren, die hij op grond van zijn literaire verdiensten nochtans verdiende. Daarnaast werd hij in 1983 verkozen tot lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL).

In de prestigieuze reeks ‘De gulden veder’ van uitgeverij Orion in Brugge verscheen in 1977 van Herreweghens Verzamelde gedichten. Het boek bevatte de nieuwe bundel Brak. Gedichten V. Een vermeerderde uitgave kwam in 1986 uit bij uitgeverij Lannoo. Tussendoor zagen ook meerdere bloemlezingen uit zijn werk het licht: Vleugels (1962), Valentijn. Een toef liefdesgedichten (1986, aangevuld met 14 nieuwe liefdesgedichten), Bloemlezing uit de poëzie van Hubert van Herreweghen (1999), De schaking van de prinses: de 100 mooiste liefdesgedichten van Hubert van Herreweghen (2003), Het is een geur die ge moet vinden (2008) en Zie ik mezelf, ik ben een tak (2013).

Bibliofiele uitgaven en bloemlezingen

Naast bloemlezingen uit zijn werk verscheen tussen van Herreweghens reguliere bundels door ook een handvol bibliofiele uitgaven: Fazant (1985, met tekeningen van Maurits van Saene), Twee patrijzen (1988, met een portret van de dichter getekend door zijn dochter Anne), Zwart lam (1993), De gemsbok (1995), Fluitenkruid (2000, met pentekeningen van Anne van Herreweghen) en Een lamentatie van de melaatse koning (2010, met tekeningen van Anne van Herreweghen). Met uitzondering van de laatste verschenen ze allemaal bij Cultura in Brussel. Drie van deze bundels, Twee patrijzen, Zwart lam en Een lamentatie van de melaatse koning, verschenen eveneens in een handelseditie, respectievelijk getiteld Kort dag. Gedichten VII (1988), Korf en trog (1993) en Een lamentatie van de melaatse koning (2005).

Van Herreweghen stelde, samen met Willy Spillebeen, eveneens enkele belangrijke poëziebloemlezingen samen, los van de al eerder vermelde, jaarlijkse bundels met de beste gedichten uit de literaire tijdschriften. Tot de belangrijkste behoren Dingen die niet overgaan. Een bloemlezing poëzie uit Vlaanderen en Nederland 1945-1985 (1985), Het nachtegalenbosje. Poëzie uit Vlaanderen en Nederland 1880-1916 (1990) en Soms tussen tulpen. Poëzie uit Vlaanderen en Nederland 1916-1945 (1997).

Hubert van Herreweghen

Vijftigers en Experimentelen

Na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog stonden zowel in Nederland als in Vlaanderen dichters op van wie de poëzie radicaal brak met de ‘klassieke’ vooroorlogse traditie. In Nederland ontstond zo de beweging van de Vijftigers, met als voornaamste exponenten Lucebert, Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, Hans Andreus en Hugo Claus, de enige Vlaming in het gezelschap. Ze publiceerden hun vrije verzen in zelf gefabriceerde tijdschriftjes als Blurb  en Braak  en riepen Lucebert op ludieke wijze uit tot hun Keizer. Sommigen onder hen waren verwant aan de Cobra-beweging (1948-1951), waar onder anderen Karel Appel, Asger Jorn en Christian Dotremont deel van uitmaakten, met de dichter Simon Vinkenoog als verbindende figuur.

In Vlaanderen trad vrijwel tegelijkertijd een gelijkaardige dichtersbeweging op de voorgrond. Onder de bezielende leiding van de theoreticus Jan Walravens – bij de Nederlanders vervulde Paul Rodenko die rol – maakten dichters als Remy C. van de Kerckhove, Albert Bontridder, Marcel Wauters, Ben Cami en – opnieuw – Hugo Claus tabula rasa met de vooroorlogse poëzie, die ze niet langer in overeenstemming vonden met de nieuwe tijdsgeest. Ze werden de Experimentelen genoemd. Publiceren deden ze aanvankelijk vooral in het tijdschrift Tijd en Mens  (1949-1955).

Een spel van tonen en tegentonen

In het jaar dat Tijd en Mens  opgericht werd, publiceerde van Herreweghen zijn derde bundel. In die eerste bundels en ook nog in de daaropvolgende brak de dichter naar de vorm niet met de vooroorlogse traditie, maar hield hij vast aan de klassieke versvormen en traditionele rijmschema’s. Dirk de Geest in Poëziekrant: ‘In feite was hij de laatste grote vertegenwoordiger van de “klassieke poëzie” in ons taalgebied, qua belang vergelijkbaar met andere monumenten als Ida Gerhardt in Nederland of Anton van Wilderode in Vlaanderen. Met hen deelde van Herreweghen een onvoorwaardelijk geloof in de literaire traditie en een groot respect voor het westerse erfgoed en de geschiedenis.’

