‘Abnormaliseer’ de politieke tegenstrever!
Vincent Scheltiens denkt bij te dragen tot een menselijker maatschappij door de politieke tegenstrever te demoniseren en uit te sluiten.
In 2019 publiceerde de Italiaanse historicus Francesco Filippi een essay met de verrassende titel Mussolini heeft ook goede dingen gedaan. Maar de ondertitel maakte meteen de ironische intentie duidelijk: De dwaasheden die blijven rondgaan over het fascisme. Het boekje kende een groot commercieel succes en werd naar het Frans vertaald. Bedoeling van de auteur is de mythes over het regime van Mussolini te ontkrachten die nog altijd overeind blijven en, zoals hij schrijft, ‘de waarheid van het fascisme bloot te leggen’. Aanleiding tot die deconstructie is, zoals Filippi stelt in een interview, de vaststelling dat het fascisme niet dood is, want ’telkens we te maken hebben met machtsmisbruik of met het recht van de sterkste, zien we de schaduw van het fascisme opduiken.’[1]. Dat is natuurlijk een indrukwekkende semantische uitbreiding van het begrip: als dat klopt moeten we Stalin, Mao, Kim Jong-Un of de ayatollah Khomeini als fascisten beschouwen.
Eigentijdse fenomenen
We weten allemaal dat het onttrekken van het begrip fascisme aan zijn historische context in de decennia na de Tweede Wereldoorlog een banaal fenomeen is geworden. Fascisme is zowat synoniem geworden van het radicale kwaad. Ik werd ooit voor fascist uitgemaakt omdat ik een wesp doodde.
Gelukkig vervallen Vincent Scheltiens en Bruno Verlaeckt niet in dat ahistorische euvel in hun recente Extreemrechts. De geschiedenis herhaalt zich niet (op dezelfde manier). Ook zij maken zich ongerust over de opkomst van extreemrechts in vele Europese landen, maar zij vervallen hoegenaamd niet in haastige historische vergelijkingen en steunen op ernstig onderzoek om ‘de deflatie van het concept’ fascisme aan te klagen. Ze stellen, verfrissend: ‘Het klakkeloos overhevelen van de jaren dertig naar vandaag dreigt ons verkeerde paden op te sturen. De geschiedenis herhaalt zich immers nooit en al zeker niet op dezelfde manier’ (p. 32). Het hedendaagse extreemrechts is dan ook geen homogeen blok en ligt niet noodzakelijk in het verlengde van fascistische regimes uit het interbellum: het is belangrijk, zo onderstrepen de auteurs, de extreemrechtse bewegingen van vandaag als ‘eigentijdse fenomenen bepaald door een 21ste-eeuwse tijdsgewricht’ (p. 78) te zien.
Een marxistische analyse
Het denkkader van de auteurs is complexloos marxistisch, maar ook daar geven ze ruimte aan de nuance. De lezer verneemt dat het succes van het Vlaams Blok in de jaren negentig te maken heeft met ‘een ingrijpende wijziging in het kapitalisme’ (p. 53). Dat lijkt reducerend, maar verder lezen we – enigszins in tegenspraak – dat de ‘opkomst van de huidige extreemrechtse golf zeker niet louter te maken heeft met economische oorzaken’ (p. 118). De auteurs weigeren ook de ‘klassieke linkse analyse die wil dat het fascisme in essentie een instrument is van het grootkapitaal’ (p. 118). Die these is inderdaad al lang achterhaald, maar dat neemt niet weg dat de auteurs, niet onterecht, een verband zien tussen de nieuwe golf van extreemrechts en de vier decennia neoliberaal beleid ondersteund door de capitulerende sociaaldemocratie van de zogenaamde Derde Weg.
‘Abnormaliseren’
Het is jammer dat de nuances die de auteurs leggen in hun historische basis weggevaagd worden wanneer ze hun pet van militant opzetten – wanneer ze het hebben over concrete maatregelen om extreemrechts te bestrijden. Want het boek is tegelijk een historisch essay en een pamflet.
In de conclusie klinkt het goed: de auteurs willen ‘slag leveren voor de uitbreiding van democratische vrijheden’ (p. 127). Ze worden lyrisch wanneer ze hun geloof belijden in ‘collectieve actie’, want ‘alleen samen kan het beter’ (p. 131) – het zou een slogan kunnen zijn in verkiezingstijden. Niemand die daar tegen is, maar hoe uit zich dat in concreto? Hoe bestrijd je extreemrechts? Het antwoord is even eenvoudig als ontgoochelend en gevaarlijk.
Verwijzend naar de afwezigheid van extreemrechts in Wallonië bezingen Scheltiens en Verlaeckt het ‘cordon médiatique’ dat daar bestaat, waardoor extreemrechts onzichtbaar blijft. Zij pleiten voor een uitbreiding van dit principe, in naam van het motto dat ‘le fascisme s’écrase dans l’oeuf’: ‘verbied’ bijeenkomsten, ‘verhinder’ mensen fysiek deel te nemen door middel van ‘piketten’ (p. 83). Deze tactiek is gebaseerd op wat de auteurs, met een vreselijk neologisme, het abnormaliseren (p. 83) noemen van extreemrechts. Het werkwoord roept stalinistische connotaties op en is op z’n minst problematisch voor wie de democratie ernstig neemt.
Hoe kun je vanuit een progressieve ingesteldheid en als voorstander van een inclusieve samenleving pleiten voor de uitsluiting van mensen omdat ze een bepaalde politieke overtuiging hebben – hoe weerzinwekkend je die ook vindt? Dan ga ik nog voorbij aan het feit dat de partij die geviseerd wordt door Scheltiens en Verlaeckt volgens de laatste opiniepeilingen eventueel tot een kwart van de kiezers zou kunnen overtuigen. Is de uitsluiting van die grote groep mensen die ‘verkeerd’ kiezen, is hen ‘abnormaal’ noemen – ‘deze partij is niet normaal‘ (p. 120) (de auteurs onderstrepen) – verzoenbaar met een progressieve maatschappijvisie? Als progressist – ik blijf me zo noemen, ondanks alles – verzet ik me tegen een dergelijke repressieve opvatting van de democratie, waar alleen ‘fatsoenlijke’ ideeën mogen worden uitgesproken door ‘normale’ mensen.
Frêle stemmen
De auteurs roepen op tot verbod en censuur van meningen die hen niet bevallen. Het verbaast dan ook niet dat ze geen been zien in het fenomeen van de ‘cancel culture’, dat wordt voorgesteld als een waanbeeld van extreemrechts. Volgens de auteurs gaat het hier om ‘frêle, disparate, heterogene stemmen’ die onbegrijpelijk worden voorgesteld als ‘cancellers die ons het spreken willen beletten met hun correcte wokeness‘ (p. 70). Hier gaan Scheltiens en Verlaeckt wel zeer kort door de bocht. Want die frêle stemmen hebben blijkbaar veel culturele macht. Er gaat geen dag voorbij zonder dat we te maken hebben met een nieuwe uiting van die onverdraagzaamheid.
Het recentste voorbeeld is de kwestie van de vertaling van het gedicht van Amanda Gorman: we weten nu dat vertalers enkel auteurs van hun eigen ras mogen vertalen. Ik zou aan Scheltiens en Verlaeckt de lectuur willen aanbevelen van het laatste essay van Pascal Bruckner – nog iemand die zich progressief blijft noemen ondanks de dwalingen van het linkse kamp – waarin hij de politieke correctheid hekelt: Un coupable presque parfait (zie mijn bespreking hierover).
Godsdienstkritiek
Uiteraard gaan de auteurs ook in op de kwestie van de islam en op ‘islamofobie’, dat volgens hen ‘de speerpunt van extreemrechts is geworden’ (p. 91). Ze vertrekken van de betwistbare stelling dat de moslims vandaag de Joden hebben vervangen als zondebok en dat islamofobie dus met alle middelen moet worden bestreden. Het siert Scheltiens en Verlaeckt dat ze zich bewust zijn van het feit dat ook in het progressieve kamp de meningen over islam en islamofobie verdeeld zijn. Ze wijzen er terecht op dat er ‘helemaal niets mis is met godsdienstkritiek’ (p. 90) – het tegengestelde zou verbazen voor auteurs die zich op Marx beroepen.
Zijzelf beweren geen voorstander te zijn van welke godsdienst ook, maar zij aanvaarden niet dat moslims omwille van hun geloof worden gediscrimineerd. Daar kan elk redelijk mens achterstaan, maar daarmee zijn de problemen niet opgelost. Want feit is dat er sinds jaren aanslagen worden gepleegd in naam van die godsdienst, onder meer tegen mensen die godsdienstkritiek ernstig nemen – denk maar aan de bijna volledig uitgeroeide redactie van Charlie Hebdo, een blad dat nota bene álle godsdiensten kritisch benadert. Overigens mis ik bij Scheltiens en Verlaeckt een kritische houding tegenover de term ‘islamofobie’: ‘fobie’ maakt een rationeel debat moeilijk, omdat het een mentale problematiek suggereert. Werd Voltaire ooit katholofoob genoemd?
Respect?
Ik vrees dat dit pamflet, hoe goed bedoeld ook, weinig zoden aan de dijk zal zetten. Scheltiens en Verlaeckt zullen vooral succes hebben bij mensen die al overtuigd zijn van de goede zaak.
Maar het is niet door de politieke tegenstrever te demoniseren, door er een radicaal andere van te maken, dat je bijdraagt tot een menselijker maatschappij. In een recent interview met De Morgen, naar aanleiding van het verschijnen van het essay, stelde Scheltiens de vraag: ‘Waarom zou je respect hebben voor kiezers van Vlaams Belang?’ Dat is een fundamentele vraag: als je inderdaad geen respect kan opbrengen voor andere standpunten, dan stopt het democratisch debat, dan betreed je het strijdtoneel. Dan zijn de mooie woorden van de conclusie – ‘Alleen samen kan het anders’ – een lege doos. En dan zijn extreemlinks en extreemrechts, in hun wederzijds misprijzen en hun strijdlust, aan elkaar gewaagd.
_____
[1] « Mussolini ha fatto anche cose buone. Intervista all’autore Francesco Filippi ». Zie: https://www.eroicafenice.com/libri/mussolini-ha-fatto-anche-cose-buone-intervista-allautore-francesco-filippi/ (25 februari 2021).
Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.
De instorting van het Derde Rijk ging gepaard met een golf van zelfmoorden, niet alleen uitgevoerd door hooggeplaatste nazi’s.