JavaScript is required for this website to work.
post

Meneer de paddenkop en meneer de leraar

Over Luc De Vos

Jean-Pierre Rondas1/12/2014Leestijd 3 minuten

Jean-Pierre Rondas gaf ooit les aan wijlen Luc De Vos. Een persoonlijke terugblik.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Meneer, zei hij altijd, en alleen als hij hoogstnodig iets moest meedelen, verdubbelde hij deze aanspreking. Meneer Meneer! Zat me achteraan in de klas duister aan te kijken. Mispikkelde niets, maakte de klas niet onrustig, zat gewoon languit te kijken met een duisterheid die niets anders wou dan begrijpen en verstaan. Ik keek er doorheen. Ik kende dat soort gasten, van in een wijde kring rond Gent. Helemaal van noord over oost en zuid en zo naar west en weer naar noord, kijk maar op de kaart voor de namen van de dorpen waar de school rekruteerde. Je kwam ze tegen in de jeugdbeweging en in het leger. Ik was er trots op dat ik met hen kon overeenkomen – want mezelf kennende lag dat eigenlijk niet voor de hand. Hij wist hoe ik terugkeek, en het bewustzijn van wederzijdse blikken is het ene grote thema van zijn latere werk geworden en gebleven, niet alleen in zijn songteksten maar ook in zijn laatste boek Paddenkoppenland. Noem het een soort cultuur-klassenbewustzijn. Het was stad tegenover platteland, Gent tegenover de voorstad, stedelingen tegenover boeren-arbeidersjongens, externen tegenover internen en ‘halfinternen’. Tot deze laatste categorie behoorde hij.

Het was een pracht van een jaar, vijfde Latijns-Griekse 1978-1979. Verstandige jongens, wilden niets liever dan leren. Wat wil je als leraar meer? De helft waren zelf zonen van leraars in datzelfde college, en Luc de Vos was dat niet. Maar alles wat hij als een stofzuiger had opgezogen gaf hij terug in de teksten die hij schreef, ‘opstellen’ genaamd. Had die jongen stijl! Als hors-d’oeuvre van een les becommentarieerde ik al voorlezend zijn teksten. Dat maakte indruk op de leraarszoontjes, en dat was ook de bedoeling want Luc stond wat alleen. Later zou hij me daar om het jaar aan herinneren. Meneer, weet ge nog dat ge mijn opstellen voorlaast?

Bij zijn eerste boek liet hij me weten hoe trots hij wel was dat hij nu een boek had en zijn vroegere leraar niet. Zulke dingen zei hij ronduit. Hij wou zo graag erkenning vanuit dat arbeidersverleden in wat hij, Louis Paul Boon citerend, ‘de eerste vuile huizen’ van de voorstad noemde. Ook dat bleef een constante.

Hij had een boeiende column op de webstek van Studio Brussel, en in die studio’s moest hij dus wel eens zijn. In 1999 had Salman Rushdie net zijn rockroman uit, The Ground Beneath Her Feet, over een Freddie Mercury-achtige figuur. Ik vond dat Luc die roman in een interview met mij, en samen met Jan Houtekiet, moest bespreken voor Radio 3. Zelden heeft een interviewee zo zijn huiswerk gemaakt. ‘Vos’ had het boek grondig gelezen, ervan genoten, er enorm veel in herkend en zelfs van alles opgezocht over dat onvermijdelijke Orfeusmotief in muziekromans. Hij wou ‘geslaagd’ zijn. Het viel me weer eens op – ik had het verwacht – dat zijn lectuur veel dieper ging dan die van de Studio Brussel muziekspecialist.

In oktober van dit jaar zag ik hem nog eens terug. Hij praatte nog altijd even intens, keek nog altijd duister en priemend en zei nog altijd Meneer. Dat deed hij gewoon expres. Het was op de voorstelling van een roman van Humo-muziekjournalist Serge Simonart. Een mooie jonge vrouw wees me op het fysieke verschil tussen die twee, Vos gestuikt en vierkant, Simonard een estheet en een seigneur. Stad en voorstad. In zijn jongste boek wijt hij het paddenkoppenlichaam aan de incest in die wijken.

En weer begon hij over die klas van 78-79. Wist me te vertellen over lessen die ik allang vergeten was. Kon alle uitstappen opsommen die ik met die jongens had georganiseerd, wist wat ze toen zagen en wat ik erbij vertelde. En alle thema’s die dat jaar aan bod waren gekomen, elke maand één. Sprak weer over zijn opstellen die ik voorlas. En ook over vandaag: hij wist heel goed waar ik politiek stond, en in tegenstelling tot wat bepaalde (ondertussen verdwenen) krantentitels lieten vermoeden had hij daar niets op tegen. Op gezellige plekken vermijd ik het politieke en Vlaamse  onderwerp, maar hij dus niet. Altijd een doorvrager geweest. En dan: Meneer, heb je mijn nieuwe boek al gezien? Had ik niet, want de Vlaamse romanliteratuur ‘volg’ ik niet systematisch. Drie dagen later kwam het boek met de post toe. Paddenkoppenland. Een Vlaamse roman! Wat ik las herkende ik onmiddellijk: strak geschreven, evocerend, op plaatsen heel erg Carmiggelt – waar hij bijvoorbeeld de ruzies tussen de nonkels en de tantes evoceert: dat doet Carmiggelt ook zo. Zoals Vos er zelf over zei: geen woord te veel.

En opnieuw moest ik constateren: een groot klassenbewustzijn jawel, maar een linkse jongen was hij niet. Alleen wat antiklerikaal geworden, zoals zovelen op die colleges. En bleef Meneer zeggen. 

 

Foto: (c) Reporters

Personen

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).

Commentaren en reacties