JavaScript is required for this website to work.
post

The Lord of the Rings, escapistisch – of toch religieus?

Jean-Pierre Rondas28/12/2014Leestijd 6 minuten

De derde Hobbitfilm is uit – en straks is de hobbit- en ringdrukte weer wat voorbij. Tijd om te proberen er eens greep op te krijgen. Waarover gaat TLOTR (The Lord of the Rings) nu eigenlijk? Jean-Pierre Rondas weegt het af: gaat het om ontsnappingsliteratuur (escapisme) of draait het eerder om een christelijke geschiedfilosofie?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Annus horribilis? Vrij vertaald: net zoals de Queen een afschuwelijk jaar achter de rug? Met deze vraag opende een Britse boekhandelketen zijn klassieke reclamespotje voor de eindejaarsfeesten. In plaats van ‘Poeders Dr. Mann’ luidde het bevrijdende antwoord: ‘Let our unique range of J.R.R.Tolkien Centenary Editions make all the difference’

Tolkien is al lang een Brits exportproduct geworden, wat mee bevorderd wordt door de omstandigheid dat de in 1973 overleden auteur zelfs veertig jaar na zijn dood verder schijnt te schrijven en te tekenen, te annoteren en voort te bouwen aan het materiaal voor een magnum opus dat zestig jaar geleden verscheen. Tlotr is een van die onuitputtelijke yarns waarvan de lezers meer vragen en dan ook krijgen, in eindeloze afleveringen geput uit het voorwerk dat door JRRT werd nagelaten. Al veertig jaar is zoon Christopher Tolkien de tekstbezorger. Schot in de roos dus, die slogan voor een Tlotr die van bij het verschijnen halfweg de jaren vijftig als ‘escapistisch’ had gegolden. Annus horribilis?  Leven verwoest? Alleen op de wereld? Hier is een poeder, een drug (één meter breed op de boekenplank, duizenden uren lectuur) die het verschil maakt. Stel uw hoop op de Lord (of the Rings).

Escapisme als een soort geestelijk vluchtmisdrijf, weg van de taken die u op de wereld wachten, is een beschuldiging uit de jaren zestig en zeventig. Wie het toen hanteerde vond dat literatuur geen vlucht uit de realiteit mocht bieden, maar de lezer inzicht moest verschaffen in een werkelijkheid die kenbaar en verbeterbaar was. De literatuur zelf kon die werkelijkheid verbeteren. Tlotr behoorde dus niet tot die juiste, ‘reparerende’ literatuur. Tolkien bood een vluchtweg. Niet alleen marxisten vonden dat, de ‘escapisten’ waren daar zelf van overtuigd, zie de slogan van WHSmith hierboven (want om die boekhandelketen ging het).

Tolkien was niet de eerste adult fantasy auteur (hij staat namelijk in een Victoriaanse gentleman-ridder en boyscout traditie), maar hij is wel degene geweest die het genre respectabel heeft gemaakt en het door zijn ongeziene succes enkele generaties van navolgers heeft bezorgd, tot de dag van vandaag. De halve virtuele games-wereld is aan Tolkien schatplichtig. Zijn methode werd al beoefend en beschreven door de Engelse romantici: de auteur creëert een secundaire, parallelle wereld, met gedeeltelijk eigen bestaansvoorwaarden waarbinnen de gebeurtenissen volgens eigen wetten waarschijnlijk lijken. Dat geldt zowel voor sprookjes als voor sciencefiction, en Tlotr heeft met beide genres dan ook veel kenmerken gemeen. Tolkien schreef een boeiend essay over deze secundaire werelden: On Fairy-Stories. Zo’n totaal andere, maar toch verdacht sterk op de onze gelijkende wereld heeft een ‘vreemde’ tijdrekening, vreemde continenten met onbekende landen, stromen, eilanden en zeeën, met eigen nog onontdekte regionen met gevaarlijke want nog onbekende volkeren.

De uitdrukking Adult Fantasy impliceert juist dat deze vorm van fantasie heel erg van adolescenten komt en voor adolescenten bedoeld is – men zou kunnen zeggen dat het slechts om een variant voor volwassenen gaat. Fascinerend voor kleine en grote jongens tegelijk, en met alleen een ingebouwd gradatieverschil. De lectuur stelt wat hogere eisen, de schriftuur doet een beroep op een getekstualiseerd lezer met meer leesherinneringen, maar die lezer mag zich toch schaamteloos laten gaan. Fascineren: een woord uit de jongenskamer.

Tolkien heeft daartoe alle registers van archaïsme en archaïsering opengetrokken die hem ter beschikking stonden. Als kleine jongen hield hij niet alleen van oude talen, maar hij hield ervan talen uit te vinden die elkaar in oudheid overtroffen. Zoals zovele kinderen creëerde hij privé-talen. Eerst kwamen de namen, namen die ‘mooi’ klonken, zoals ‘Valinor’ bijvoorbeeld. Dan begon hij rond die namen versregels te construeren, en in een volgend stadium probeerde hij uit te vinden wat voor geschiedenis achter deze namen en verzen verborgen zat, en welk verhaal er uit die geschiedenis kon gepuurd worden. Maar omdat secundaire werelden niet zo lichtvoetig zijn dat ze zomaar van onze primaire wereld af kunnen springen, moesten deze elfentalen wel ‘afgeleid’ zijn van de bestaande talen die de jonge Tolkien boeiden, gewoon omdat ze lange woorden bevatten: het Quenya is geïnspireerd op het Fins, het Sindarin op het Welsh.

In de eerste helft van de twintigste eeuw wordt zo iemand filoloog. Tolkien is geen Keltoloog geworden (misschien overschat ik het ‘Keltische’ aandeel in zijn privé- en Engelse mythologie), maar wel germanist. Hij werd specialist in het Oudengels. Over het sterkste literaire werk in dat nog niet geromaniseerde, soms op het West-Vlaams lijkende Oudengels, namelijk de Beowulf, schreef hij een studie die er nog altijd mag zijn. Hij gaf enkele Middelengelse teksten uit, waaronder het fascinerende, lange gedicht uit de Arthursfeer Sir Gawain and the Green Knight. En hij schreef een Oudnoorse of Oudijslandse ‘Viking’-grammatica. Dat was het serieuze werk. Een briljant leerling van hem was de dichter W.H. Auden, zijn leven lang gefascineerd door zijn herinnering aan de Oudengels sprekende en zingende Tolkien. Naast dit serieuze werk bouwde Tolkien in zijn vrije tijd voort aan zijn eigen elfentalen en aan de geschiedenissen die erdoor werden gegenereerd.

Maar was het serieuze, professionele werk van de ‘don’ en prof Eng Lit soms niet escapistisch? Wat laat ons toe een onderscheid te maken tussen het ‘ernstige’ filologische werk enerzijds (het ‘beroep’ en de vooruitgang in het ‘vak’), en het frivolere, literaire werk anderzijds (de vrije tijd en het zich vermeien in het ‘spel’)? Zeker niet de intensiteit, de historische zin, of de filologische acribie, of de geleerde inventiviteit: allemaal technologische instrumenten van de humane wetenschappen, bedoeld om waarheid te ontdekken. Precies deze professionele eigenschappen legt hij aan de dag juist daar waar het niet meer om de gewone waarheid gaat, maar om de uitgevonden, verzonnen, uitgesponnen onwaarheid en fictie van een secundaire wereld: The Lord of the Rings.

Tolkien was een escapistisch filoloog. Als machtig professor heeft hij het jarenlang klaargespeeld om het curriculum van de Engelse literatuur in Oxford te beperken tot net na Shakespeare. Wat nadien kwam was immers nog niet rijp om al bestudeerd te worden. Daarenboven moest het Oudengels verplicht in het curriculum opgenomen worden. Oudengels is het stadium van het Engels zonder de Franse invloeden van na 1066 and All That – waardoor het Oudengels voor een Engels student veel vreemder is dan het Middelnederlands voor een Vlaams student. Een Engelsman voelt dit ‘vroege’ stadium van zijn taal vaak aan als een vreemde taal. Maar Tolkien vond nu eenmaal dat de Oudengelse teksten, ook voor niet-filologen, een cultuurfase vertegenwoordigden die van opvoedende waarde was voor de lelijke twintigste eeuw: teksten waarin helden hun eigen zielenheil en daarmee ook hun land en zelfs de hele wereld ‘redden’, ‘verlossen’ en weer mooi maken. Zie, ik maak alles nieuw: messianistische boodschappen dus.

In Tlotr wordt dit alles geconcentreerd in een van de vervelendste helden uit de Europese epische literatuur, vervelender nog dan Aeneas want die heeft tenminste nog Dido in zijn bed gekregen. Frodo heeft alleen maar wroeging in, en zijn knecht Sam naast zijn bed. Frodo is lunair, verminkt, geïnitieerd door de verminking, en prototypisch voor de kleine man (de auteur, de lezer). Verre van een Christus (zelfs zonder kruis of verkondiging) is hij een passieve, te structureel bepaalde sprookjesfiguur die de nodige ontmoetingen, donoren en geschenken achter de rug heeft om bij de finale de hele mensheid/hobbitheid te kunnen verlossen van de Ring.

There and Back Again heet het verhaal dat Frodo zelf vertelt (en dat Tolkien, hoe kan het anders, eonen en cataclysmen later in manuscript heeft teruggevonden). There: om op reis te gaan en om de opdracht, de negatieve zoektocht te volbrengen. ‘The road goes ever on and on’ zingt Donald Swann in een aantrekkelijke toonzetting van een van Tolkiens melancholische gedichten. And Back Again: om alles terug te vinden zoals het was voordat de boze modernisering had toegeslagen, en zo niet, om het oude regime te restaureren. Tolkien heeft zijn leven lang in een Engelse feodaliteit geleefd en in een Merry Old England gewoond. Hij was een groene jongen, een oerconservatief ecologist, een ‘anders gaan levende’ avant la lettre.

Zijn liefste wezen is de boom, en dan voornamelijk in de gestalte van de oer-Europese, om zo te zeggen de Indo- Germaanse bomen, de wilg en de eik. De prachtigste foto’s van Tolkien zijn genomen bij, onder en in reusachtige bomen – foto’s uit de lens van Lord Snowdon. De boom staat tegenover de industrialisering en het staal. De regenboogbrug in het verhaal van Balder is de negatie van de vroegste, achttiende-eeuwse, Engelse ijzeren brug. De Eifeltoren is hideous, trouwens heel Parijs, heel Frankrijk en het halve continent, zelfs als er geen trollen wonen. Niet slechts Gallofobie dus, want in het oosten loeren de Orks, en uit het zuiden komt een spleetogige vijand aangeslopen. Het heil komt uit het Noorden, en het spreekt een reconstructie van het Germaans in allitererende verzen.

Op dit alles wordt een esthetisch determinisme geënt: mooi is goed, en lelijk is slecht. Goede feeën zijn mooi, slechte Orks zijn lelijk. Voor mooi en slecht is Tolkien te naïef; de combinatie lelijk-en-goed komt in zijn fantasie slechts in de lagere, onderworpen klassen samen. Een eenvoudige knecht is lelijk omdat knecht, en goed omdat aanhankelijk.

Het land van de goodies (Rivendell) is mooi, het land van de baddies (Mordor) is een ashoop. De taal van de mooie goodies is vloeiend als honing, de taal van de lelijke baddies is knarsend en gutturaal, een beetje als Hollands. Ash nazg krimpatul! In de oude verhalen wordt het lelijke-cum- slechte door het goede overwonnen in een epische strijd, die in Tolkiens versie een manicheïstische, dualistische confrontatie wordt waarvan de uitslag op voorhand, bijna deterministisch-katholiek, vaststaat. In dit opzicht verschilt hij niet zoveel van grotere geesten zoals Augustinus of T.S. Eliot, en is hij dus een door en door dogmatische katholiek. Hij weet waarom hij in zijn Engels-protestantse wereld door en door katholiek is.

Net zoals zo vele andere conservatieve, esthetische ecologisten ‘escapeert’ hij uit de complexe realiteit van de condition humaine om aan de kant van het ‘goede’, en tegen een al te braaf ‘kwade’, een onveranderlijke waarheid te construeren. ‘Hoe moet iemand nu beoordelen wat te doen in deze tijden?’ laat hij zijn wizard Gandalf zich afvragen. ‘Zoals hij altijd al geoordeeld heeft: goed en kwaad zijn niet anders geworden. Goed en kwaad zijn niet het ene bij elven en dwergen en iets anders bij mensen.’ Geen Marriage of Heaven and Hell zoals bij William Blake dus.

Het gaat wel om een katholieke filosofie die met behulp van de drie Tlotr- en de drie Hobbitfilms en met de fantasy-games de wereld heeft veroverd. Tolkien zelf had uit zijn secundaire wereld bewust elk spoor (of bijna elk spoor) van religie en liturgie geschrapt, met de bedoeling zijn ware religieuze boodschap nog duidelijker te maken. Deze boodschap moest niet vermengd worden met vrome praatjes. Die liet hij dus achterwege. Het ging immers om een historisch zelfverstaan van christendom en katholicisme, een heilsboodschap over een heil waarvoor moest gestreden worden. Tegen het kwade dus. Aartsbisschop Léonard zou het ermee eens kunnen zijn.

Foto © Reporters

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).

Commentaren en reacties