De melancholie van links
In zijn recentste boek overloopt Régis Debray zijn leven als revolutionair en intellectueel en maakt hij een balans op van de linkse strijd.
Het begrip ‘Franse intellectueel’ is bijna een tautologie. Schrijvers, kunstenaars of politici die het in het laatste decennium van de 19de eeuw opnamen voor de onterecht veroordeelde Joodse kapitein Dreyfus werden door hun tegenstanders misprijzend ‘intellectuelen’ genoemd. De term werd een geuzennaam voor onder meer een Emile Zola die in zijn J’accuse het Franse leger beschuldigde van een doofpotoperatie.
Nog lang niet dood
Je zou de intellectueel kunnen definiëren als iemand die de pen hanteert en zich bezighoudt met zaken die hem in principe niet aanbelangen. Zola had de stampei van de actualiteit aan zich kunnen laten voorbijgaan en rustig kunnen verder schrijven aan zijn romanoeuvre. Maar standpunten innemen in domeinen die je niet volledig beheerst houdt risico’s in: van een intellectueel verwacht je dat hij met kennis van zaken spreekt, ook wanneer hij zich buiten zijn specialiteit waagt.
De ‘Franse intellectueel’ is nog lang niet dood, ook al heeft hij – het zijn vaker mannen dan vrouwen – veel van zijn pluimen verloren. Hij frequenteert praatprogramma’s op radio en televisie, schrijft opiniestukken in Le Monde, Libération of L’Obs en heeft zijn entrees bij de grote Parijse uitgeverijen zoals Gallimard of Grasset. Maar de laatste jaren zie je een aantal progressieve intellectuelen vaker opduiken in publicaties die een rechtse stempel hebben, zoals Le Figaro of Causeur.
Twee heikele thema’s
Dat heeft alles te maken met wat ik de melancholie van links noem: intellectuelen zoals Pascal Bruckner, Alain Finkielkraut of Régis Debray begonnen hun carrière rond mei 68, militeerden in extreemlinkse organisaties, maar evolueerden de laatste jaren naar standpunten die met rechts geassocieerd worden, ook al blijven ze zich, zoals Bruckner en Debray, progressief noemen. Dat ze zich niet meer thuis voelen in hun oorspronkelijke ideologische habitat ligt vooral aan twee heikele thema’s: de plaats van de islam – en van godsdienst in het algemeen – in de maatschappij, en de opkomst, ook aan deze kant van de Atlantische Oceaan, van de politieke correctheid en de cancel culture.
Onlangs recenseerde ik hier Du génie français, een essay van Régis Debray over de vraag wie de grootste Franse schrijver is. Het boek kwam uit in september 2019. Ondertussen zijn we een goed jaar verder en heeft de intellectueel en voormalige guerrillero twee nieuwe boeken geschreven. Want Régis Debray is een veelschrijver. Zijn bibliografie sinds 1967 is indrukwekkend, om niet te zeggen verpletterend: in sommige jaren publiceerde hij twee of drie boeken. In 2020 verschenen Le siècle vert en D’un siècle l’autre. Over dit laatste boek, dat we wellicht mogen beschouwen als het intellectueel testament van de ondertussen tachtigjarige, wil ik het hier hebben.
Hang naar revolutie
Régis Debray studeerde filosofie, militeerde bij de jongcommunisten en werd kort leraar in Nancy. Zijn revolutionaire dadendrang bracht hem in 1965 naar Cuba dat toen nog de progressieve harten sneller deed kloppen. Met Che Guevara trok hij naar Bolivia om deel te nemen aan de gewapende strijd tegen de dictatuur van René Barrientos. Maar op 20 april 1967 werd hij gearresteerd. Dan begint een troebele periode – er gaan geruchten dat Debray agent van de Sovjets was, maar ook dat hij het op een akkoordje zou gegooid hebben met de CIA. En Aleida Guevara, dochter van, beweert dat hij, onder foltering, informatie zou gelekt hebben die leidde tot de arrestatie van haar vader – maar dat werd tegengesproken door Fidel Castro himself. Hoe dan ook, Debray werd in Bolivia tot 30 jaar cel veroordeeld, maar kwam vrij na bijna vier jaar, dankzij een regimewissel.
Zijn hang naar revolutie bleef intact. Wie een idee wil hebben van de jonge, militante Régis Debray verwijs ik door naar Compañero Presidente, het interview dat hij afnam van Salvador Allende, kersvers president van Chili, in 1971 – te bekijken op YouTube. Je ziet er een wat onbeholpen, maar behoorlijk pedante Debray de bedachtzame, 63-jarige Allende aanzetten tot meer revolutionaire begeestering. Na een nieuw engagement aan de zijde van de Sandinisten, in Nicaragua, vestigt Régis Debray zich definitief in Frankrijk.
Hij heeft daar een goede reden voor: de socialistische president François Mitterrand benoemt hem in 1981 tot speciaal vertegenwoordiger voor internationale betrekkingen. De rebel staat nu aan de kant van de macht. In het begin van de jaren 1990 verlaat Debray definitief de politiek. De wilde jaren zijn achter de rug, hij behaalt een doctoraat en wijdt zich voltijds aan zijn academische bezigheden. Hij schrijft romans en essays en is de bedenker van een nieuwe wetenschappelijke discipline, de mediologie, waarover zo dadelijk meer.
Een pleidooi pro domo?
Het is niet eenvoudig om D’un siècle l’autre in een specifiek genre te plaatsen. Is het, zoals ik al suggereerde, een intellectueel testament? Is het een autobiografie? Of is het een pleidooi pro domo waarin Debray poogt de keuzes die hij maakte te rechtvaardigen? De tekst volgt zijn levensloop, vanaf zijn jeugdjaren tot zijn onderzoek van de laatste decennia, via zijn revolutionaire periode in Zuid-Amerika en zijn hoge functie naast François Mitterrand, maar zonder in detail te treden.
Hij neemt gebeurtenissen uit zijn leven als voorwendsel om na te denken over de geschiedenis van de 20ste eeuw, de functie van de intellectueel, de rol van godsdienst in de maatschappij, enz. In het vervolg ga ik bondig in op een drietal boeiende bespiegelingen van Debray.
Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.
De instorting van het Derde Rijk ging gepaard met een golf van zelfmoorden, niet alleen uitgevoerd door hooggeplaatste nazi’s.