Over het boek ‘Macht en Onmacht’ van Tinneke Beeckman
derde en laatste deel van de recensie
het postmodernisme wast zijn handen in onschuld
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnement
Het Pontius-Pilatische postmodernisme
Tinneke Beeckman heeft een kritiek van het postmodernisme geschreven, en het was lang geleden dat iets dergelijks het licht had gezien. Ze werd daartoe aangespoord door de recente gebeurtenissen van eind 2014 en begin 2015, met de islamistische aanslagen op Charlie Hebdo, de grote Je suis Charlie-betogingen, en vooral door de pas d’amalgame-reacties van postmodernisten als Emmanuel Todd op de deelnemers aan deze betogingen. De eerder theoretische bezwaren die de socioloog-filosoof Jürgen Habermas vanaf 1980 had geformuleerd tegen de vrijblijvende spielereien van het postmodernisme van een Lyotard, een Derrida of een Rorty werden plots opnieuw pregnant van ernst en hoogdringendheid – maar dan in de nieuwe, hedendaagse context waarin het postmodernisme de tijdgeest is gaan bepalen. Beeckmans boek is een rationalistische daad van verzet tegen ‘de hedendaagse aanslag op de Verlichting’, zoals ze het zelf stelt. Dit was ook Habermas’ grootste bezwaar tegen Michel Foucault (aan wie Beeckman nogal wat aandacht besteedt).
In het eerste deel van het werk stelt de auteur haar basisvraag, namelijk wat dan voor het politieke leven de blijvende waarde is van zo’n postmoderne analyse. In een eerste fase spitst ze de vraag suggestief toe: maakt de postmoderne methode een filosofisch en politiek project mogelijk, dat onmacht doet afnemen en wantoestanden verbetert (blz. 38)? Het antwoord op zo’n vraag kan onmogelijk positief luiden, en dat wordt bevestigd waar ze in een tweede fase stelt dat het postmoderne denken niet de wapens levert voor de conflicten die de samenleving verdelen (blz. 42). In de laatste fase van deze stapsgewijze benadering stelt ze boudweg dat het postmodernisme de emancipatie juist verhindert. Dat is een zeer streng verdict, tegenover een beweging die in eerste instantie als bevrijdend was gedacht.
Postmodernisme bestreden met zijn eigen ressentiment
Om dit te kunnen doorzien, toetst ze de premissen van het postmodernisme aan zijn belangrijkste inspirator, Friedrich Nietzsche. Ze keert diens ‘omwaardering van alle waarden’ (Umwertung aller Werte) tegen zijn eigen postmoderne geesteskind. Ze keert de omkeringen van het postmodernisme (cf. mijn vorige bijdragen) weer om, en richt ze op het pomo zelf. Nietzsche had bijvoorbeeld het christendom een slavenmoraal verweten. Beeckman laat Nietzsche nu het postmodernisme zelf als een slavenmoraal veroordelen, compleet met priesterlijke en levensontkennende waarden.
Bij de slavenmoraal hoort het ressentiment: nog zo’n Nietzscheaanse categorie. Volgens hem was de christelijke moraal ontstaan uit een wrokgevoel tegenover de ‘voorname moraal’ van de machtigen en de heersers. De christen gedraagt zich als ressentimentsmens en als gemelijk, onschuldig slachtoffer. Beeckman evoceert in krachtige penseelstreken hoe precies het slachtofferschap de enig overgebleven morele categorie van het postmodernisme is geworden, en hoe dit minderheids- en slachtofferdenken zélf als het hedendaagse ressentiment kan beschouwd worden. Ook hier moeten we denken aan de huidige kaste van lekenpriesters en ‘moraaltrompetters’ die we in de media en aan de universiteiten terugvinden.
De waarheid, en niets dan de waarheid
Macht en onmacht is inderdaad een verkenning, en het kan ook niet anders dan dat de auteur sans gêne een intuïtief waarheidsbegrip hanteert. Wat contra-intuïtief is, lijkt geen waarheid te zijn. Waarheid figureert voornamelijk als pendant van, en als antidotum voor pomo. Waarheid is een van die ‘dingen’ die voor pomo niet bestaan; voor pomo is waarheid juist de belangrijkste schietschijf. Beeckman maakt er een pijl van die het pomo in het hart treft. Haar uiteindelijke doelstelling wordt almaar duidelijker, namelijk met behulp van de notie waarachtigheid ‘het postmoderne relativisme een halt toe te roepen’ (blz. 49), ten dienste van de democratie. Want waarheid en democratie gaan samen. Zonder waarheid, geen democratie. Met postmodernisme, geen democratie.
Ook in dit verband zijn de stadia onontwijkbaar. Het eerste stadium is dat pomo zowel het denken als het democratisch bestel op de helling zet. Het tweede, dat de postmodernisten geleidelijk aan de democratie ook echt hebben ondermijnd. Het derde stadium is dat met pomo-uitgangspunten niemand nog een politiek alternatief kan bedenken (blz. 56). En het vierde, dat pomo de rationele uitkomst van het politieke debat onmogelijk heeft gemaakt (blz. 63). In de journalistiek heeft pomo immers de waarheden over vandaag vergiftigd, en in de geschiedschrijving de waarheden over vroeger uitgewist. Tinneke Beeckman pleit voor het nut van de historie voor het leven.
Linkse paradigma’s en paradogma’s
Langs haar neus weg, stelt ze ergens dat de postmodernen ‘links’ vertegenwoordigen in het politieke spectrum. Tegelijkertijd spreekt ze ook over de moord op de Charlie-redacteuren als het definitieve einde van de spirit van ’68. Dit verbergt een beetje dat pomo zelf een rechtstreekse erfgenaam van ’68 is, en dat de meeste constructietheorieën samen met de deconstructiemethode door marxisten en neomarxisten werden opgesteld. Daarmee heeft het socialisme een adder aan zijn borst gekoesterd. Links kan in geen enkele vernieuwingspoging slagen zolang het blijft meedoen aan postmoderne discoursen en praktijken. Maar het ziet er omgekeerd zelfs naar uit dat pomo links aan het overnemen is. De meeste neomarxisten beseffen niet, of willen niet weten dat ze volgens strikte pomo-paradigma’s aan het redeneren zijn – de auteur geeft daar twee uit het leven gegrepen en herkenbare voorbeelden van.
Grote verhuis
Met haar Spinozaboek heeft Tinneke Beeckman zich op de kaart gezet als publiek intellectueel en filosoof in de Lage Landen. Doordat ze haar sérieux allang bewezen heeft, is ze ook in staat geweest de typische contextualisering (mét culpabilisering en guilt by association) waar pomo zo goed in is, althans voorlopig te ontwijken.
Nu heeft ze daar een geschrift aan toegevoegd dat in het publieke debat zal meetellen omdat ze met haar analyse van pomo als minderheden- en slachtoffercultus naar het hart van het probleem gaat, en omdat ze zich tegen een mentaliteit keert die de hele wereld overheerst. Ze koppelt een grandioos requisitoir tegen het relativisme aan een schitterend pleidooi voor waarachtigheid als voorwaarde tot vrijheid.
Daarenboven toont ze aan, dat het vrije woord en de vrije kritiek allang hun veilige ‘linkse’ woonst hebben verlaten, en dat de kritische mening naar het pomo-kritische kamp is verhuisd. Met dit werk heeft ze de meubelen helpen inladen.
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.
Toen de Oekraïners hun stad Cherson van de Russen heroverden, verscheen op het Telegram-platform een merkwaardige tekst.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.