Mijmeringen vanuit mijn landhuis
Een antwoord aan de Vlaamse bouwmeester
Verkavelingen als deze moeten op de schop volgens de Vlaamse bouwmeester
foto © Reporters/ jm clajot
Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck wil als een moderne despoot plattelandsbewoners naar steden en dorpskernen overplaatsen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementInDe Morgen van 7 juli verscheen een uitgebreid interview met Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck. Van Broeck geeft zijn mening over veel dingen waar ik geen verstand van heb: de berekening van de Mobiscore, de evolutie van de grondprijzen, de economische kost van verspreid wonen, actiegroepen die het gerecht misbruiken. Maar af en toe komt hij op mijn terrein als hij spreekt over landhuizen met een gazon, het volgebouwde platteland en het individualisme van de Vlaming. Ik heb zo’n landhuis, ik woon op het platteland, en een beetje individualisme op tijd en stond kan geen kwaad. ’t Is altijd beter dan je de wet te laten voorschrijven door een verlicht despoot.
Fermettegem
De Vlaamse bouwmeester wil, dat is bekend, komaf maken met wat hij minachtend ‘Fermettegem’ noemt. Villa’s, landhuizen, open bebouwing in tuinwijken of langs de weg, dat moet allemaal op termijn verdwijnen. Wonen doe je voortaan in een rijtjeshuis of op een appartement, het eerste voor wie de dorpskern verkiest, het tweede voor wie voorkeur geeft aan de grote stad. Rijtjeshuizen en appartementen, dat is het ware.
Zelf voel ik daar niet voor.
Ik heb mijn jeugd in een rijhuis doorgebracht en mijn jonge volwassenheid in een appartement; mijn rijpere jaren breng ik nu door in een landhuis aan de rand van een bos. Ik ben op alle drie de plaatsen gelukkig en ongelukkig geweest, maar aan dat landhuis heb ik mijn hart verpand, nog vóór de koop gesloten was. ‘Als jij het niet koopt, koop ik het,’ zei ik tegen mijn vrouw.
De eerste vijftien jaar dat ik er woonde, had ik elke dag het gevoel dat ik op vakantie was, vooral na die tien jaar in het drukke Brussel. Dat vakantiegevoel is nu wat minder, maar het is er nog altijd een beetje. Als we soms een winterse boswandeling maken en bij de terugkeer zie ik van in de verte ons huis tussen de bomen, dan zeg ik luidop tegen wie naast mij loopt (meestal is dat mijn vrouw): ‘De mensen die daar wonen, dat moeten de gelukkigste mensen ter wereld zijn.’
Crimineel
Maar voor de bouwmeester is onze manier van wonen ‘crimineel’. Hij heeft zijn uitspraak later genuanceerd. Crimineel is niet het gedrag van de landhuisbewoners maar dat van de overheid die toelaat dat nieuwe landhuizen worden gebouwd. Aangezien wij een huis gekocht hebben dat er al stond, hebben mijn vrouw en ik dus geen criminele daad gepleegd. Maar we hebben wel voor verzwarende omstandigheden gezorgd: het aanleggen van een gazon en het planten van een haag. Die zaken noemt de bouwmeester een ‘toonbeeld van individualisme’. Je zegt daar immers mee: ‘Laat mij gerust achter mijn haag’. Nou ja, misschien heeft hij daar wel gelijk in. We worden graag gerust gelaten.
Onze Vlaamse manier van wonen, beweert de bouwmeester, is door de grote verplaatsingen die ze meebrengt, slecht voor het milieu. Dat weet ik nog zo niet. Toen we op een appartement in Brussel woonden, reed mijn vrouw elke dag 51 kilometer naar haar werk in Antwerpen. Toen ze later van bij ons nieuwe huis in Keerbergen vertrok, moest ze maar 35 kilometer rijden. Ze had in Brussel natuurlijk ook de trein kunnen nemen, zoals het eerste jaar dat we daar woonden. Ons appartement lag op een kwartier lopen van het Noordstation. Maar mijn vrouw had een grote hekel aan die dagelijkse treinreis. Het had iets met de schommeling van de wagons te maken. We leefden dus zo zuinig mogelijk en met ons eerste geld kochten we een tweedehands Skoda (hier) waardoor die trein niet meer nodig was.
Echtscheidingen en obesitas
Mijn geval was anders. Ik was in Brussel gewoon om naar het werk te gaan met tram en metro en dat kostte mij veertig minuten heen en veertig minuten terug. Op die tram zat ik samen met VRT-mensen die onder elkaar een correct maar nogal onnatuurlijk Algemeen Nederlands praatten. Toen we echter naar Keerbergen verhuisden, kwam een einde aan die tram-metrogeschiedenis. Ik probeerde het eerst met de auto, maar dan kwam ik in een file terecht die mij gemakkelijk twee keer anderhalf uur per dag kostte. Ik probeerde het met het openbaar vervoer maar dan duurde het nóg langer.
Ik wist toen nog niet wat ik nu dankzij de bouwmeester wel weet: dat zulke lange verplaatsingen de oorzaak zijn van echtscheidingen, stress, burn-outs en obesitas, en wellicht ook van hoofdschilfers, verweking van het ruggenmerg en harige handpalmen. Toch vond ik dat woon-werkverkeer vervelend genoeg om van werk en van beroep te veranderen. Nu ga ik elke dag met de fiets naar de school waar ik lesgeef.
’t Is waar, er zijn nog andere verplaatsingen. Waar we nu wonen hebben we onze dichtstbijzijnde winkel op 2,4 kilometer. In Brussel konden we op de hoek van de straat terecht in de winkel van Madame Mirkos, die tot ’s avonds laat open was. Daar staat tegenover dat de Colruyt nu dichterbij ligt. De bouwmeester pocht dat hij vanuit zijn Brussels appartement tweehonderd restaurants binnen wandelafstand heeft. Zoiets hebben wij niet. Maar in Brussel gingen we altijd naar hetzelfde Italiaanse restaurant dat weliswaar in het verlengde van onze straat lag, maar wel zo ver dat we toch de auto moesten nemen. Dat deden wij wekelijks, terwijl we nu amper nog op restaurant gaan.
Vijftien keer de planeet rond
De bouwmeester beweert dat wonen op het platteland een enorme kost betekent voor de maatschappij. ‘De thuiszorg,’ zegt hij bijvoorbeeld, ‘rijdt op het platteland 600.000 kilometer per dag. Vijftien keer de planeet rond.’ Dat ‘vijftien keer de planeet rond’ maakt op mij weinig indruk. Als je alle rode bloedcellen van één mens naast elkaar legt, kom je ook al vijf keer de planeet rond.
Liever weet ik bijvoorbeeld waar ik die cijfers kan controleren. Of wat de cijfers zijn voor de ons omringende landen. Of wat die 600.000 kilometer betekenen in het geheel van de dagelijkse autokilometers in Vlaanderen. (Dat zou 0,4 procent zijn als ik even nareken; dat is nogal veel.) Nóg liever zou ik weten om hoeveel kilometer het gaat per zorgbehoevende. En hoeveel nieuwe woonzorgcentra er dan moeten komen om de villa- en landhuisbewoners op te vangen. En welke hoeveelheid CO2 er bij de bouw daarvan in de atmosfeer terecht zal komen.
Maar dat doet natuurlijk allemaal weinig ter zake. De vraag is natuurlijk: hoe kunnen we die misstand van al die rondtuffende thuiszorgers de wereld uit helpen? Eenvoudig genoeg. ‘Als je al die vereenzaamde bejaarden in hun verkavelingsvilla’s naar woonzorgcentra in het centrum verhuist, los je veel op.’ Zo staat het er.
Verkavelingsbejaarden
Hoe zal dat verhuizen in zijn werk gaan, vraag ik mij bezorgd af. Als mijn vrouw en ik binnen twintig jaar vereenzaamde, zorgbehoevende verkavelingsbejaarden zijn, hoe zal de bouwmeester ons dan naar het woonzorgcentrum krijgen? Komt hij ons persoonlijk overtuigen van de voordelen van dat centrum dat ongetwijfeld alle mogelijke collectieve voorzieningen zal bundelen? Met een wandelpark met bankjes, een zaaltje om te schaken en een zaaltje om naar muziek te luisteren terwijl we rustig de dood afwachten. Misschien kan de bouwmeester zijn licht opsteken bij de mooie televisiereeks Chernobyl. Daar zagen we Sovjetsoldaten van huis tot huis trekken om de mensen te evacueren. Een weerbarstige boerin bleef liever wonen waar ze woonde. Dat stralingsgevaar kon nooit zo erg zijn als wat ze al had meegemaakt: witte gardisten, rode gardisten, georganiseerde hongersnood door Stalin, nazibezetters. Ten einde raad nam de soldaat zijn pistool en … schoot haar koe dood.
Maar wij, wij hebben geen koe, en wij zijn ook niet van plan er in de toekomst een te nemen. Díe oplossing is dus al uitgesloten.
Volgebouwd
‘Vlaanderen raakt stilaan volgebouwd,’ zegt de bouwmeester. ‘Er moet dringend meer open ruimte komen.’ Bij die eerste mededeling kun je de vraag stellen: is dat zo? En bij de tweede kun je je afvragen: waarom? Laat ik met dat tweede beginnen. Waarom moet er dringend meer open ruimte komen?
In het Verre Oosten wordt al eeuwen nagedacht over de vraag welk geluid een omvallende boom maakt in een verlaten bos. Sommige wijsgeren denken dat die géén geluid maakt omdat er niemand is om dat geluid te horen. Je kunt je hetzelfde afvragen van de open ruimte van de bouwmeester. Hoe zal die eruitzien als geen menselijk oog die nog kan bezichtigen? Het mensenras heeft zich in de utopie van de bouwmeester teruggetrokken in dorpskernen en steden en heeft de natuur overgelaten aan de vroeger bedreigde diersoorten. De mens heerst in stad en dorp en op het platteland heerst de wolf. Alleen in heel strenge winters komt die laatste wel eens de stad binnengeslopen om een kind op te eten dat op weg is naar school. Vooral kinderen van huizen met een lage mobiscore omdat ze ver van een school liggen, zullen daar het slachtoffer van zijn.
Of misschien krijgen we het platteland wél te zien, met name als we langs de fietsostrades van de ene dorpskern naar de andere, en van de ene stad naar de andere snorren. Met een goede speedelec haal je een snelheid van 45 kilometer per uur. Daarmee maak je een redelijke kans tegen een uitgehongerde wolf. En je kunt ten volle genieten van de schoonheid van de natuur, niet gehinderd door autoverkeer of door de aanblik van villa’s, landhuizen, fermettes en andere open bebouwing.
Het plezier van bossen en velden
Die schoonheid van de natuur is mij anders wel wat waard. De vraag daarbij is echter ook: hoeveel? Economen hebben geloof ik manieren ontwikkeld om zoiets te berekenen. Ik ken die manieren niet; ik doe het dus op mijn manier. Als ik naar school fiets en ik neem de kortste weg, dan doe ik daar een half uur over. Ik kom dan langs heel veel lintbebouwing en ik heb voortdurend te maken met lawaai en stank van auto’s en vrachtwagens. Ik zou ook een andere weg kunnen nemen. Dan rijd ik bijna uitsluitend door velden en zelfs bossen. Bij een stukje van die weg zing ik altijd: ‘Dit is klein Zwitserlá-ánd.’ Maar ik neem die weg haast nooit want ik zou er dan, schat ik, zeven minuten langer over doen. Dat heb ik er blijkbaar niet voor over.
Je kan het meer algemeen benaderen. Als we een half uur rondrijden met de fiets of de auto, dan wordt het plezier dat we putten uit de aanschouwing van bossen en velden vergald door elk huis langs de weg. Maar in dat huis wonen mensen die vele uren per dag plezier putten uit dezelfde aanschouwing van bossen en velden. We zouden dat plezier van die fietsers, autobestuurders en bewoners kunnen optellen, vermenigvuldigen en delen en dan met elkaar vergelijken. In de lagere school kreeg ik les in een klaslokaal op de tweede verdieping. Vandaaruit had ik een mooi uitzicht op een nabij bos. Ik heb daar vaak met veel genoegen naar gekeken. Maar misschien was mijn school wel gebouwd op de plaats waar vroeger ook een bos lag. Wat weegt het zwaarste?
Het móet van de VN
Maar er móet meer open ruimte komen, zegt de bouwmeester, en hij haalt er de Verenigde Naties bij. Die hebben namelijk bepaald dat, omwille van de biodiversiteit, 25 procent van Vlaanderen uit natuur moet bestaan, terwijl het nu maar 6 procent is. Ik vind dat om twee redenen raar. Zouden de Verenigde Naties echt een quotum voor Vláánderen hebben opgelegd ? Je zou denken dat die instelling werkt met lánden, en niet met regio’s, provincies, arrondissementen of kantons. Of neemt men daar in de VN al een voorschot op de Vlaamse onafhankelijkheid? En dan: die 6 procent natuur lijkt mij nogal weinig als ik het vergelijk met wat ik zag door vliegtuigraampje bij onze reis naar Wenen enkele weken geleden. Zo volgebouwd leek ons land toen niet.
Laten we daarom de cijfers van de overheid eens bekijken. Dan ziet het Vlaamse bodemgebruik er zo uit:
- Wegen én industrie: 10 %
- Woongebied: 15 %
- Bos: 15 %
- Landbouwgebied: 60 %
Dat lijkt al beter op mijn vliegtuigraampjesindruk. Ik heb die cijfers hier wat afgerond (1), zodat ik ze zelf kan onthouden, maar er blijkt in elk geval uit dat er in Vlaanderen heel wat meer ‘natuur’ – in de gewone betekenis van het woord – aanwezig is dan de 6 procent van de bouwmeester laat vermoeden.
Voedsel drie keer duurder
De bouwmeester zegt in het interview met De Morgen dat er dringend 19 procent extra natuurgrond moet komen. 19 procent van de totale Vlaamse oppervlakte… waar moet die vandaan komen? Met het innemen van de smalle strookjes lintbewoning en het afbreken van enkele oude hoeves zullen we vrees ik niet aan één procent komen. Dan valt toch al één reden weg om daar zo tekeer over te gaan. De bouwmeester wil tegelijk de industrieterreinen saneren. Daar kan misschien ook een procent gewonnen worden. Anderzijds kunnen er ook nieuwe industrieën bijkomen die juist meer terrein nodig hebben. Dan zijn we dat procent weer kwijt.
Elk kind dat de cijfers ziet, begrijpt dat bijna alles van die 19 procent nieuw natuurgebied van de landbouw zal moeten komen. Ach ja, misschien is 60 % wel wat veel voor een sector die slechts 0,7 % van ons bbp voortbrengt. Misschien kunnen betere technieken, genetische manipulatie en een slimmere keuze van de gewassen wel meer halen uit een kleinere oppervlakte. Maar dat soort oplossing past niet goed bij de extremistische inborst van de bouwmeester. Hoe het dan wel moet? ‘Begin vorige eeuw,’ zegt hij in het interview, ‘ging de helft van het gezinsbudget naar eten, vandaag nog 5 procent. […] We moeten naar een lokale duurzame biolandbouw, met voedsel dat minstens drie keer duurder wordt.’
Provocaties
Was dat geen mooie kop geweest voor het interview in De Morgen? ‘Bouwmeester eist dat voedsel minstens drie keer duurder wordt.’ Of ‘Bouwmeester wil dat 15 % van gezinsbudget naar eten gaat.’ Of nog ‘Bouwmeester wil meer biolandbouw en daling van koopkracht met 10 %.’
Mocht morgen de bouwmeester bij zijn dagelijkse wandeling van zijn appartement naar zijn werk overreden worden, dan zal ik in de eerste plaats aan een spijtig ongeluk denken. Maar mocht er toch boos opzet in het spel zijn, dan kijk ik meteen in de richting van Groen. Dat zijn geloof ik heel brave mensen, maar ook die hun geduld met zulke provocaties moet vroeg of laat uitgeput raken.
Communist of verlicht despoot?
Als ik in een boze bui ben, noem ik de bouwmeester binnensmonds een ‘vuile communist’. Ben ik wat beter gezind, dan is hij een ‘verlicht despoot’. Veel verschil maakt het niet omdat die hele communisterij een grimmige versie was van het verlicht despotisme (zie ook hier).
Toen ik laatst in Wenen rondliep met vrouw en kind, werden we hier en daar door een standbeeld, straatnaam of foto herinnerd aan figuren uit het verleden: Mozart, Elisabeth Amalie Eugenie in Beieren (Sisi), haar gemaal de goede Franz-Jozef… Een van die figuren ken ik nog van de geschiedenislessen van de lagere school: Jozef II. Die lessen wil ik altijd graag doorgeven aan mijn zoon. Ik legde hem bij onze wandelingen door Wenen dus uit dat Jozef II een ‘verlicht despoot’ was. Dat hij de keizer-koster werd genoemd. Dat hij het goed meende met het volk. Dat hij tegelijk dacht dat hij als enige wist wát goed was voor dat volk. Dat hij daarom alles zelf tot in de details wou regelen. Dat hij bijvoorbeeld bepaalde hoe lang de kaarsen in de kerk moesten zijn – vandaar dat ‘keizer-koster’ – en hoeveel noten een muziekmaat mocht bevatten. ‘Domme Jozef,’ zei mijn zoon.
Populisme en elitisme
Enige tijd geleden las ik een interessante polemiek tussen Koenraad Elst en Alicja Gescinska over dat verlicht despotisme. Alicja beweerde dat een teveel aan directe democratie, zoals met referenda, leidde tot ‘populisme’ en ‘tirannie van de massa’. Koenraad antwoordde dat zonder die referenda de verkozen vertegenwoordigers vervielen in ‘elitisme’ en, jawel, ‘verlicht despotisme’. ’t Is een moeilijk vraagstuk. Liefst heb ik dat mijn doen en laten niet te veel afhangt noch van de zogenaamde massa, noch van een of andere elite. Maar dat is helaas niet altijd mogelijk.
Despotisme van de leraar
Als leraar ben ik evengoed een verlicht despoot. Ik bepaal hoe de lessen verlopen en wat de inhoud ervan is. Ik moet daarbij rekening houden met met wat andere verlichte despoten in leerplannen schrijven. Nou ja, zo verlicht zijn die laatste niet als je die leerplannen leest, maar daar gaat het nu niet om. Zeker is dat de leerlingen over het lesverloop en de lesonderwerpen weinig te zeggen hebben. (Zie ook hier) Toch vraag ik hen af en toe wat ze van bepaalde lessen vinden en hoe het beter zou kunnen. En met wat ze zeggen doe ik dan mijn zin. Sommige voorstellen verwerp ik (‘meer klasgesprekken’), en andere neem ik ter harte (‘minder taalgeschiedenis’).
Bij nog andere voorstellen ligt het moeilijker. Veronderstel dat de leerlingen mij vertellen dat ze in de lessen over theater minder Shakespeare willen. Ik heb bijvoorbeeld in de klas Polanski’s verfilming laten zien van Macbeth. Dat vinden ze ouderwets en langdradig. Wat ze dan wel willen zien? ‘Romantische komedies,’ zegt een meisje. Goed, denk ik. Die Macbethfilm is van 1971 en Polanski is altijd wat langdradig. Het moet dus iets moderners zijn, en sneller. Ha, en het moet een romantische komedie zijn. Prima. Dan geef ik volgend jaar Much Ado About Nothing, ook van Shakespeare maar verfilmd in 1993. Maar natuurlijk is dat helemaal niet wat dat meisje wou. Dat meisje wou The Kissing Booth voor de zoveelste keer opnieuw zien, en helemaal géén Shakespeare.
Verkavelingsdroom in een woontoren
Dat brengt mij weer bij de bouwmeester. ‘De Vlaming heeft verschillende woondromen,’ zegt hij. ‘Sommigen willen een grote moestuin, anderen verkiezen een kleine stadstuin. Als we gaan verdichten in dorpen en steden moeten we de woondromen van de Vlaming dààr inlossen.’ En ter verduidelijking haalt hij de ‘gezinsvriendelijke woontoren’ aan die in Leuven wordt gebouwd naast het station: ‘Een verticaal dorp van 48 meter hoog met een dorpsplein… Op de zesde verdieping zit een straat vol duplexwoningen met voortuintjes. Op de achtste een park van 600 vierkante meter… Alle voordelen van de verkaveling – groen, privacy, uitzicht en ruimte – zijn geïntegreerd in dat project.’
Ja, het heeft alle voordelen van de verkaveling, ongeveer zoals Much Ado About Nothing voor mij alle voordelen heeft van The Kissing Booth en daar nog enkele andere bovenop. Veel van mijn leerlingen zien dat niet zo, maar, ach, die zijn pas zeventien. Dan mag ik wel wat paternalistisch of despotisch zijn, vind ik, en mijn eigen voorkeuren opleggen. De Vlaming daarentegen die zijn ‘woondroom’ wil waarmaken, is een volwassene en wel wat ouder dan zeventien. Moet een bouwmeester zich dan nog altijd bezighouden met duwen en trekken aan díens voorkeur?
(1) Voor exactere cijfers verwijs ik naar de blog van Andreas Thirez en naar het Vlaamse Milieurapport. Uit dat laatste blijkt bijvoorbeeld dat de werkelijke oppervlakte die in 2017 werd ingenomen door woongebied slechts 12,31 % bedraagt. Dat is dan in tegenstelling met het geplande woongebied dat 16,7 % bedraagt.
Philippe Clerick (1955) studeerde romanistiek en germanistiek en is leraar Nederlands. Politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd. Hij houdt een Clericks weblog bij van wat hem te binnen valt over Karl Marx, Tussy Marx en Groucho Marx. En al de rest.
Verplicht Nederlandse taalles voor nieuwkomers: is dat dwang? Dwang die tot een haat jegens het Nederlands leidt? Philippe Clerick meent van niet.
De reislust voert uw schrijver naar de Maas en Brussel, waar hij onthaald wordt door een villa, kunstschilders en een schaamteloos jonge fotograaf.