JavaScript is required for this website to work.

De man die de duivel een loer draaide

Gaston Durnez26/4/2018Leestijd 4 minuten
TitelDe pater en de filosoof
SubtitelDe redding van het Husserl-archief
AuteurToon Horsten
UitgeverVrijdag
Onze beoordeling
Aantal bladzijden292
Prijs€ 22.50

Soms overtreft realiteit de fictie. ‘De pater en de filosoof’ is het resultaat van een lange tocht in de voetsporen van een Vlaamse pater die het archief van een der grote Europese filosofen en diens joodse vrouw en medewerkers heeft gered uit de handen van de nazi’s.

 

In de journalistiek is de allround-man de beste specialist. Zo leert ons een oude spreuk in ons beroep. Toon Horsten is er een sterk voorbeeld van. De 49-jarige Kempenaar is een germanist, bedrijvig als literair kroniekschrijver met bijzondere belangstelling voor non-fictie, een expert inzake beeldverhalen, groot liefhebber van biografieën. Op zijn naam staat een model van een journalistiek boek, tevens een originele sociale geschiedenis: het succesrijke Landlopers. Nu legt hij ons het resultaat voor van een lange tocht in de voetsporen van een Vlaamse pater die het archief van een der grote Europese filosofen, en diens joodse vrouw en medewerkers heeft gered uit de handen van de nazi’s.

Het werd een levendig portret van een pallieteriaanse franciscaan, Herman Leo Van Breda, in een boek dat, zoals de flaptekst zegt, zich gaandeweg ontpopt tot een schaduwgeschiedenis van de Europese filosofie in de twintigste eeuw. Onlangs is dat boek in Leuven voorgesteld in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, maar je moet het niet noodzakelijk verder gebracht hebben dan een rustbank in het nabije park om het geboeid te kunnen lezen en bewonderen.

Toon Horsten (49) kwam op dit gulden spoor terecht toen hij in een familiealbum een foto zag waarop zijn grootmoeder schalks opkeek naar een lachende pater die hij niet kende. Het bleek haar lievelingsneef te zijn, een hartelijke man over wie de ouderen met vriendschap en ontzag konden vertellen. Oma haalde zijn doodsbrief uit de souvenirkast en daar las Toon een indrukwekkende lijst van titels en onderscheidingen op, van professor in Leuven tot eredoctor in Freiburg, geëerd met een Israëlische medaille voor zijn hulp aan ondergedoken joden en een andere medaille van ‘burgerlijke weerstander’, plus nog wat Nederlandse en Duitse onderscheidingen. Het was voor de achterneef het startsein voor een speurtocht van drie jaar in binnen- en buitenland.

Pater en filosoof

Leo van Breda (Herman was zijn kloosternaam) werd geboren in Lier, op 28 februari 1911. Hij was 23 toen hij priester werd gewijd en 25 toen hij wijsbegeerte ging studeren. Hij legde zich toe op de fenomenologie van de joodse Duitser Edmund Husserl (1859-1938), de mentor van Martin Heidegger.

Fenomenologie, de studie van de fenomenen, moest volgens Husserl leiden tot ‘het zuivere bewustzijn’ en tot ‘een universele en absolute wetenschap’. De geleerde wilde niets minder dan de filosofie redden en daardoor de wereld. Begin daar maar aan, je mag dan nog een ridder zonder vaar noch vrees zijn zoals Van Breda!

Spoedig ontdekte hij dat de publicaties van de filosoof maar het spreekwoordelijke puntje van de ijsberg vormden. In Freiburg im Breisgau, waar Husserl doceerde, lag nog een schat aan onuitgegeven teksten te wachten. Helaas was de geleerde al gestorven toen Van Breda in Freiburg arriveerde. Stel je zijn verbazing voor als hij zag dat de nalatenschap bestond uit meer dan 40.000 pagina’s handschrift… in Gabelsberger steno, een negentiende-eeuwse vorm van Duits kortschrift dat alleen nog door grondig Duits kennende en zeldzaam wordende stenografen kon worden gelezen! Tegenwoordig zijn nog maar enkelen daartoe in staat. (Uw verslaggever, Vlaamse stenograaf van afkomst, kan een beetje meevoelen. Egyptisch schrift ontcijferen is amper moeilijker dan een oude steno lezen en betrouwbaar vertalen.)

De 27-jarige student stond voor een reusachtig probleem. Het was duidelijk dat de manuscripten niet in handen mochten vallen van de oprukkende nazi’s voor wie alles wat joods was moest verdwijnen. Van Breda kon de weduwe van Husserl en zijn medewerkers overtuigen, dat ze best naar Leuven konden komen. Hoe hij dat slim en voortvarend regelde, is een mooi thema voor een thriller. Dank zij een hardnekkig vertrouwen, durf en volharding, talent om mensen te overtuigen, slaagde hij in die zelfgekozen opdracht. Niet alleen kon hij enkele grote koffers met manuscripten naar Berlijn overbrengen, zonder dat hij van spionage of hulp aan joden werd verdacht. Met de zegen van de toenmalige Belgische eerste minister, de socialist Paul-Henri Spaak, kon hij ze ook vanuit de Duitse hoofdstad met de ‘diplomatieke valies’ naar Brussel zenden. De weduwe Husserl kon hij laten onderduiken in een Vlaams klooster, en ook voor de assistenten vond hij een oplossing. Hij betaalde ze zelf, met geld dat hij godweetwaar bijeen haalde.

Ook na de oorlog heeft hij zijn netwerk moeten gebruiken om grote vissen te vangen. Niet zonder trots herinnert deze oude redacteur van De Nieuwe Standaard zich, hoe de krant van Tony Herbert en Léon Bekaert in 1946-‘47 zogenaamd het publicatierecht van Husserl-teksten verwierf mits betaling van meer dan een half miljoen toenmalige Belgische franken. Er is nooit iets van in de krant gekomen, het was louter culturele liefdadigheid. Ja, echt waar, er werden toen door onze pers niet alleen wielerkoersen gesponsord!

De lach van de pater

In 1950 verscheen bij Martinus Nijhoff in Den Haag het eerste deel van de Husserliana dat in het historische gebouw van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (HIW) in Leuven werd samengesteld. Met vaste regelmaat zou er nog een hele reeks volgen. Ook dat is niet zonder slag of stoot mogelijk geweest. De academische overheid zag wel het belang van de onderneming in, maar besefte dat het alziende oog van Rome argwanend toekeek hoe, in het befaamde centrum van het thomisme, werd omgegaan met nieuwe inzichten en niet-katholieke wetenschappers. Om tactische redenen werd er daarom een constructie bedacht die het Husserl Archief een vast onderdak gaf in het Instituut, zonder dat het daar eigenlijk deel van zou uitmaken.

Vreemd klinkt het ook voor een hedendaagse lezer, hoe Van Breda jarenlang heeft moeten wachten eer hij benoemd werd tot gewoon hoogleraar (aan de faculteit der wetenschappen). De reden? Tot aan de opstand van de jaren ‘66-‘68 benoemde men aan de Katholieke Universiteit alleen bisdommelijke priesters, geen paters. Op de koop toe verzetten de Franstaligen zich tegen de aanstelling van een notoire flamingant… die zelf geen voorstander was van de splitsing van de universiteit omdat hij vreesde dat het Husserl-centrum dan in gevaar zou komen. In die dagen hebben we hem een beetje zien leuren met een brochure die pleitte voor de unitaire universiteit. Ten slotte kon hij zijn Waalse collega’s overtuigen dat zij in Louvain-la-Neuve niet minder goed gediend zouden zijn met fotokopies.

Ondertussen was Van Breda in de wereld van de filosofen een internationale figuur geworden, niet zozeer door zijn eigen wetenschappelijk werk als wel door zijn optreden als academisch manager. Hij verloor daarbij nooit het contact met zijn land en streek van herkomst. In zijn goede tijd zag je hem geregeld in bevriende Vlaamse parochies als voorganger in de mis en als bevlogen predikant. In Lier, de heimat van zijn familie, hoorden wij zijn luide lach weerklinken op feestelijke bijeenkomsten. Wij mochten hem er verwelkomen als erelid van het jonge Felix Timmermans Genootschap en hij beloofde prompt een artikel over ‘de Fé en Franciscus’. Dat is er helaas niet meer van gekomen. Vrienden wisten dat de man met de koortsachtige dadendrang sinds jaren leed aan suikerziekte die hem op 63-jarige leeftijd naar het graf zou voeren. Toch is de lach van Herman Van Breda het eerste dat men zich van hem herinnert als ergens zijn naam valt.

Toon Horsten citeert een andere fenomenoloog, Emmanuel Levinas. In een boek over mensen die voor hem belangrijk zijn geweest, komen figuren voor als Paul Célan, Jacques Derrida, Martin Buber. En ook Van Breda: ‘Zijn goedheid en zijn universitaire fijnzinnigheid manifesteerden zich altijd in die lach, in de vrolijkheid van de tevreden boer die weet dat hij de duivel een stevige loer heeft gedraaid.’

Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.

Meer van Gaston Durnez

De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.

Commentaren en reacties