Van Herreweghens gedichten sloten inhoudelijk nochtans niet naadloos aan bij die van de klassieke traditie. Daarvoor legde hij er te veel eigentijdse accenten in. Zo waren zijn vroege verzen doordrenkt van pessimisme en gelatenheid – een gegeven waaraan de Tweede Wereldoorlog zeker niet vreemd was. Van Herreweghens ideaal was dat van een lyriek die omschreven kon worden ‘als een gestileerde wanorde, een spel van tonen en tegentonen, moderne onrust in klassieke maat’. Door die poëtica doorheen zijn decennialange dichterschap consequent aan te houden, was hij van al zijn klassiek georiënteerde mededichters degene die zich uiteindelijk het meest zou vernieuwen, en zich vanaf een bepaald ogenblik zelfs zou bevrijden van het strakke keurslijf van de traditionele typografie.

Verlangen naar stilstand

Tot de voornaamste thema’s van Hubert van Herreweghen behoren de beleving van de mens in de bezielde schepping – ‘de werelden van micro- en macrokosmos, die zich tot een organisch geheel versmelten’ –, de natuurervaring en de herinnering. Volgens Dirk de Geest worden die onderwerpen ‘op een sterk zintuiglijke, haast visionaire wijze’ opgeroepen. De Geest: ‘Het lijkt erop dat de dichter via deze ervaringen de tijdruimtelijke beperkingen van zijn existentie kan overstijgen. (…) Met name is er bij herhaling sprake van een uitgesproken verlangen vanwege het subject om samen te vallen met de levenloze dingen. De natuur biedt immers, vooral dan in de gedaante van het plantaardige leven of het levenloze object, het meest volmaakte alternatief voor de radeloze onrust van de mens. (…) Die stilstand, het bestaan buiten bewustzijn en tijd, wordt als een ideaal voorgesteld: ‘Zuivere rust en niets begeren / dan dat er niets gebeuren mag’.’

Ook dichter, romancier en essayist Willy Spillebeen legt in de flaptekst van de bundel Aardewerk. Gedichten VI de nadruk op het belang van het element stilstand in van Herreweghens poëzie: ‘Het verlangen naar stilstand, een constante in het levensgevoel van deze dichter, wordt sterk beklemtoond. Ook het afstandelijke kijken naar de dingen, met de behoefte om in de natuur óók een ding te mogen zijn: ‘Zie ik mezelf, ik ben een tak’.’

Hubert van Herreweghen

 

Gewijzigde spreektoon

In een gesprek met zijn goede vriend Gaston Durnez legde van Herreweghen uit waarom hij scheef. Meteen wordt duidelijk waar het verlangen naar stilstand en de onrust van de dichter vandaan komen: ‘Ik schrijf uit een vooral metafysische schrik, een doodsangst meer dan een levensangst. De meeste van mijn gedichten zijn bezweringsformules voor die dreiging. Nog net stamelen vóór de grote stilte.’

Toch is het niet al kommer en kwel in van Herreweghens poëzie. Hoewel zijn basisthematiek doorheen zijn hele oeuvre nagenoeg constant blijft, treedt er vooral vanaf de publicatie van de bundel Aardewerk. Gedichten VI (1984) een kentering op in zijn werk, ‘een zekere accentverschuiving’. De literaire kritiek hanteert in dat verband termen als ‘verstilling’, ‘relativering’ en ‘berusting’. Ze verwijst daarmee niet ‘naar een inhoudelijke ontwikkeling, maar veeleer naar een gewijzigde spreektoon, een enigszins andere benadering van de werkelijkheid en van de poëzie zelf’. Dirk de Geest omschrijft die evolutie als volgt: ‘De voormalige piekeraar (…) wordt nu vooral een wandelaar, een monkelende observator die met zichtbaar genoegen de kleine dingen rondom zich gadeslaat en snel noteert.’

Taalplezier

Willy Spillebeen gaat nog een stapje verder en gewaagt van een evolutie ‘naar een soort betekenisvolle “poésie pure”’. ‘Speelsheid en taalspel,’ vervolgt hij, ‘ontkrachten de tragiek’. Academicus Stefaan Evenepoel sluit zich daar, in zijn flaptekst van Kort dag. Gedichten VII (1988) volmondig bij aan: ‘Voor geestelijk torment is er een rustiger relativisme in de plaats gekomen. Daardoor kwam er ook meer ruimte voor taalplezier en voor concentratie op de mythische waarde van het woord.’

Door meer de nadruk te leggen op afzonderlijke woorden – in het bijzonder op eenlettergrepige woorden –  ging van Herreweghen als vanzelf kortere versregels schrijven, met als gevolg dat zijn poëzie won aan diepte, soberheid, volheid van klank en kernachtigheid. Hij maakte ook steeds meer gebruik van ongewone, bijna of helemaal vergeten woorden die niet zelden verband houden met de boerenstiel en met de fauna en flora in het Pajottenland – de streek waar de dichter werd geboren en opgroeide, en waar hij altijd bleef naar terugkeren. Enkele voorbeelden: bessenspog, rijs, kalmoes, mouternest, zwoord, schallebijter.

Speelsheid

Tegelijk met hun toegenomen uitgezuiverde verwoording wonnen de gedichten van van Herreweghen ook aan speelsheid en lichtvoetigheid. De dichter bereikte dat effect door onder meer verkleinwoorden en aftelrijmpjes in zijn poëzie te integreren en er een volkse toon op na te houden. Op die manier verschafte van Herreweghen lezen meer dan voorheen onvoorwaardelijk leesplezier, ook al bleef zijn grondtoon tragisch.

Door te breken met de regels van de klassieke typografie en sommige strofen, zinnen en woorden te laten inspringen, bracht de dichter ook formeel een grotere variatie in zijn werk aan. Het leek wel of er een nieuwe Van Ostaijen of Guido Gezelle in van Herreweghen was opgestaan. Dirk de Geest heeft het dan ook bij het rechte eind als hij stelt dat ‘de lyriek van van Herreweghen, meer dan die van veel andere “klassieke” dichters, [blijft] fascineren en dwingen tot een hernieuwde lectuur’.

Kritische weerklank

Globaal gezien heeft het werk van van Herreweghen altijd op de goedkeuring van de literaire kritiek kunnen rekenen, en dat al van bij het prille begin van zijn literaire carrière. Voor een katholieke schrijver was dat in het naoorlogse Vlaanderen, zeker vanaf de jaren zestig, nochtans niet altijd een evidentie. Manteau, lange tijd de grootste en belangrijkste literaire uitgeverij in Vlaanderen, gaf nagenoeg uitsluitend werk uit van vrijzinnige en soms ronduit antiklerikale auteurs zoals Louis Paul Boon, Hugo Claus, Hubert Lampo, Karel Jonckheere, Ward Ruyslinck en Jef Geeraerts. Ook de literaire kritiek van die tijd telde heel wat links georiënteerde recensenten (Julien Weverbergh, Herwig Leus en anderen) die soms maar al te graag inhakten op katholieke auteurs, die zij – nu eens terecht, dan weer niet – als aartsconservatief en behoudsgezind beschouwden

Van Herreweghen stond daar als dichter dankzij zijn onmiskenbare talent grotendeels boven. Samen met de priester-dichter Anton van Wilderode (1918-1998) wordt hij beschouwd als de belangrijkste naoorlogse Vlaamse katholieke dichter. Spijtig genoeg vindt zijn talent weinig of geen weerklank bij poëziecritici in Nederland. Meer nog: zijn oeuvre is er quasi-onbestaand. Het is dan ook opvallend dat op het buikbandje rond van Herreweghens Verzamelde gedichten  een citaat voorkomt van de Nederlandse dichter, essayist en poëziecriticus Piet Gerbrandy: ‘Niet alleen schrijft hij fonkelende juweeltjes (…) van Herreweghen is een dermate virtuoos klankschilder dat je er blij van wordt.’

Hubert van Herreweghen

Brak

Tot slot één van de beste en mooiste gedichten van van Herreweghen: ‘Brak’, uit de bundel Gedichten V. Brak (1977), gevolgd door een recent geschreven pastiche op dit gedicht door de Vlaamse dichter Hendrik Carette (1946, Brugge), die een groot bewonderaar is van van Herreweghens poëzie. Carettes pastiche, gevat in het hem kenmerkende idioom, is dan ook uitdrukkelijk als eerbetoon bedoeld.

Brak

Het is een geur die gij moet vinden,
het is een spoor, geen onderdak.
Ik die de kriebeling beminde
die jong in mijn neusvleugels stak,
ik steek mijn neus in de vier winden
gelijk een afgerichte brak,
gewarige oren, poten strak.
Het is een geur die ik moet vinden,
het is een spoor, geen onderdak.
De geuren die de reuk verblindden,
’t laf maanzaad en het klef gebak,
’t geschifte zuivel in de spinde,
de zure rotting van het wak.
De honig van pioen en linde
verdoolt me en zet mijn poten strak,
mijn natte neus in de vier winden.
Het is een geur die ik moet vinden,
het is een spoor, geen onderdak.

(Hubert van Herreweghen)

Brimstig

Het is een borst die gij moet vinden,
het is een boezem, geen melkerij.
Ik die al vroeg mijn min beminde
die mij haar boezem gaf,
ik staar naar elke mooie decolleté
als een zieke obsédé
die smacht en niet wacht op de nacht.
Het is een borst die ik moet vinden,
het is een boezem, geen melkerij.
De boezems die mijn jeugd verblijdden,
de strelingen in de sponde, het zuchten,
de vleselijke liefde en de hogere honing.
De diepe geul tussen twee forse borsten
maakt mij hevig en brimstig,
mijn hand en mijn mond daarnaar verlangt.
Het is een borst die ik moet vinden,
het is een boezem, geen melkerij.

(Hendrik Carette)

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties