JavaScript is required for this website to work.
post

Nieuwe dichtbundels: ‘vlinders houden alles gaande, het zijn de wimpers van het landschap’

Poëtische vingerafdrukken: recent verschenen Nederlandstalige poëzie

Patrick Auwelaert11/1/2023Leestijd 8 minuten
Mirjam Van hee

Mirjam Van hee

foto © WikiMedia Commons

De Vlaamse dichteressen Miriam Van hee en Jo Gisekin leverden recent nieuw werk af. Over Van hee verscheen ook een handboek.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In deze maandelijkse rubriek worden telkens enkele recent verschenen Nederlandstalige dichtbundels tegen het licht gehouden.

voor wie de tijd verstrijkt
Miriam Van hee: voor wie de tijd verstrijkt, De Bezige Bij, Amsterdam, 2022, 56 blz., ISBN 978-94-03183-61-9, € 21,99
Ons oordeel: *****

De Vlaamse dichteres Miriam Van hee (1952, Gent) is met voor wie de tijd verstrijkt aan haar elfde afzonderlijke dichtbundel toe. Sinds haar debuut Het karige maal (1978) staat ze bekend om haar eenvoud van zegging, haar sobere taal en haar suggestief vermogen. Van hee heeft geen retoriek of moeilijke woorden nodig om het alledaagse tot iets universeels te verheffen. Zij schrijft gedempte, fluisterstille poëzie. Over haar gedichten lijkt voortdurend een vederlichte deken van poedersneeuw te liggen.

Het wintert sowieso veel in Van hees gedichten, zoals opnieuw blijkt uit haar jongste worp. Het volstaat daartoe naar het omslag te kijken. Dat toont een schilderij in ijsblauwe tinten van Koen Broucke, getiteld Sneeuw (Waulsort). Maar ook uit titels van vroegere bundels als Ingesneeuwd (1984) en Winterhard (1988). Soms vraag ik me af of Van hees fascinatie voor het koudste seizoen te maken heeft met haar frequente bezoeken — sinds 1970 — aan Rusland en andere bestemmingen in de vroegere Sovjet-Unie — landen die we als vanzelfsprekend associëren met vrieskou en sneeuw.

Een ander belangrijk thema in Van hees werk in het algemeen en in voor wie de tijd verstrijkt in het bijzonder, is reizen, onderweg zijn, met de auto, de trein, de boot, de bus, te voet. Titels van eerdere bundels als Reisgeld (1992), Achter de bergen (1996) en buitenland (2007) spreken wat dat betreft voor zich. Al in het openingsgedicht van de nieuwe bundel wordt er gereden met de wagen en ‘rijdt een trein met onzichtbare waren / de duisternis in’. Ook elders in de titelloze openingscyclus verwijzen zowel titels (‘côte d’opale’) als versregels (‘ik zat in de trein met mijn moeder’) naar diverse vormen van vervoer en naar ergens anders zijn dan thuis.

De tweede cyclus in de bundel heet ‘reizen’. Daar gaat een motto aan vooraf van de Amerikaanse auteur James Salter dat een interessant licht werpt op Van hees poëtica: ‘Reizen is onzin, zei hij, het enige wat je ziet is wat al in je zit.’ In de daaropvolgende gedichten wordt niet zozeer gereisd als wel verhaald over plaatsen waar al iemand is: een museum, een restaurant, een stad. In het gedicht ‘bezoek aan de begraafplaats’ bekijkt de dichteres een kerkhof wel heel bijzonder: ‘uit de verte leek deze plek een bescheiden / vakantieoord, en inderdaad, had wie hier / woonde niet voor altijd vrij, van huishouden, / opvoeden, ruziën, reizen, de deadline halen’. Dood zijn, lijkt ze hiermee te willen zeggen, is als een eeuwigdurende vakantie, het ultieme reisdoel.

Opvallend is hoeveel vogelsoorten er voorkomen in de cyclus ‘reizen’: de arend, de wielewaal, de kauw, de eend, de nijlgans, de merel, de kwikstaart. Sommige gedichten ontlenen er zelfs hun titel aan. Maar ook elders in de bundel maken vogels van divers pluimage hun opwachting. Zijn vogels niet per definitie dieren die we associëren met reizen en met trekken?

De vijf gedichten in de derde cyclus, ‘Ardennen’, vormen een sterke eenheid. Elk gedicht lijkt een vervolg op het vorige. Centraal staat het weer. Al in het eerste gedicht klinkt het zo: ‘regen / ging over in natte sneeuw’. En in ‘blauw’ gaat het als volgt: ‘dan begint het te sneeuwen, vlokken / vallen, andere stijgen’. In het slotgedicht ‘storm’ gaan de natuurelementen hevig tekeer: ‘in het zuiden passeerde een opklaring, aan de andere / kant van het huis striemde de regen, raakte de hemel van / het plafond los, gierde de wind (…)’. Water, meer bepaald van de Maas, stroomt ‘ruisend en tomeloos’, de rivier ‘vorderde snel en geestdriftig alsof hij wist / waar hij zijn moest’. Onwillekeurig moet je tijdens het lezen van deze cyclus denken aan de overstromingen in Wallonië in juli 2021.

Bij ‘quarantaine’, de slotcyclus van de bundel, gaan je gedachten dan weer haast vanzelf naar de lockdown tijdens de coronacrisis: ‘wij / leven van dag tot dag, wachtend op dokters, / versoepeling, opening van de grenzen’. De acht Arabisch genummerde gedichten in deze cyclus vormen net als die in de vorige een hecht geheel, waarin de vader van het lyrisch ik voortdurend aanwezig is. In het achtste en laatste gedicht klaagt hij over tijdgebrek, waarop het lyrisch ik hem alleen laat: ‘het is wederzijds’.

Een van de mooiste versregels in voor wie de tijd verstrijkt luidt als volgt: ‘vlinders houden alles / gaande, het zijn de wimpers van het landschap’. Zoals die regel er staat, onnadrukkelijk, lijkt hij niet meer dan een snelle poëtische schets waar je zó overheen leest, haast achteloos uit de pen van de dichter gevloeid. Maar dat is slechts schijn. Van hees gedichten zijn dooraderd van dergelijke regels. Ze vertolken enerzijds universele waarheden en leggen anderzijds onvermoede verbanden bloot.

Opmerkelijk is voorts dat Van hees gedichten opgebouwd zijn uit notities, observaties, impressies en gedachten die elkaar schijnbaar lukraak opvolgen, slechts van elkaar gescheiden door komma’s, en die nooit eindigen met een punt. De komma is het enige leesteken dat genade vindt in de ogen van de dichteres. Vraagtekens, laat staan uitroeptekens, tref je niet aan in haar oeuvre. Onnadrukkelijkheid is wat dat betreft haar leidmotief. Liever dan leestekens voor zich te laten spreken, legt ze zich toe op de edele kunst van de suggestie. In voor wie de tijd verstrijkt smokkelt ze zelfs wat rijm binnen, en grossiert ze verder in vaak bloedmooie vergelijkingen zoals ‘de boot raakte de walkant / verschillende keren, toen paste hij als // een puzzelstuk in de berm’.

Met voor wie de tijd verstrijkt voegt Miriam Van hee opnieuw een ijzersterke bundel toe aan haar toch al kwalitatief indrukwekkende oeuvre.

Miriam Van hee handboek

Carl De Strycker & Yves T’Sjoen (red.): Miriam Van hee handboek, PoëzieCentrum, Gent, 2022, 148 blz., ISBN 978-90-56553-00-5, € 25,00
Ons oordeel: ****

Zo nu en dan belichten we in deze rubriek ook secundaire literatuur over poëzie, waaronder essaybundels, opstellen, studies en biografieën, die een verhelderende kijk bieden op dichtbundels en hun makers. Met Miriam Van hee handboek levert het Gentse PoëzieCentrum het vierde deel af in een reeks handboeken over Vlaamse dichters. De vorige delen zoomen in op het poëtisch oeuvre van Leonard Nolens, Stefan Hertmans en Charles Ducal. Het handboek over Van hee verscheen naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de dichteres op 16 augustus 2022.

Het oeuvre van Miriam Van hee is zeer consistent. Grote ontwikkelingen deden er zich tot nog toe niet in voor. Dat wilde een enkele criticus al wel eens de pejoratief op te vatten uitspraak ontlokken dat er niet veel verandert in haar poëzie. Toch, aldus redacteurs Carl De Strycker en Yves T’Sjoen in hun inleidend essay, valt er in Van hees oeuvre een ‘milde ontwikkeling’ waar te nemen, ‘zowel thematisch als stilistisch. Aanvankelijk is de poëzie van Van hee erg gericht op de eigen (kleine) leefwereld. (…) Gaandeweg sluipt er meer van de buitenwereld in de gedichten, tot er zelfs in de meest recente bundels onderwerpen worden behandeld die aan de politieke actualiteit zijn ontleend, zoals de vluchtelingencrisis of het neerhalen van het KLM-vliegtuig boven Oekraïne.’

Het Miriam Van hee handboek biedt een kritische inleiding voor wie vertrouwd wil raken met Van hees oeuvre en is een naslagwerk voor wie haar werk wil bestuderen. Het wijst op ontwikkelingen en terugkerende motieven, op inspiratiebronnen en intertekstuele verwijzingen. Als naslagwerk geeft het een stand van zaken van de inzichten in Van hees werk op dit moment en is het een uitnodiging voor verder lezen en vorsen. Wie de bijdragen een na een leest, krijgt een uitgebreid en indringend beeld van de samenhang én de evolutie in het oeuvre van Van hee. Het boek besteedt daarnaast aandacht aan tot op heden minder bestudeerde aspecten, zoals Van hees werk als poëzievertaler.

Het boek bestaat uit twee afdelingen. In het eerste deel krijgen de tot op heden elf zelfstandig gepubliceerde dichtbundels van Van hee elk een bespreking door gereputeerde poëziecritici, onder wie Stefaan Evenepoel, Johan Reijmerink, Yvan de Maesschalck, Dirk De Geest en Jooris van Hulle. Onder hen ook collega-dichter Herman Leenders, die de bundel Reisgeld (1992) onder de loep neemt.

In het tweede deel wordt een aantal thema’s en aspecten belicht in uitgebreidere opstellen: de poëtica van de dichter, het motief van het reizen in haar werk en Van hee als poëzievertaler. Ten slotte bevat het boek ook bijdragen van bevriende dichters Hester Knibbe en Luuk Gruwez, die een persoonlijk getuigenis brengen, en een hommagegedicht van Wim van Til (Nederlands dichter en oprichter van het Poëziecentrum Nederland).

Met de Nederlandse dichteres Hester Knibbe publiceerde Van hee in 2015 de bibliofiele bundel Leeftocht bij Atalanta Pers te Baarn. Hij bestaat uit een briefwisseling in de vorm van gedichten waarin het thema ‘reizen’ centraal staat. Knibbe en Van hee schreven samen ook het Poëziegeschenk 2023. Dat bundeltje verschijnt naar aanleiding van de jaarlijkse Poëzieweek die plaatsvindt van donderdag 26 januari (Gedichtendag) tot woensdag 1 februari. Het thema dit jaar is vriendschap.

Luuk Gruwez en Miriam Van hee kennen elkaar al sinds hun late tienerjaren, toen ze allebei als laureaten van een poëziewedstrijd uit de bus kwamen. Beiden werden ook gerekend tot de stroming ‘De Nieuwe Romantiek’ in de Vlaamse poëzie van de late jaren zeventig en begin jaren tachtig. Gedichten van hen werden opgenomen in de gelijknamige bloemlezing uit 1981 die werd samengesteld door Guy van Hoof. Later zou Van hee zich openlijk distantiëren van deze stroming, waarin ze volgens haar terecht niet thuishoorde. Gruwez weet Van hees poëzie in zijn bijdrage overigens voortreffelijk te duiden door te stellen dat het ‘niet bezijden de waarheid [is] wanneer men haar als dichter van de beweging zou bestempelen. Maar het gaat nooit om louter rusteloosheid, veel vaker om een beweging die een opeenvolging van “stills” mogelijk maakt. Miriam mag dan al voortdurend onderweg zijn, zij blijft met grote regelmaat stilstaan.’

Het Miriam Van hee handboek is net als de vorige delen in de reeks een onmisbaar werkinstrument om Van hees activiteiten als dichter en poëzievertaler te volgen en te bestuderen. Later dit jaar verschijnen overigens twee nieuwe delen in de reeks. Dan komen achtereenvolgens Luuk Gruwez en Roel Richelieu van Londersele aan bod.

Klein schildersboek

Jo Gisekin: Dertien Leiegedichten, Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze, 2022, 34 blz., geen ISBN-nummer, € 7,00, alleen verkrijgbaar in het museum
Ons oordeel: ****

Nog tot zondag 22 januari vindt in het Museum van Deinze en de Leiestreek (mudel) de groepsexpo Dichter bij de Leie. Leiestreek in woord en beeld plaats. In deze tentoonstelling gaat het museum op zoek naar de poëzie achter het beeld en het beeld in de poëzie van klassieke en hedendaagse beeldende kunstenaars en schrijvers in de Leiestreek. Ter gelegenheid daarvan gaf het museum een bundeltje met dertien beeldgedichten van Jo Gisekin uit, getiteld Klein schildersboek. Jo Gisekin, het schrijverspseudoniem van Leentje Vandemeulebroecke, groeide op in de Leiestreek, meer bepaald in Machelen. Nog jong leerde ze gerenommeerde Leieschilders kennen, onder wie Albert Saverys en Roger Raveel. Die laatste schilderde haar als jong meisje.

Het bundeltje bevat dertien gedichten bij afgebeeld werk van Gustave van de Woestyne, Modest Huys, Albijn Van den Abeele, Gustave De Smet, Roger Raveel, Frits Van den Berghe, Hubert Malfait en Valerius De Saedeleer. Zes gedichten verschenen al eerder in Gisekins bundels De luwte van het geheugen (2021), Een spiegel op uitkijk. Gedichten bij werk van Roger Raveel (2017) en Dooitijd (2012). De resterende zeven gedichten bleven tot nu ongepubliceerd.

Wie de gedichten leest, kan niet anders dan tot de vaststelling komen dat Gisekin het ‘beelddichten’ als weinig anderen onder de knie heeft. Geen detail ontgaat haar, geen verfstreek blijft onder haar blik verborgen. Haar ogen scannen als het ware de doeken die ze zelf heeft uitgekozen en leggen die vast in haar visueel geheugen, op de harde schijf van haar hoofd én hart. De manier waarop ze die doeken vervolgens plastisch omschrijft, vrijwel zonder gebruik te maken van leestekens, getuigt van een grote zintuiglijkheid en maturiteit. Met sterk verdichte taal schildert Gisekin zo impressionistische gedichten die blijven nazinderen en bol staan van suggestiviteit. Met vaak niet meer dan enkele woorden slaagt ze erin een detail van een schilderij zó op te roepen dat de afbeelding ernaast bijna overbodig wordt. En zo hoort het ook: beeldgedichten moeten op zichzelf kunnen staan, zonder beeld erbij.

In het gedicht ‘Ganzen op de Leie’, geïnspireerd door het gelijknamige doek van Valerius De Saedeleer uit 1903, schrijft ze bijvoorbeeld over de vier ganzen: ‘ze zetten hun dag in mise en scène het / witst op hun vleugels bewasemd het groen / zon met ups op het heetst’. Dit zijn verzen waarin iets aan de hand is met taal, creativiteit, strakheid en verdichting. De frase ‘zon met ups op het heetst’ alleen al is een feest voor de geest! Alleen jammer van die ene spelfout: tussen de woorden ‘mise en scène’ moeten koppeltekens.

Opvallend aan de gedichten is dat er nogal eens in wordt verwezen naar verlangen en wellust. Over de vrouw op het doek Het wachten (1924) van Gustave Van de Woestyne schrijft Gisekin: ‘ze zit gekooid in haar verlangens’, en verder in het gedicht luidt het: ‘zalige wellust uit ongekreukte dagen lijkt opgedroogd / het grote begeren geblust’. In ‘De fietsster’, naar het gelijknamige doek van Hubert Malfait uit 1927, klinkt het dan weer zo: ‘Ze berijdt haar verlangens met / benen acrobatisch in slagorde’. Het gedicht eindigt aldus: ‘alsnog zonder bestemming / de wellust broeierig en glansrijk / in balans.’ Ook in ‘Wandeling langs de Leie’ zet Gisekin de vrouw op het doek neer als iemand met verlangens. Ik citeer het in zijn geheel:

De paarse schoen
een hartslag die stappen telt ritmisch
in oplaaiend licht, vibrerend het Leiewater
mauve berimpeld

 

ze neigt naar rechts: het hoofd op weg gezet

zuinige vingers haken aan verstolen drift

de heup met goed fatsoen gemodelleerd

 

eertijds heeft ze tijd bewandeld hartstochtelijk

in inkt geschreven met voeten verschroeid de

hoed als dekzeil voor ranzige begeerten

 

hoe ze zichzelf gracieus voorbijloopt

behaagzucht hoofs etaleert in floue lijnen

van smeltend satijn.

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties